ECLI:NL:GHARN:2012:BY5592

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003060-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging van ongewenst vreemdeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 30 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in Utrecht. De verdachte, die op 27 juni 2012 was aangehouden, was vervolgd voor het verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling. De politierechter had hem op 11 juli 2012 veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, welke hij in voorarrest had uitgezeten. Na het uitzitten van de straf was de verdachte naar Marokko uitgezet. Het hof heeft in zijn uitspraak de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld in het licht van de Europese terugkeerrichtlijn. Het hof concludeert dat de vervolging van de verdachte in strijd was met deze richtlijn, die beoogt een humane en transparante procedure voor de terugkeer van illegaal verblijvende vreemdelingen te waarborgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse overheid niet in staat was om de verdachte eerder uit te zetten, omdat zijn identiteit niet bekend was. Pas na zijn aanhouding op 27 juni 2012 werd zijn identiteit vastgesteld, en op dat moment was het veel kansrijker om hem terug te sturen naar Marokko. Het hof oordeelt dat de vervolging van de verdachte door het Openbaar Ministerie de terugkeer heeft vertraagd en daarmee in strijd is met de doelstellingen van de terugkeerrichtlijn. Het hof vernietigt het vonnis van de politierechter en verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de overheid om bij de behandeling van vreemdelingenzaken de richtlijnen en procedures te volgen die zijn vastgesteld in het Europees recht. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan, en heeft de belangen van de verdachte en de doelstellingen van de terugkeerrichtlijn in overweging genomen. De beslissing van het hof is een belangrijke uitspraak in het kader van het vreemdelingenrecht en de toepassing van Europese richtlijnen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003060-12
Uitspraak d.d.: 30 november 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Utrecht van 11 juli 2012 in de strafzaak tegen
(Verdachte),
geboren te (plaats) op (datum),
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr P.G.M. Lodder, naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Uit het dossier blijkt het volgende:
Verdachte is bij beschikking van 8 mei 1998 door de Immigratie- en Naturalisatiedienst op grond van artikel 21 van de Vreemdelingenwet ongewenst verklaard. Die beschikking staat op naam van (alias verdachte), geboren op 1 januari 1975.
Volgens het proces-verbaal van bevindingen betreffende de inspanningsverplichtingen van de overheid, heeft verdachte, altijd gebruik gemaakt van de naam (alias verdachte). Op die naam is de verdachte ook ongewenst verklaard. Betrokkene heeft 9 keer in de vreemdelingenbewaring gezeten en dat heeft niet geleid tot uitzetting. Tijdens de procedures werd uitgebreid identiteitsonderzoek gedaan. Omdat betrokkene niet in het bezit was van enig document waaruit zijn identiteit kon worden vastgesteld, zijn tevens procedures opgestart ter verkrijging van een laissez-passer. Die inspanningen bleken tevergeefs.
Op 20 mei 2012 heeft de achterneef van verdachte, (aangever), in verband met bedreiging met een vuurwapen aangifte gedaan tegen verdachte. Tijdens deze aangifte heeft aangever de identiteit van verdachte aan de politie verstrekt. Vervolgens heeft deze zelfde aangever op 20 juni 2012 andermaal aangifte tegen verdachte gedaan wegens bedreiging met een vuurwapen. Tijdens deze aangifte toonde aangever het Marokkaans paspoort van verdachte.
Het paspoort werd op 28 juni 2012 aan de Vreemdelingenpolitie overhandigd. De Vreemdelingenpolitie heeft vervolgens een onderzoek ingesteld naar de echtheid van dit document en heeft een gezichtsvergelijking gedaan. Uit dit onderzoek is gebleken – zo blijkt uit het proces-verbaal documentenonderzoek van 28 juni 2012 - dat het aangeboden Marokkaanse paspoort echt was. Uit de gezichtsvergelijking bleek voorts dat verdachte kennelijk dezelfde persoon is als de persoon die staat afgebeeld in het aangeboden Marokkaanse paspoort, op naam van (verdachte).
De achterneef verklaarde op 20 juni 2012 dat de verdachte een andere naam gebruikt dan op het paspoort staat en illegaal in Nederland verblijft.
De achterneef heeft op 28 juni 2012 kenbaar gemaakt de aangiften tegen verdachte te willen intrekken. Niet is gebleken dat de verdachte ten aanzien van die feiten waarvan aangifte is gedaan, is vervolgd.
Verdachte is op 27 juni 2012 aangehouden. Op 29 juni 2012 werd hem een dagvaarding uitgereikt waarop als enige feit stond het verblijf in Nederland als ongewenst vreemdeling. Bij vonnis van de politierechter Utrecht van 11 juli 2012 is verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Deze gevangenisstraf heeft verdachte in voorarrest feitelijk uitgezeten. Ter zitting van het hof is gebleken dat de verdachte – na het uitzitten van de ‘straf’ - inmiddels uitgezet is naar Marokko.
Op de vraag van de voorzitter aan de advocaat-generaal waarom eerst de strafrechtelijke procedure is gevolgd en verdachte pas na het uitzitten van de straf is uitgezet, heeft de advocaat-generaal geantwoord dat het altijd zo gaat.
De Europese terugkeerrichtlijn
De terugkeerrichtlijn heeft onder meer tot doel een doeltreffend verwijderings en terugkeerbeleid te ontwikkelen, zodat illegaal op het grondgebied van een lidstaat verblijvende onderdanen van derde landen op een humane manier (…) en volgens een duidelijke, transparante en billijke procedure teruggezonden kunnen worden naar hun land van oorsprong of een ander derde land.
Het hof van justitie heeft in de zaak El Dridi onder meer bepaald dat staten geen regeling mogen toepassen, ook niet op strafrechtelijk gebied, die de verwezenlijking van de door de richtlijn nagestreefde doelstellingen in gevaar kunnen brengen.
Uit die zaak volgt verder dat een vrijheidsstraf die doelstellingen in gevaar kunnen brengen.
Uit de zaak Achughbabian volgt eveneens dat een vervolging, eventueel gevolgd door een gevangenisstraf de verwijdering vertraagt en dus niet bijdraagt aan de doelstelling van de richtlijn.
Uit het bovenstaande volgt dat de verwijdering en terugkeer van de illegaal verblijvende persoon naar diens thuisland voorop dient te staan.
Toepassing van de terugkeerrichtlijn in deze zaak
Het hof is van oordeel dat in deze zaak niet overeenkomstig de terugkeerrichtlijn is gehandeld. Het hof begrijpt uit de stukken dat vele malen geprobeerd is verdachte uit Nederland te verwijderen, maar dat de Nederlandse overheid daarin niet is geslaagd, met name omdat de identiteit van de verdachte niet bekend was en verdachte – voor zover toen bekend bij de overheid – niet beschikte over een paspoort of ander identiteitsbewijs.
Kort voordat de verdachte werd aangehouden, is zijn paspoort overhandigd aan de politie. één dag nadat de verdachte was aangehouden, namelijk op 28 juni 2012, werd bekend dat verdachte inderdaad de persoon was die op het paspoort stond afgebeeld.
Aldus was op 28 juni 2012 sprake van een situatie waarin een succesvolle verwijdering van de verdachte naar Marokko veel kansrijker was geworden dan daarvoor. Dit blijkt ook uit het feit dat verdachte na het uitzitten van de straf daadwerkelijk kon worden uitgezet.
Het hof is van oordeel dat gelet op de gewijzigde situatie zoals deze bleek op 28 juni 2012 en gelet op de terugkeerrichtlijn, de Nederlandse overheid meteen had moeten proberen om de verdachte terug te laten keren naar Marokko en niet eerst de verdachte moeten onderwerpen aan een strafvervolging die zijn uitzetting heeft vertraagd. Gelet op die richtlijn en de gewijzigde omstandigheden had het openbaar ministerie de verdachte niet mogen vervolgen.
Het hof is daarom van oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog, voorzitter,
mr H. Abbink en mr M.L.H.E. Roessingh-Bakels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van B. Moorlag, griffier,
en op 30 november 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.