GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.099.480
(zaaknummer rechtbank 122779 / FA RK 11-1181)
beschikking van de familiekamer van 1 november 2012
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. P.P. Verdoorn te Apeldoorn,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. W.D.M. de Boer te Apeldoorn.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zutphen van 11 oktober 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 28 december 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van na te noemen [het kind] vanaf 1 juni 2011, althans vanaf een datum als het hof juist acht, op nihil wordt gesteld, althans op een bedrag als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 30 mei 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de bestreden beschikking te bekrachtigen en in het incidenteel hoger beroep de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedures, in eerste instantie te bepalen op een bedrag van € 2.144,32 en in appèl te bepalen op een bedrag van € 2.000,- voor kosten rechtsbijstand en € 291,- voor griffierecht.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 31 juli 2012, waarin zij het hof verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek althans dat verzoek af te wijzen.
2.4 Ter griffie van het hof is op 28 september 2012 een brief van mr. De Boer van diezelfde datum met bijlagen binnengekomen.
2.5 [het kind] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 9 oktober 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3.1 Partijen zijn op 17 mei 1994 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 24 april 1997 heeft de rechtbank Zutphen echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 27 mei 1997 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk is op [geboortedatum] 1995 [het kind] geboren, over wie de vader alleen het gezag uitoefent.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] f 300,-, te weten € 136,13 per maand aan de vrouw zal voldoen.
3.4 Bij beschikking van 25 mei 2010 heeft de rechtbank Zutphen de beschikking van 24 april 1997 gewijzigd en bepaald dat de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 195,- per maand aan de man zal betalen. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2011 ingevolge de wettelijke indexering € 196,76 per maand en met ingang van 1 januari 2012 € 199,31 per maand.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Zutphen op 6 juni 2011, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 25 mei 2010 te wijzigen en de bijdrage van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 1 juni 2011 op nihil te stellen.
3.6 Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek.
3.7 [het kind] is na de echtscheiding bij de moeder blijven wonen. Vanaf 2007 woonde zij bij de vader. Sinds januari 2011 verbleef [het kind] middels een crisisplaatsing op een zorgboerderij en zij woont met ingang van 12 juli 2011 in een gastgezin te [plaatsnaam].
4. De motivering van de beslissing
4.1 In de eerste plaats is aan de orde de vraag of zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Omdat gebleken is dat [het kind] sinds januari 2011 niet meer bij de vader woont, is er naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een relevante wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
4.2 De vrouw stelt dat de behoefte van [het kind] de ouderbijdrage uit hoofde van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ) niet overstijgt. De man betwist dat. Het hof zal de behoefte van [het kind] berekenen.
4.3 Nu de vrouw verzocht heeft haar bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] met ingang van 1 juni 2011 te wijzigen en de man tegen die datum geen verweer heeft gevoerd, zal het hof die datum als ingangsdatum hanteren van een eventuele wijziging.
4.4 Ingevolge artikel 73 WJZ wordt de ouderbijdrage vastgesteld door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO). Het hof sluit bij de berekening van de behoefte van [het kind] aan bij de ouderbijdragen die het LBIO heeft vastgesteld voor kinderen die vijf of meer dagen per week zijn geplaatst. In de leeftijdscategorie van 12 tot en met 20 jaar is deze bijdrage voor 2011 vastgesteld op € 122,25 per maand en voor 2012 op € 125,43 per maand.
4.5 Bij het vaststellen van de hiervoor genoemde ouderbijdrage is blijkens de informatie op de website van het LBIO er rekening mee gehouden dat de ouders naast de ouderbijdrage ook nog andere kosten voor het kind maken, zoals bezoekkosten, schoolgeld, verzekeringen en verblijfkosten in het weekend of tijdens vakanties. Deze bijkomende kosten berekent het hof als volgt.
4.6 Het hof acht de volgende door de man gestelde maandelijkse kosten redelijk:
• € 15,- telefoonkosten;
• € 20,- contributie sport;
• € 50,- zak- en kleedgeld.
Het hof zal dan ook uitgaan van deze kosten.
4.7 De man voert voorts indirecte kosten op, te weten advocaatkosten en inkomstenderving mantelzorg. Nu deze kosten niet behoren tot de behoefte van [het kind], zal het hof geen rekening houden met deze kostenposten.
4.8 In het overgelegde kostenoverzicht voert de man een bedrag van € 800,- per jaar op aan schoolkosten. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man gesteld dat de schoolkosten hoger zijn, te weten € 1.400,- per jaar. De vrouw heeft deze bedragen bestreden en gesteld dat uit moet worden gegaan van € 370,- per jaar.
Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de man gelegen deze kosten met stukken te onderbouwen door bijvoorbeeld een rekening te overleggen. In het als productie f overgelegde bericht aan de Sociale Verzekeringsbank, gedateerd 18 september 2012, met betrekking tot de kinderbijslag, heeft de man een bedrag van € 370,- per jaar opgenomen aan schoolkosten. Nu de man het meerdere niet heeft onderbouwd, zal het hof thans rekening houden met dit bedrag van € 370,- per jaar, te weten € 30,83 per maand.
4.9 Met de door de man opgevoerde reiskosten van [het kind] naar een onderwijsinstelling houdt het hof geen rekening, nu deze kosten op dit moment niet worden gerealiseerd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat [het kind] wordt getest om te bezien welke opleiding zij kan volgen. Zij staat wel ingeschreven op een school, maar op dit moment gaat ze niet naar school. Nu onzeker is of en wanneer deze kosten in de toekomst werkelijk gemaakt zullen worden, zal het hof geen rekening houden met deze kosten. Het hof acht het redelijk om aan te nemen dat [het kind] momenteel wel reiskosten maakt, bijvoorbeeld voor tests, en begroot dat op € 30,- per maand.
4.10 Het hof houdt geen rekening met de kostenpost materialen en verzekeringen, nu de man deze niet heeft onderbouwd. Met betrekking tot de kostenpost verzekeringen heeft de man overigens geen bedrag opgenomen in het overzicht.
4.11 Gezien het voorgaande berekent het hof de behoefte van [het kind] vanaf 1 juni 2011 op € 268,08 per maand en met ingang van 1 januari 2012 op € 271,26 per maand. De stelling van de vrouw dat de behoefte van [het kind] de ouderbijdrage niet overstijgt, faalt.
4.12 De vrouw stelt voorts dat de man geheel kan voorzien in de behoefte van [het kind] door middel van de kinderbijslag. De man betwist dat.
Ter mondelinge behandeling heeft de man erkend kinderbijslag voor [het kind] te ontvangen.
De man ontvangt voor [het kind] € 273,78 per drie maanden aan kinderbijslag, te weten € 91,26 per maand. Hieruit volgt dat er, na aftrek van de kinderbijslag, een behoefte in een bijdrage van de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] overblijft van € 176,82 per maand met ingang van 2011 en € 180,- met ingang van 1 januari 2012.
4.13 Nu de man geen inkomensgegevens heeft overgelegd op basis waarvan het hof zijn draagkracht kan bepalen om de behoefte van [het kind] naar rato te verdelen en de vrouw heeft verklaard bereid te zijn de helft van de behoefte van [het kind] te betalen, zal het hof ieder de helft van de kosten toerekenen, te weten € 88,41 per maand met ingang van 1 juni 2011 en € 90,- per maand met ingang van 1 januari 2012.
4.14 Omdat de vrouw ter mondelinge behandeling heeft aangegeven over voldoende draagkracht te beschikken, zal het hof haar bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] vaststellen op € 88,41 per maand met ingang van 1 juni 2011 en op € 90,- per maand met ingang van 1 januari 2012.
4.15 De man heeft verzocht de vrouw te veroordelen in de proceskosten. Ter mondelinge behandeling heeft mr. Verdoorn namens de vrouw verzocht de man in de proceskosten te veroordelen. Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van de gebruikelijke compensatie, nu partijen elkaar over en weer verwijten geen inzage te geven in kosten en inkomsten. Het hof zal deze verzoeken dan ook afwijzen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 11 oktober 2011 en opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zutphen van 25 mei 2010 en bepaalt dat de vrouw aan de man met ingang van 1 juni 2011 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] € 88,41 per maand en met ingang van 1 januari 2012 € 90,- per maand zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.H. Schulten, A.E.F. Hillen en H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. C. Nijhuis als griffier, en is op 1 november 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.