Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
arrest van 23 april 2013
Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA),
Veluwse Vastgoedcombinatie II B.V.,
Het geding
Verdere beoordeling van het hoger beroep
algemenevraag van COA of VVC over ‘alle benodigde vergunningen’ beschikte, naar het oordeel van het hof onvoldoende is om te kunnen aannemen dat partijen overeenkwamen dat VVC contractueel verantwoordelijk werd voor
specifiekevergunningen/vrijstellingen voor vreemdelingenopvang. Een dergelijke algemene vraag zal redelijkerwijs mogen worden opgevat als de vraag naar de voor een gebruikelijke exploitatie van een recreatiepark benodigde vergunningen, zoals VVC terecht aanvoert. COA had naar het oordeel van het hof specifieker bij VVC moeten informeren. Bij gebreke van een voldoende duidelijke afspraak ter zake kan COA, mede gelet op haar eigen expertise over opvang van vreemdelingen in Nederland, niet worden gevolgd in haar standpunt dat de verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van de vereiste publiekrechtelijke vrijstelling in dit geval integraal bij VVC is komen te liggen, zoals VVC eveneens terecht aanvoert. Het wordt geacht voor risico van COA te komen dat deze vrijstellingen al dan niet vanwege problemen in het verleden en de in rechtsoverweging 2 bedoelde (gekwalificeerde) toezegging er niet zijn gekomen. De stelling van COA bij grieven (onder meer in 3.6.) dat partijen dat niet zouden zijn overeengekomen, is in zoverre niet toereikend, het komt voor risico van COA. Dat één en ander wordt niet anders als veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de locatie ‘Groot Bartje’ pas op 27 maart 2008 aan de orde zou zijn gekomen, zodat COA ook nadien pas in haar systeem kon verifiëren of aan die locatie wellicht bezwaren kleefden. Immers, op 27 maart 2008 is wel meteen mondelinge overeenstemming bereikt omtrent het gebruik van die locatie, zonder dat COA een voldoende duidelijk kenbaar voorbehoud heeft gemaakt, voor het geval uit bedoelde verificatie zou blijken dat deze locatie op bezwaren zou stuiten. Dat uit bespreking van het standaardcontract het tegendeel zou blijken, vindt naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in de afgelegde getuigenverklaringen, zoals de kantonrechter terecht heeft overwogen in rechtsoverwegingen 3.5. en 3.7 van het tussenvonnis. Ook hetgeen COA verder ter onderbouwing van haar tweede en derde grief aanvoert, leidt niet tot een ander oordeel – wat er verder zij van de door de kantonrechter gehanteerde overwegingen waar deze grieven op zien. In de omstandigheden van dit geval heeft VVC redelijkerwijs niet behoeven te begrijpen dat zij verantwoordelijk werd voor het verkrijgen van vrijstelling van het bestemmingsplan voor vreemdelingenopvang. Daarbij speelt mede een rol dat de besprekingen plaatsvonden onder extreme tijdsdruk, omdat de op te vangen vreemdelingen al in bussen onderweg waren in afwachting van nadere berichten van COA over hun tijdelijke opvanglocatie. Van COA had mogen worden verwacht dat zij juist in deze omstandigheden voldoende duidelijk zou hebben gemaakt dat zij de verantwoordelijkheid voor vrijstelling van het bestemmingsplan beoogde weg te contracteren. Grief 2 faalt dus en inzoverre grief 3 eveneens.
Beslissing
€ 263,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskostenveroordelingen vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest;