In deze zaak, die voortvloeit uit een eerdere uitspraak van de Hoge Raad, gaat het om de effectenleaseovereenkomsten die [appellant sub 1] in september 2000 is aangegaan met een rechtsvoorgangster van Dexia. De overeenkomsten, onder de naam Korting Kado, betroffen een totale leasesom van € 49.641,72 per overeenkomst, met maandlasten van € 229,--. De overeenkomsten zijn in mei 2005 geëindigd, maar [appellant sub 1] heeft de schuld aan Dexia onbetaald gelaten. [appellante sub 2] heeft op 7 december 2004 de leaseovereenkomsten buitengerechtelijk vernietigd, met een beroep op artikel 1:89 BW. De centrale vraag in deze procedure is of [appellante sub 2] tijdig een beroep op vernietiging heeft gedaan, dat wil zeggen binnen drie jaren nadat zij met de overeenkomsten bekend was geworden.
Het hof heeft vastgesteld dat [appellante sub 2] samen met [appellant sub 1] in hoger beroep is gekomen en haar positie als medepartij niet heeft verloren. Het hof gaat uit van de feiten zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad en overweegt dat Dexia onvoldoende bewijs heeft geleverd dat [appellante sub 2] eerder bekend was met de overeenkomsten. Het hof laat [appellant sub 1] toe tot tegenbewijs door getuigen, om aan te tonen dat [appellante sub 2] niet eerder dan drie jaar voor de vernietiging bekend was met de leaseovereenkomsten. De beslissing van het hof houdt in dat de getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het Paleis van Justitie in Den Haag, met een raadsheer-commissaris die de verhoren zal leiden. Dit arrest is gewezen op 23 april 2013 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.