GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.110.142
(zaaknummers rechtbank 316601 en 319125)
beschikking van de familiekamer van 6 december 2012
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. H. Hooijer te Utrecht
Mr. H.P. Scheer,
kantoorhoudende te Utrecht,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over de minderjarige
[kind 2],
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de bijzonder curator”,
Stichting Bureau Jeugdzorg Utrecht,
gevestigd te Utrecht,
belanghebbende in hoger beroep,
verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats] Colombia,
verder te noemen: de Colombiaanse vader,
advocaat: abogado B.G. Silva Sandoval, Cartagena Bolivar, Colombia,
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen: de Nederlandse vader,
advocaat: mr. M. van Harskamp te Utrecht.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 6 juni 2012, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 juli 2012, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek van de bijzonder curator tot de uitvoering van een DNA-onderzoek alsnog af te wijzen.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 14 september 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 september 2012, heeft de bijzonder curator het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De bijzonder curator verzoekt het hof het beroep van de moeder tegen de bestreden beschikking te vernietigen, af te wijzen en te bepalen dat, indien de moeder niet binnen twee weken na betekening van de beschikking waarin het DNA-onderzoek is gelast, haar medewerking verleent aan dit DNA-onderzoek, een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat zij haar medewerking weigert te verlenen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 15 november 2012 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De bijzonder curator is in persoon verschenen. De Nederlandse vader is eveneens in persoon verschenen, zonder zijn advocaat. De Colombiaanse vader is niet verschenen. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is R. van Weegen verschenen. Namens de stichting zijn verschenen L. Benali, gezinsvoogd, en P. Postma, collega gezinsvoogd.
3.1 Uit de relatie van de moeder en de Colombiaanse vader is op [geboortedatum] 2001 te Amsterdam geboren [kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]). De Colombiaanse vader heeft [kind 1] erkend.
3.2 De moeder en de Colombiaanse vader zijn nadien gehuwd, welk huwelijk op 25 september 2007 door echtscheiding is ontbonden. Tijdens het huwelijk van de moeder en de Colombiaanse vader is op [geboortedatum] 2005 geboren [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]).
3.3 De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] en [kind 2].
3.4 De moeder en [kind 2] hebben zowel de Nederlandse als de Colombiaanse nationaliteit. De Nederlandse vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de Colombiaanse vader heeft de Colombiaanse nationaliteit.
3.5 Bij beschikking van de rechtbank Utrecht van 29 december 2010 zijn [kind 1] en [kind 2] (voorlopig) onder toezicht gesteld van de stichting. Daarnaast is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 1] en [kind 2] verleend. De ondertoezichtstelling is steeds verlengd, laatstelijk tot 23 maart 2013. Ook de machtiging tot uithuisplaatsing is sindsdien steeds verlengd.
3.6 [kind 1] en [kind 2] woonden sinds 29 december 2010 bij de Nederlandse vader. Sedert begin augustus 2012 wonen zij weer bij de moeder.
3.7 Bij beschikking van 27 september 2011 heeft de rechtbank Utrecht mr. H.P. Scheer benoemd tot bijzonder curator over [kind 2].
3.8 Bij “verzoekschrift tot gegrondverklaring ontkenning vaderschap ex art. 200 lid 1 sub b BW”, heeft de bijzonder curator namens [kind 2] verzocht:
- een DNA onderzoek te gelasten en te bepalen door wie de kosten van dat onderzoek dienen te worden voldaan en vervolgens de zaak aan te houden totdat de DNA-rapportage is uitgebracht;
- in het geval komt vast te staan dat de Nederlandse vader de biologische vader van [kind 2] is, te bepalen dat het Internationaal Juridisch Instituut dan wel het TMC Asser Instituut dient vast te stellen of het vaderschap van de Colombiaanse vader naar Colombiaans recht kan worden ontkend;
- in het geval het vaderschap van de Colombiaanse vader kan worden ontkend, het verzoek tot ontkenning vaderschap van de Colombiaanse vader over [kind 2] gegrond te verklaren, opdat de Nederlandse vader [kind 2] kan erkennen.
3.9 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, een DNA-onderzoek bevolen naar de vraag of de Nederlandse vader de biologische vader is van [kind 2], een deskundige benoemd en de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Het hof heeft ambtshalve de vraag te onderzoeken of de bestreden beschikking een eindbeslissing (of deelbeslissing) of een tussenbeslissing is. Ingevolge het bepaalde in artikel 358 lid 4 Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan van tussenbeschikkingen alleen hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met de eindbeschikking, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Vaststaat dat in casu geen tussentijds verlof is verleend op de voet van artikel 337 lid 2 Rv. Een einduitspraak is een uitspraak waarvan het dictum ten opzichte van de betrokken partijen (of één van hen) is aan te merken als een beslissing waarmee omtrent enig deel van het gevorderde een einde wordt gemaakt.
4.2 In deze zaak heeft de bijzonder curator in eerste aanleg haar verzoek in drie onderdelen uitgesplitst, zoals weergegeven onder 3.8. Uit de aanhef van het verzoekschrift volgt zonneklaar dat de inzet van het onderhavige geding is de ontkenning van het vaderschap. Het verweerschrift van de moeder is ook gericht tegen de (gegrondverklaring van de) ontkenning van het vaderschap. Dit onderwerp betreft dan ook het materiële geschil tussen partijen. Voor ontkenning van het (huwelijkse) vaderschap dient, volgens de aanhef van lid 1 van art. 1:200 BW, vast te staan, dat de juridische vader niet de biologische vader is. De bijzonder curator heeft ervoor gekozen om middels DNA-onderzoek van de Nederlandse vader, aan te (kunnen) tonen dat deze de biologische vader is (waarmee dan vast komt te staan dat de Colombiaanse vader niet de biologische vader is of kan zijn). Met deze vaststelling van het biologisch vaderschap van de Nederlandse vader is de weg geëffend om het vaderschap van de Colombiaanse vader te (kunnen) ontkennen, waarna de Nederlandse vader uiteindelijk [kind 2] kan erkennen.
4.3 Met het gelasten van het DNA-onderzoek heeft de rechtbank in het dictum weliswaar “positief” beslist op het eerste verzoek van de bijzonder curator, maar met die beslissing is nog geen einde gemaakt aan het (materiële) geschil tussen partijen; de rechtbank heeft immers de zaak nog aangehouden, in afwachting van de uitkomst van het DNA-onderzoek. Anders gezegd: deze beslissing van de rechtbank is slechts een tussenstap om tot een (eind)beslissing te kunnen komen betreffende het materiële geschil tussen partijen: de ontkenning van het vaderschap.
4.4 Ten overvloede overweegt het hof nog het volgende. Ter mondelinge behandeling heeft de (advocaat van de) vrouw aangevoerd dat zij wel ontvankelijk is in haar hoger beroep, daarbij verwijzend naar een arrest van het hof ’s-Gravenhage van 12 oktober 2011, LJN BU1573. Het is het hof bekend dat over dit onderwerp anders gedacht en beslist wordt (vgl. ook hof Arnhem 9 december 2008, LJN BH2019); de uitspraken van dit hof van 1 juni 2010, LJN BY4606 en van 30 augustus 2005, LJN AU2349 zijn in lijn met de onderhavige uitspraak. Slechts terzijde merkt het hof op dat in casu geen sprake is van een (analoge) situatie als in de zaak van HR 12 mei 2006, LJN AV6080, NJ 2006, 294 of van HR 6 april 2007, LJN AZ6646, NJ 2008, 42.
5.1 Het hof is van oordeel dat het bevelen van een DNA-onderzoek door de rechtbank in het onderhavige geval geen einde maakt aan het materiële geschil. Doorslaggevend is niet de indeling of de bewoording van het verzoek van de bijzonder curator, maar de grondslag van dit verzoek. In het onderhavige geval is de grondslag van het verzoek de ontkenning van het vaderschap van de Colombiaanse vader. Het DNA-onderzoek is een deskundigenonderzoek dat slechts dient als hulpmiddel voor de beslissing op dit verzoek. Naar het oordeel van het hof is sprake van een tussenbeschikking, zodat daarvan geen hoger beroep openstaat nu de moeder geen verlof tot het tussentijds instellen van hoger beroep aan de rechtbank heeft verzocht.
5.2 Het hof zal de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar hoger beroep.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, R.A. Dozy en R. Krijger, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken in het openbaar op 6 december 2012.