GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.103.312
(zaaknummer rechtbank 122676 / FA RK 11-1043)
beschikking van de familiekamer van 6 december 2012
[appellant],
wonende te [Woonplaats], België,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. E.D. Breuning ten Cate te Almelo,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. I. Kruiders te Almelo.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Almelo van 21 december 2011, zoals hersteld op 8 februari 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 9 maart 2012, is de man in hoger beroep gekomen van voormelde beschikkingen. De man verzoekt het hof die beschikkingen bij voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking te vernietigen, in zoverre daarin de man is veroordeeld tot betaling van partneralimentatie en kinderalimentatie over de periode, gelegen voor 1 juli 2010, althans te bepalen dat de man terzake van de betaling van alimentatie voor de vrouw en de minderjarige kinderen van partijen kan volstaan met hetgeen hij tot dusverre daadwerkelijk heeft voldaan.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 mei 2012, heeft de vrouw het verzoek in hoger beroep van de man bestreden. Daarbij heeft de vrouw tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De vrouw verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen, en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikkingen te vernietigen, daar waar het betreft het oordeel dat de door de man te betalen kinder- en partneralimentatie per 1 juli 2010 op nihil wordt gesteld en de beschikking van de rechtbank Almelo van 29 oktober 2008 te bekrachtigen daar waar het betreft de aan de man in deze beschikking opgelegde kinderalimentatie en partneralimentatie.
2.3 Daarop heeft de man in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 16 augustus 2012, waarin hij het hof verzoekt de bestreden beschikkingen - naar de man ter mondelinge behandeling nader heeft gesteld - te bekrachtigen voor de periode na 1 juli 2010, kosten rechtens.
2.4 Ter griffie van het hof is op 12 april 2012 een brief van mr. Breuning ten Cate van 11 april 2012 met bijlage binnengekomen.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3.1 Partijen zijn op 28 mei 1999 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 29 oktober 2008 heeft de rechtbank Almelo echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 maart 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk zijn geboren[kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 1999, en
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2002,
over wie de vrouw alleen het gezag uitoefent.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Almelo het bedrag dat de man, zodra de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, aan de vrouw zal voldoen als bijdrage in de kosten van levensonderhoud op € 1.500,- per maand bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, alsmede het bedrag dat de man met ingang van 29 oktober 2008 aan de vrouw zal verstrekken als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] op € 390,- per kind per maand bepaald, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. De man heeft destijds geen verweer gevoerd en heeft geen hoger beroep ingesteld.
3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 12 augustus 2011, heeft de man verzocht de beschikking van de rechtbank van 29 oktober 2008 (het hof begrijpt:) te wijzigen en de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en in de kosten van levensonderhoud en verzorging van de kinderen vast te stellen op nihil, met bepaling dat de man ter zake van de betaling in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en van verzorging en opvoeding van de kinderen kan volstaan met hetgeen hij daadwerkelijk heeft voldaan. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.5 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 21 december 2011 heeft de rechtbank de beschikking van 29 oktober 2008 gewijzigd in die zin dat de door de man te betalen kinderalimentatie per 1 juli 2010 wordt gesteld op nihil en het meer of anders verzochte afgewezen. Bij - eveneens bestreden - herstelbeschikking van 8 februari 2012 heeft de rechtbank de bestreden beschikking aldus gewijzigd dat hierin mede is begrepen de partneralimentatie, die eveneens per 1 juli 2010 op nihil wordt gesteld.
3.6 De man, geboren op [geboortedatum] 1969, is op 14 mei 2010 gehuwd met [nieuwe partner] (verder te noemen “[nieuwe partner]”). De man vormt een gezin met haar, hun gezamenlijke kind [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), geboren op [geboortedatum] 2008, en de kinderen van [nieuwe partner], [kind 4] (hierna te noemen: [kind 4]), geboren op [geboortedatum] 1997, en [kind 5] (hierna te noemen: [kind 5]), geboren op [geboortedatum] 1999.
3.7 Het inkomen van de man bij Roper Industries Limited (hierna te noemen: Roper Industries) bedroeg blijkens de salarisspecificatie van mei 2008 in dat jaar € 5.015,44 bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
3.8 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1966, vormt met de kinderen van partijen een gezin. De vrouw is op 17 augustus 2010 toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
4. De motivering van de beslissing
4.1 Ingevolge artikel 1:401 lid 4 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij van de aanvang af niet aan de wettelijke maatstaven heeft beantwoord doordat bij die uitspraak van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
4.2 Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de man onvoldoende heeft gesteld dat in het onderhavige geval sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 1:401 lid 4 BW. De rechtbank beschikte bij het geven van de beschikking van 29 oktober 2008 niet over de financiële gegevens van de man. De man heeft echter ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd waarom de toen vastgestelde alimentatie van begin af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. De man heeft in eerste aanleg slechts aangevoerd dat zijn salaris wegens ziekte was gereduceerd tot € 2.500,- per maand. De vrouw heeft echter gemotiveerd aangevoerd dat ook dat bedrag toereikend was om de vastgestelde alimentatie te betalen. De man heeft hiertegenover ook in hoger beroep onvoldoende aangevoerd.
4.3 De man heeft echter onbetwist gesteld dat zijn jaarcontract bij Roper Industries op 13 november 2008 niet is verlengd. Naar het oordeel van het hof is dit een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de draagkracht rechtvaardigt.
4.4 De man handhaaft in hoger beroep zijn standpunt dat hij reeds vanaf 2008 onvoldoende draagkracht heeft om enige bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en verzorging en opvoeding van de kinderen te betalen. De man stelt dat hij in januari 2008 in Chili is gaan wonen en dat hij daar gedurende drie jaar geen inkomsten heeft genoten. Vanaf november 2008 heeft hij geen inkomsten meer van Roper Industries. In Chili werd de man onderhouden door [nieuwe partner]. Sinds medio 2010 woont de man met zijn gezin in België. Sinds februari 2012 heeft hij weer werk als accountmanager bij Eaton. Volgens de man verdient hij daar € 3.000,- netto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld.
4.5 Het hof is met de vrouw van oordeel dat het inkomensverlies van de man bij Roper Industries verwijtbaar is en dat hij zich tegenover de vrouw, [kind 1] en [kind 2] had moeten onthouden van de gedragingen waardoor hij zijn baan is kwijtgeraakt. De man is kennelijk tijdens zijn ziekteverlof bij Roper Industries naar Chili gegaan. Blijkens een e-mail van 1 september 2008 van [A], namens Human Resources van Roper Industries, heeft de man in februari 2008 voor het laatst contact gehad met het bedrijf en heeft hij Roper Industries niet op de hoogte gehouden van het verloop van zijn ziekte. Het hof is van oordeel dat de man door zijn vertrek naar Chili zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen om een verlenging van zijn jaarcontract bij Roper Industries per 13 november 2008 te bewerkstelligen.
4.6 Hierbij komt dat de man ook niet heeft aangetoond dat hij al het mogelijke heeft gedaan om weer aan het werk te komen. De door de man overgelegde sollicitaties (circa 7 à 8 ) in de periode 2008-2010 zijn, gelet op de periode die de man in Chili heeft gewoond, niet zeer talrijk. De man heeft bovendien door zijn vertrek naar Chili zichzelf de mogelijkheid ontnomen om in Nederland, dan wel een ander Europees land, waar zijn kansen op de arbeidsmarkt, gelet op zijn arbeidsverleden naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijk beter waren dan in Chili, een nieuwe baan te zoeken met hetzelfde of een vergelijkbaar inkomen als bij Roper Industries. Gelet op zijn verantwoordelijkheid voor [kind 1] en [kind 2] en voor de vrouw, kon dit wel van hem worden gevergd. Niet gebleken is dat de man zich voldoende heeft ingespannen om een vergelijkbare functie te vinden als bij Roper Industries. Het hof is dan ook van oordeel dat bovendien sprake is van herstelbaar inkomensverlies.
4.7 Ten overvloede overweegt het hof dat de man ook onvoldoende heeft aangetoond dat hij gedurende de periode dat hij in Chili verbleef geen inkomsten heeft genoten. Dat bij de officiële instanties van Chili geen inkomsten van de man zijn geregistreerd, betekent nog niet dat de man geen inkomsten heeft genoten. De vrouw heeft met stukken onderbouwd aangevoerd dat de man op zijn LinkedIn pagina heeft vermeld dat hij in de periode van april 2008 tot augustus 2010 heeft gewerkt als “International Development Manager” bij Latin Business Development. De man heeft op deze stelling van de vrouw niet nader gereageerd en daarmee nagelaten hiervoor een aannemelijke verklaring te geven.
4.8 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden moet de man in staat worden geacht, ook na het inkomensverlies bij Roper Industries vanaf 13 november 2008, de bij beschikking van 29 oktober 2008 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
4.9 Aan het voorgaande doet niet af – zoals ook de vrouw in haar grief in het incidenteel hoger beroep aanvoert - dat de man sinds 1 juli 2010 in België woont. De man heeft ook voor deze periode niet aangetoond dat hij zich maximaal heeft ingespannen om een vergelijkbare functie te vinden als bij Roper Industries. De man heeft slechts een aantal sollicitaties overgelegd. Het hof is anders dan de rechtbank ook niet van oordeel dat uit de door de man in het geding gebrachte aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 2011 volgt dat het de man niet is gelukt om een inkomen te verwerven dat voldoende ruimte biedt om aan zijn onderhoudsverplichting te voldoen. Naar de vrouw terecht heeft gesteld is de aangifte in de personenbelasting aanslagjaar 2011 niet ondertekend. Bovendien doet dit niet af aan het feit dat van de man kan worden gevergd dat hij zijn verdiencapaciteit ten volle benut. De incidentele grief van de vrouw slaagt derhalve.
4.10 De man heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat hij sinds februari 2012 werkzaam is als accountmanager bij Eaton. Volgens de man verdient hij daar € 3.000,- netto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. De man heeft zijn stelling echter in het geheel niet met stukken onderbouwd, zodat voor het hof niet inzichtelijk is of de man thans een lager netto salaris verdient dan bij Roper Industries. Hetzelfde geldt voor de door de man gestelde schulden. Volgens de man heeft hij aanzienlijke schulden en heeft hij zich moeten aanmelden bij de Belgische schuldsaneringsregeling. De man heeft zijn financiële situatie echter in het geheel niet met stukken onderbouwd, hetgeen voor zijn risico komt.
4.11 Gelet op al het voorgaande dient het er voor te worden gehouden dat van de man nog altijd kan worden gevergd dat hij een inkomen verwerft ter hoogte van het salaris dat hij laatstelijk bij Roper Industries heeft verdiend. Hij moet dan ook in staat worden geacht de bij beschikking van 29 oktober 2008 vastgestelde bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw en de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voldoen.
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder meer de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikkingen van de rechtbank Almelo van 21 december 2011 en 8 februari 2012, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van de rechtbank Almelo van 29 oktober 2008 alsnog af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, G.J. Rijken en H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. E. Baan als griffier, en is op 6 december 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.