ECLI:NL:GHDHA:2013:1300

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2013
Publicatiedatum
23 juni 2013
Zaaknummer
200.032.537-01 en 200.077.087-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging van rechthebbende goederen in merkenrechtelijke procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, ging het om een incident tot voeging van Van Caem International B.V. in een merkenrechtelijke procedure tussen Bacardi en Mevi. Bacardi had in 2006 beslag gelegd op Bacardi-producten die bij Mevi waren opgeslagen, waaronder producten die op verzoek van Van Caem waren opgeslagen. Van Caem stelde dat zij belang had bij voeging omdat de beslagen goederen haar toebehoorden en zij hierdoor in haar rechten werd aangetast. Bacardi en Mevi betwistten dit belang en voerden aan dat de vordering tot voeging moest worden afgewezen vanwege het late moment waarop deze was ingesteld en de mogelijke vertraging die dit zou veroorzaken.

Het hof oordeelde dat Van Caem wel degelijk belang had bij de voeging, aangezien de uitkomst van de procedure invloed had op haar rechtspositie. Het hof wees erop dat het nationale procesrecht van toepassing was en dat de mogelijkheid tot voeging niet afhankelijk was van de procedurele regels van het HvJEU. Het hof concludeerde dat het belang van Van Caem bij voeging zwaarder woog dan de belangen van Bacardi en Mevi bij afwijzing van de vordering. Het hof besloot Van Caem toe te laten als gevoegde partij aan de zijde van Mevi en verwees de zaak naar de rol voor verdere behandeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het procesrecht en de mogelijkheid voor derden om zich te voegen in procedures waarin zij een belang hebben. Het hof hield rekening met de vertraging die al was opgetreden in de procedure en oordeelde dat de voeging niet tot onaanvaardbare vertraging zou leiden. De kosten van het incident werden toegewezen aan Bacardi en Mevi, die gezamenlijk verantwoordelijk werden gehouden voor de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel recht
Zaaknummers : 200.032.537/01 en 200.077.087/01
Zaak/rolnummer Rb. : 276543/HA ZA 07/158
arrest van 7 mei 2013
in het
incident tot voeging, opgeworpen door:
VAN CAEM INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Leiden,
eiseres in het incident,
hierna te noemen: Van Caem,
(proces)advocaat: mr. L.Ph.J baron van Utenhove te ’s-Gravenhage,
behandelend advocaat: mr. J.S. Hofhuis,
in de gevoegde procedures:
de zaak met rolnummer 200.032.537/01 van
TOP LOGISTICS B.V.voorheen genaamd
MEVI INTERNATIONAAL EXPEDITIEBEDRIJF B.V.,
gevestigd te Spijkenisse,
appellante, verweerster in het incident,
hierna te noemen: Mevi,
(proces)advocaat: mr. M. Tsoutsanis te Leiden,
behandelend advocaten: mrs. M. Tsoutsanis te Leiden en G. van der Wal te Brussel,
tegen

1.de vennootschap naar vreemd recht BACARDI & COMPANY LIMITED,

gevestigd te Liechtenstein, kantoorhoudend te Nassau, Bahamas,
2. de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Hamilton, Bermuda,
geïntimeerden, verweersters in het incident,
hierna tezamen te noemen: Bacardi (in enkelvoud),
(proces)advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
behandelend advocaten: mrs. N.W Mulder en R.E van Schaik te Amsterdam,
en
de zaak met zaaknummer 200.077.087/01 van

1.de vennootschap naar vreemd recht BACARDI & COMPANY LIMITED,

gevestigd te Liechtenstein, kantoorhoudend te Nassau, Bahamas,
2. de vennootschap naar vreemd recht
BACARDI INTERNATIONAL LIMITED,
gevestigd te Hamilton, Bermuda,
appellanten, geïntimeerden in het incidenteel appel, verweersters in het incident,
hierna tezamen te noemen: Bacardi (in enkelvoud),
(proces)advocaat: mr. D. Knottenbelt te Rotterdam,
behandelend advocaten: mrs. N.W Mulder en R.E van Schaik te Amsterdam,
tegen
TOP LOGISTICS B.V.voorheen genaamd
MEVI INTERNATIONAAL EXPEDITIEBEDRIJF B.V.
gevestigd te Spijkenisse,
geïntimeerde, appellante in incidenteel appel, verweerster in het incident,
hierna te noemen: Mevi,
(proces)advocaat: mr. M. Tsoutsanis te Leiden.
behandelend advocaten: mrs. M. Tsoutsanis te Leiden en G. van der Wal te Brussel.
De gedingen
Voor het verloop van het geding in de gevoegde zaken met rolnummer 200.032.537/01 (hierna: zaak 1) en met rolnummer 200.077.087/01 (hierna: zaak 2) tot aan het arrest van 30 oktober 2012 verwijst het hof naar dat arrest. In zaak 1 heeft het hof de zaak naar de rol van 11 december 2012 verwezen teneinde partijen in de gelegenheid te stellen zich (nader) uit te laten over aan het Hof van Justitie EU te stellen vragen en over de gestelde verplichting van Mevi om bij haar opgeslagen gedecodeerde flessen af te geven. In zaak 2 heeft het hof de zaak aangehouden. Ter rolle van 11 december 2012 heeft Van Caem in beide zaken een incidentele memorie (conclusie) tot voeging ex artikel 217 Rv genomen. Bij memories (conclusies) van antwoord in het incident tot voeging hebben Bacardi en Mevi beiden de incidentele vordering bestreden en geconcludeerd tot afwijzing daarvan. Een brief van mr. Hofhuis namens Van Caem d.d. 21 januari 2013 is door de rolraadsheer geweigerd. Vervolgens is arrest in het incident gevraagd.
Beoordeling
1. Op verzoek van Bacardi – een groot drankenconcern en houdster van diverse (Benelux)woord- en beeldmerken, waarvan het woord BACARDI het hoofdbestanddeel vormt – is in november 2006 op meerdere bij Mevi – een onderneming die zich bezig houdt met opslag en overslag van goederen en die beschikt over een vergunning tot beheer van een douane-entrepot en tot beheer van een accijnsgoederenplaats (hierna: AGP) – opgeslagen partijen oorspronkelijke (echte) Bacardi-producten beslag gelegd. Hieronder bevonden zich Bacardi-producten die op verzoek van Van Caem bij Mevi waren opgeslagen. Onder de beslagen goederen bevonden zich goederen die onder een douaneschorsingsregeling vielen, met een zogenaamde T1-status, en goederen die onder een accijnsschorsingsregeling vielen, met een zogenaamde AGP/AGD/T2-status. Een deel van de beslagen flessen was gedecodeerd, dat wil zeggen dat daarvan de door Bacardi op de flessen aangebrachte productcodes waren verwijderd.
2. Bacardi heeft, na wijziging van eis, onder meer gevorderd
a. een inbreukverbod,
b. afgifte van de beslagen flessen,
c. een bevel om door een registeraccountant gecertificeerde kopieën over te leggen van diverse stukken met betrekking tot de beslagen Bacardi-producten,
d. (…),
e. een bevel om door een registeraccountant gecertificeerde kopieën over te leggen met betrekking tot Bacardi-producten die in de periode van 1 januari 2005 tot betekening van het vonnis onder T1-verband zijn opgeslagen geweest en vervolgens zijn vrijgemaakt (dat wil zeggen in douanerechtelijke zin in het vrije verkeer zijn gebracht) of een AGD/AGP-status hebben gekregen.
Bacardi heeft ter onderbouwing van haar vorderingen gesteld dat met de beslagen Bacardi-producten inbreuk op haar merkrechten wordt gemaakt nu het gaat om Bacardi-producten die niet met haar toestemming in de EER zijn gebracht en om gedecodeerde flessen. Zij heeft gesteld dat een deel van de goederen een AGD/AGP-status had en derhalve (in merkenrechtelijke zin, begrijpt het hof) is ingevoerd en dat met betrekking tot de T1-goederen sprake is van handelingen die noodzakelijkerwijs impliceren dat zij in de Europese Unie in de handel worden gebracht.
Ten aanzien van de gedecodeerde goederen stelt zij dat sprake is van merkinbreuk (omdat de toestand van de waren is verslechterd als bedoeld in artikel 2.23, lid 3 van het Benelux-Verdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) – hierna: BVIE –) en van onrechtmatig handelen.
3. In het deelvonnis van 19 november 2008 heeft de rechtbank Mevi veroordeeld tot informatieverschaffing als omschreven in onderdelen c en e van het petitum, op straffe van verbeurte van een dwangsom.
Hiertegen en tegen een eerder tussenvonnis is door Mevi hoger beroep ingesteld (zaak 1).
4. Mevi heeft op grond van het deelvonnis van 19 november 2008 informatie verschaft.
5. Na het voormeld deelvonnis is, ondanks het daartegen ingestelde hoger beroep, door partijen doorgeprocedeerd. Bacardi heeft bij conclusie van repliek haar eis vermeerderd met een vordering tot betaling van verbeurde dwangsommen, stellende dat Mevi niet (juist en volledig) aan haar verplichting tot informatieverstrekking als omschreven in het deelvonnis van 19 november 2008 heeft voldaan. Voorts heeft zij haar eis vermeerderd met onder meer een vordering sub
i. Mevi te veroordelen haar verplichtingen uit hoofde van het deelvonnis van 19 november 2008 volledig na te komen, onder meer door alle (dus ook nog andere dan de al overgelegde) stukken volledig over te leggen.
6. De rechtbank heeft in haar deelvonnis van 18 augustus 2010 geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat Mevi niet heeft voldaan aan wat haar in het deelvonnis van 19 november 2008 was opgedragen en onder meer het onder i gevorderde afgewezen.
Tegen dit deelvonnis heeft Bacardi hoger beroep ingesteld. Grieven 7 en 8 richten zich onder meer tegen afwijzing van het onder i van het (vermeerderde) petitum gevorderde en de daarvoor gegeven argumentatie. Mevi heeft incidenteel beroep ingesteld.
Toewijsbaarheid van de vordering tot voeging.
7. Op grond van artikel 218 Rv kan een vordering tot voeging worden ingesteld bij incidentele conclusie voor of op de laatste roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Ook in de appelfase en na een tussenarrest kan, als nadien wordt voortgeconcludeerd, een derde zich nog voegen.
8. Als eerste verweer tegen de incidentele vordering heeft Bacardi aangevoerd dat interventie in een prejudiciële procedure niet mogelijk is, onder verwijzing naar artikel 234 EG (thans artikel 267 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)), het niet contentieuze karakter van deze procedure en rechtspraak van het HvJEU. Nu de processuele mogelijkheid tot voeging (wellicht) is ontstaan doordat de zaak naar de rol is verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich over de aan het HvJEU te stellen vragen uit te laten, zou door het toelaten van de voeging voormelde regel en jurisprudentie over de onmogelijkheid van voeging worden omzeild, omdat elke willekeurige derde door zich te voegen zich zou kunnen uitlaten over de vragen en partij in de prejudiciële procedure zou kunnen worden, aldus Bacardi.
9. Nog daargelaten dat de zaken niet alleen naar de rol zijn verwezen om partijen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over bedoelde vragen en niet elke willekeurige derde zich kan voegen (maar alleen een derde die het daarvoor vereiste belang heeft), geldt in een nationale procedure, ook als daarin vragen aan het HvJEU worden gesteld, het nationale procesrecht en niet de voor de procedure bij het HvJEU geldende procedureregels, neergelegd in het Statuut van het Hof van Justitie. Slechts aan de hand van dat nationale procesrecht moet worden beoordeeld of voeging in casu mogelijk is. Dit verweer faalt derhalve.
10. Artikel 217 Rv bepaalt dat ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen. Voor het aannemen van dat belang is, althans voor zover het gaat om voeging, voldoende dat een uitkomst van de procedure die ongunstig is voor de partij, aan wier zijde de derde zich voegt, de rechtspositie van de derde nadelig kan beïnvloeden. Daarbij is niet noodzakelijk dat sprake is van een juridische aantasting van de rechten of de rechtspositie van de derde (door een ongunstige uitkomst van de procedure waarin de derde zich wenst te voegen). Voldoende moet worden geacht dat de derde belang heeft bij de uitkomst van de procedure, omdat deze rechtens of feitelijk gevolgen voor hem kan hebben.
11. Van Caem heeft gesteld dat zij belang bij voeging heeft omdat door Van Caem bij Mevi opgeslagen Bacardi-producten (flessen drank) zijn getroffen door voormeld, op verzoek van Bacardi in november 2006 gelegd, beslag, welke goederen nog altijd bij Mevi liggen onder het beslag. Voorts heeft zij aangevoerd het vereiste belang bij voeging te hebben
in zaak 1 omdat Bacardi heeft gevorderd Mevi te bevelen om de beslagen Bacardi producten – waaronder de aan Van Caem toebehorende producten – om niet aan Bacardi over te dragen, over welke vordering nog geen in een dictum neergelegde beslissing is genomen, en
in zaken 1 en 2 omdat Bacardi heeft gevorderd Mevi te bevelen informatie te verstrekken over diverse aspecten van de in- en uitslag van Bacardi producten door Mevi, tot welke informatie vertrouwelijke en concurrentiegevoelige informatie met betrekking tot door Van Caem gedreven handel in Bacardi producten behoort, in welk verband relevant is dat Van Caem op de internationale markt concurreert met Bacardi.
12. Bacardi en Mevi hebben betwist dat van Caem nog (voldoende) belang bij voeging heeft. Bacardi en/of Mevi hebben daartoe gesteld:
Ten aanzien van het onder 1 gestelde belang
dat Bacardi in deze procedure niet langer de afgifte van de Bacardi-producten van Van Caem zal vorderen en ter zake haar vordering sub b zal verminderen, omdat zij op deze producten op 5 december 2012 ten laste van Van Caem onder Mevi executoriaal derdenbeslag heeft doen leggen op grond van een tussen Bacardi en Van Caem gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2011 en Mevi inmiddels heeft verklaard welke Bacardi producten zij voor Van Caem onder zich heeft (punten 4.1 – 4.7 van de conclusie van Bacardi);
dat Mevi ten tijde van het beslag slechts 373 Bacardi flessen onder zich hield voor Van Caem met een beperkte waarde (punten 4 en 7 van de conclusie van Mevi);
dat Van Caem zich jegens Bacardi op haar eigendomsrecht kan beroepen ook na afgifte van de flessen door Mevi aan Bacardi en ter zake een vordering in een apart (kort) geding aanhangig kan maken, zodat haar rechtspositie niet wordt aangetast door afgifte van de flessen (punt 5 van de conclusie van Mevi);
dat de zich onder Mevi bevindende flessen van Van Caem een T-1 status hebben, waarop de prejudiciële vragen niet zien (punt 9 van de conclusie van Mevi);
Ten aanzien van het onder 2 gestelde belang
e. dat Mevi ter voldoening aan de veroordeling in het vonnis van 19 november 2008 om informatie (als omschreven in het petitum sub c en e) te verschaffen reeds informatie aan Bacardi over Van Caem heeft verschaft, zodat niet meer voorkomen kan worden dat informatie over Van Caem wordt verstrekt (punten 4.11 respectievelijk 11 en 12 van de conclusies van Bacardi respectievelijk Mevi);
f. dat Van Caem bovendien zelf is veroordeeld tot het doen van opgaven betreffende haar handel in Bacardi-producten door de rechtbank ’s-Gravenhage in het tussen Bacardi en Van Caem gewezen vonnis van 14 september 2011 en zij ter voldoening aan die veroordeling aan Bacardi informatie heeft verstrekt over prijzen, bij de parallelhandel te maken kosten en de netto winst (punten 4.12 en 4.13 respectievelijk 12 van de conclusies van Bacardi respectievelijk Mevi).
13. Voorts hebben Bacardi en Mevi gesteld dat, als Van Caem al belang bij voeging heeft,
de vordering tot voeging moet worden afgewezen omdat, mede gelet op het late moment (na het in hoger beroep gewezen tussenarrest) waarop de vordering is ingesteld, hun belangen bij afwijzing, inhoudende dat er geen verdere vertraging optreedt, zwaarder wegen dan het belang van Van Caem en/of wegens strijd met de goede procesorde.
14. In het deelvonnis van 19 november 2008 is, kort gezegd, onder meer overwogen dat ten aanzien van gedecodeerde flessen sprake is van dreigend onrechtmatig handelen en dat ten aanzien van flessen met een AGP/AGD-status en flessen die in het vrije verkeer in de EER zijn gebracht sprake is van merkinbreuk, zodat de vorderingen c en e tot het doen van opgaven toewijsbaar zijn. Hiertegen richten zich grieven van Mevi in zaak 1. In het deelvonnis van 18 augustus 2010 is overwogen dat Bacardi zich niet meer heeft beroepen op handelingen met betrekking tot flessen met een T1-status, dat de opgaveverplichting en de andere vorderingen (voor zover het niet gaat om gedecodeerde flessen) daarop niet langer zien en dat daarvan uitgaande Mevi heeft voldaan aan de haar in het eerdere deelvonnis opgelegde opgaveverplichting. Hiertegen richten zich principale grieven van Bacardi in zaak 2. Voorts heeft de rechtbank in dat laatste deelvonnis overwogen dat zij blijft bij de beslissing in het eerste deelvonnis dat flessen met een AGP/AGD-status merkenrechtelijk zijn ingevoerd en daarmee merkinbreuk wordt gepleegd. Hiertegen richt zich de incidentele grief van Mevi in zaak 2. Uit het in de zaak tussen Van Caem en Bacardi gewezen vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 14 september 2011, waarnaar Bacardi en Mevi verwijzen, blijkt dat tussen Bacardi en Van Caem in geschil is of de onderhavige door Van Caem bij Mevi opgeslagen, door het beslag getroffen flessen een AGP/AGD-status of een T1-status hebben. Tegen het vonnis waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de flessen voortdurend onder T1-verband zijn opgeslagen en daarmee dus merkinbreuk is gepleegd, heeft Van Caem hoger beroep ingesteld. Het hof realiseert zich dat het hiervoor uitgaat van omstandigheden op basis van stukken uit de onderhavige procedures, waarvan Van Caem niet op de hoogte is, maar nu dit niet ten nadele van Van Caem is, bestaat daartegen geen bezwaar.
Gelet op het bovenstaande, is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de door Van Caem bij Mevi opgeslagen flessen zijn getroffen door het daar nog steeds op rustende beslag, al meebrengt dat Van Caem een belang heeft bij de uitkomst van deze procedures en dus bij voeging. Van Caem heeft over die flessen niet kunnen beschikken. Deze flessen hebben een T1-status of een AGP/AGD-status (daarover twisten partijen in de zaak tussen Van Caem en Bacardi; in de onderhavige zaken lijken partijen, althans Mevi ervan uit te gaan dat het gaat om een T1-status), terwijl zowel in zaak 1 als in zaak 2 aan de orde is of ten aanzien van flessen met een AGP/AGD-status en ten aanzien van flessen met een T1-status sprake is van (dreigende) merkinbreuk. Indien deze vragen ontkennend worden beantwoord, is er geen sprake van (dreigende) merkinbreuk en is het beslag in zoverre in beginsel onrechtmatig gelegd en komen de vorderingen tot afgifte van en het doen van opgaven met betrekking tot de flessen van Van Caem in beginsel niet op grond van (dreigende) merkinbreuk voor toewijzing in aanmerking. Dat de vordering tot het doen van opgaven al is toegewezen en aan die veroordeling (al dan niet deels) is voldaan, doet niet af aan het belang van Van Caem, onder meer bij vaststelling dat het beslag onrechtmatig is gelegd en afwijzing van de vordering tot afgifte. Overigens wijst het hof erop dat dit bovendien gevolgen kan hebben voor de verhaalsmogelijkheden van Van Caem van door haar door het beslag geleden schade. Dit belang geldt in zaken 1 en 2.
15. Ook het in rechtsoverweging 11, onder 1 door Van Caem gestelde belang (in zaak 1) afgifte van flessen van Van Caem te voorkomen, kan op zichzelf naar het oordeel van het hof als een belang in de zin van artikel 217 Rv worden aangemerkt.
De daartegen gerichte verweren, vermeld in rechtsoverweging 12, sub a, b, c en d, kunnen naar het oordeel van het hof niet slagen om de volgende redenen.
De omstandigheid dat afgifte van door Van Caem bij Mevi opgeslagen flessen wordt gevorderd brengt mee dat Van Caem bij de uitkomst van de procedure belang heeft. Tot op heden heeft Bacardi haar vordering niet verminderd, terwijl zij daarvoor inmiddels (sinds het vonnis van 14 september 2011) wel de gelegenheid heeft gehad. Dat het slechts om 373 flessen zou gaan doet aan het belang van Van Caem niet af. Overigens acht het hof de stelling van Bacardi dat het slechts zou gaan om 373 flessen onvoldoende onderbouwd, nu in eerdere opgaven sprake was van 373 cartons (van 12 flessen). Het hof verwijst naar de opgave in de in rechtsoverweging 2.14 van het vonnis van 19 november 2008 aangehaalde brief van de raadsman van Mevi van 22 september 2008 aan de rechter-commissaris. Ook in de door Bacardi en Mevi overgelegde “Stocklist” is sprake van een “Stock” van 373 en 12 “Colli per pack”. De stelling dat Van Caem na afgifte van de flessen door Mevi aan Bacardi in een apart (kort) geding afgifte van Bacardi zou kunnen vorderen, kan aan voormeld belang van Van Caem evenmin afdoen. Nog afgezien van de met een aparte procedure gemoeide (ten opzichte van het belang relatief hoge) kosten, is de kans van slagen van een zodanige vordering (in kort geding) nadat de vordering tot afgifte in deze (bodem)procedure zou zijn toegewezen gering. Ten slotte kan aan voormeld belang niet afdoen de stelling dat de flessen een T1-status hebben, waarop de vragen aan het HvJEU niet zien, nu Bacardi en Van Caem juist twisten over de status van de onderhavige flessen en Bacardi overigens ook afgifte van flessen met een T1-status vordert: van gedecodeerde flessen op grond van onrechtmatige daad en artikel 2.23, lid 3 BVIE omdat de toestand van de waren zou zijn is verslechterd, en van niet gedecodeerde flessen omdat sprake zou zijn van handelingen die noodzakelijkerwijs impliceren dat zij in de EER in de handel worden gebracht.
16. Of het door Van Caem gestelde, in rechtsoverweging 11 onder 2 vermelde belang (in zaken 1 en 2) te voorkomen dat concurrentiegevoelige informatie over Van Caem wordt verstrekt, gelet op de in rechtsoverweging 12, onder e en f vermelde verweren – dat bedoelde informatie al is verstrekt op grond van voormelde vonnissen in deze zaak en in de zaak tussen Van Caem en Bacardi –, nog bestaat, kan in het midden blijven, nu al op grond van het bovenstaande kan worden aangenomen dat Van Caem in beide zaken belang bij voeging heeft als in artikel 217 Rv bedoeld. Dat Van Caem pas in een laat stadium de incidentele vordering tot voeging heeft ingesteld kan daaraan onvoldoende afdoen. Op grond van artikel 218 Rv is dit mogelijk. Overigens merkt het hof in dit verband nog op dat de rechtbank er in haar deelvonnis van 18 augustus 2010 van uitgaat dat de vorderingen van Bacardi geen betrekking meer hadden op flessen met een T1-status en voor derden als Van Caem pas uit het tussenarrest van het hof van 30 oktober 2012 bleek dat Bacardi haar vorderingen niet aldus wenste te beperken. Nu partijen in deze procedure ervan uit leken te gaan dat de producten van Van Caem een T1-status hebben, is hetgeen uit voormeld arrest blijkt van invloed op het belang van Van Caem bij voeging.
17. Het hof is voorts van oordeel dat het belang van Van Caem bij de voeging – zo er al plaats zou zijn voor een belangenafweging in het kader van artikel 217 Rv –zwaarder weegt dan de door Bacardi en Mevi aangevoerde belangen bij afwijzing. Naar het oordeel van het hof weegt het belang van Van Caem zwaar nu het gaat om aan haar toekomende zaken waarop beslag gelegd is en waarover wordt beslist in een procedure waarbij zij geen partij is. Daartegenover staat het belang van Bacardi en Mevi dat voortvarend wordt geprocedeerd en geen verdere vertraging optreedt, maar dat weegt minder zwaar nu al aanzienlijke vertraging is opgetreden doordat partijen zelf, met name in zaak 1 niet erg voortvarend hebben geprocedeerd; in die zaak is de memorie van grieven pas 23 maanden na de appeldagvaarding genomen, waarna weer pas ruim 9 maanden later de memorie van antwoord is genomen. Gelet daarop leidt deze interventie niet tot onaanvaardbare verdere vertraging. Aan de stelling van Bacardi dat Van Caem Mevi ook achter de schermen kan ondersteunen gaat het hof als niet voldoende onderbouwd voorbij.
In het licht van het bovenstaande kan ook niet worden aangenomen dat sprake is van strijd met de goede procesorde.
18. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen teneinde Van Caem in de gelegenheid te stellen haar standpunt en belang als gevoegde partij nader uiteen te zetten, waarbij zij in het bijzonder dient in te gaan op de in rechtsoverweging 46 van het arrest van het hof van 30 oktober 2012 aangegeven punten.
19. Nu de vordering van Van Caem wordt toegewezen, zullen Bacardi en Mevi worden veroordeeld in de kosten van het incident. Nu Van Caem geen aanspraak heeft gemaakt op
volledige proceskostenvergoeding als bedoeld in artikel 1019h Rv, zal het hof de kosten begroten volgens het liquidatietarief.
Beslissing in het incident
Het hof:
laat Van Caem toe als gevoegde partij aan de zijde van Mevi;
verwijst de zaak naar de rol van 25 juni 2013 voor een akte aan de zijde van Van Caem voor doeleinden als in rechtsoverweging 18 nader omschreven;
veroordeelt Bacardi en Mevi, des dat de een betalende de ander bevrijd zal zijn, in de kosten van dit incident, aan de zijde van Van Caem tot op heden begroot op € 894,-- aan kosten voor de advocaat;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, J.E.H.M. Pinckaers en S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2013 in aanwezigheid van de griffier.