ECLI:NL:GHARN:2012:BY4010

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.098.105
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en verdeling draagkracht naar rato

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de wijziging van kinderalimentatie. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Arnhem van 2 september 2011 aangevochten. De vrouw verzocht het hof om de alimentatie voor haar kinderen, [kind 1] en [kind 2], te verhogen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft het verzoek bestreden en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een lagere bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding diende te betalen dan de vrouw had verzocht.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide ouders en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de kosten van de kinderen en dat de alimentatie moet worden vastgesteld op basis van hun draagkracht. De man heeft een inkomen van € 70.194,- per jaar, terwijl de vrouw een inkomen van € 1.115,- netto per maand heeft. Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld en de draagkracht van beide ouders beoordeeld.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de alimentatie voor [kind 1] en [kind 2] aangepast. De man moet nu een hogere bijdrage betalen, die is vastgesteld op basis van de draagkracht van beide ouders en de behoeften van de kinderen. Het hof heeft ook bepaald dat de wettelijke indexering van de alimentatie wordt uitgesloten en dat de bijdrage jaarlijks wordt verhoogd op basis van de CAO-verhogingen van de man. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.098.105
(zaaknummer rechtbank 210715 / FA RK 11-10070)
beschikking van de familiekamer van 11 oktober 2012
inzake
[verzoekster sub 1],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. A.R. van Wieren te ’s-Hertogenbosch,
en
[verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “[kind 1]”,
advocaat: mr. A.R. van Wieren te ’s-Hertogenbosch,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. M.D. Farkas-Tromp te Arnhem.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Arnhem van 2 september 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 2 december 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen:
a) dat de man – voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen – ten behoeve van [kind 1] een bijdrage ter zake kinderalimentatie dient te voldoen over de periode 16 februari 2010 tot 1 augustus 2010 van € 407,- per maand en vanaf 1 augustus 2010 van € 663,- per maand, welke bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke indexering genoemd in artikel 1:402a BW, althans een zodanig bedrag, een zodanige indexering en zodanige ingangsdatum als het hof juist acht (doch niet lager dan een bedrag van € 248,50 per maand), welke bijdrage tot aan het meerderjarig worden aan de vrouw en nadien aan het desbetreffende kind zelf dient te worden voldaan,
b) dat de man ter zake achterstallige betalingen ten behoeve van [kind 1] aan de vrouw een bedrag dient te voldoen van € 61,- over het jaar 2009 en voorts ingaande 2010 een bedrag van € 11,50 achterstallige alimentatie voor iedere maand dat de hoogte van de hiervoor sub a genoemde bijdrage later dan 1 januari 2010 wordt gewijzigd;
c) dat de man – voor wat betreft toekomstige termijnen bij vooruitbetaling - aan de vrouw dient te voldoen ten behoeve van nader te noemen [kind 2] een bedrag ter zake kinderalimentatie over de periode van 21 december 2010 tot 1 augustus 2011 € 407,- per maand en vanaf 1 augustus 2011 van € 743,- per maand, welke bedragen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke indexering genoemd in artikel 1:402a BW, althans een zodanig bedrag, een zodanige indexering en zodanige ingangsdatum als het hof juist acht (doch niet lager dan een bedrag van € 248,50 per maand);
d) dat de man ter zake achterstallige betalingen ten behoeve van [kind 2] aan de vrouw een bedrag dient te voldoen van € 61,- over het jaar 2009 en voorts ingaande 2010 een bedrag van € 11,65 achterstallige alimentatie voor iedere maand dat de hoogte van de hiervoor sub c genoemde bijdrage later dan 1 januari 2010 wordt gewijzigd, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 januari 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden. Daarbij heeft de man tevens (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep ingesteld. Hij verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te houden. In het incidenteel hoger beroep verzoekt de man, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de bestreden beschikking te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de draagkracht van de man € 1.446,- per maand bedraagt voor zijn vier kinderen en in plaats daarvan te bepalen dat de draagkracht van de man € 1.183,- per maand bedraagt en die van zijn echtgenote € 178,- per maand, te verdelen over vier respectievelijk twee kinderen;
2. de vrouw te veroordelen om bij verhoging van de alimentatie per datum die ligt voor 2 december 2011, aan de man terug te betalen een bedrag van € 1.229,47 respectievelijk de man toe te staan dit bedrag te verrekenen met de (verhoogde) alimentatie en/of eventuele ontstane achterstand, en
3. tevens voor het geval het hof de behoefte van (één van) de kinderen wijzigt en in dat opzicht de bestreden beschikking vernietigt, te bepalen dat de behoefte van de kinderen van de man en zijn huidige echtgenote € 1.167,- voor 2010 en € 1.177,- voor 2011 bedraagt.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 6 maart 2012, waarin zij het hof verzoekt de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen, kosten rechtens.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 6 december 2011 een brief van mr. Van Wieren van 5 december 2011 met bijlagen;
- op 15 juni 2012 een brief van mr. Farkas-Tromp van dezelfde datum met bijlagen;
- op 18 juni 2012 een brief van mr. Van Wieren van 15 juni 2012 met bijlagen;
- op 18 juni 2012 een brief van mr. Van Wieren van dezelfde datum met bijlagen.
2.5 De minderjarige [kind 2] heeft bij brief van 18 maart 2012 aan het hof haar mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 28 juni 2012 plaatsgevonden. De man en de vrouw zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. [kind 1] is vertegenwoordigd door de vrouw.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 De man en de vrouw zijn met elkaar gehuwd geweest. Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 14 december 2000 heeft de rechtbank echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 27 december 2000 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 Uit het huwelijk van partijen zijn geboren:
- [kind 1], op [geboortedatum] 1993, en
- [kind 2] (verder te noemen “[kind 2]”), op [geboortedatum] 1995.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige [kind 2] uit.
3.3 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank Arnhem, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] ƒ 490,- per kind per maand zal voldoen.
3.4 Bij beschikking van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2004 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2004 aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] € 230,- per kind per maand zal voldoen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW wordt uitgesloten en bepaald dat de kinder- en partneralimentatie wordt verhoogd met hetzelfde percentage waarmee het salaris van de man op grond van de CAO voor gemeenteambtenaren wordt verhoogd en wel per datum ingang CAO-verhoging.
3.5 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 10 januari 2011, heeft de vrouw verzocht de beschikking van de rechtbank Arnhem van 16 februari 2004 te wijzigen en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] met ingang van 16 februari 2010 op € 750,- per maand te bepalen en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] met ingang van 21 december 2010 op € 750,- per maand, althans een bedrag en met ingang van een datum als de rechtbank juist acht. Tevens heeft de vrouw verzocht dat de man binnen 14 dagen na de datum van de beschikking aan haar een bedrag van € 1.392,37 zal vergoeden. Aanvullend heeft de vrouw verzocht om de man te veroordelen tot betaling van alimentatieachterstand.
3.6 Bij verweerschrift, tevens tegenverzoek tot wijziging van de alimentatie, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 25 februari 2011, heeft de man verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen en een kinderalimentatie op te leggen van € 354,- per kind per maand voor [kind 1] en [kind 2] met ingang van 1 januari 2011, een en ander met verrekening van hetgeen hij vanaf dat moment reeds aan de vrouw heeft voldaan, zijnde € 248,50 per kind per maand.
3.7 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 16 februari 2004 gewijzigd en de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] van 7 januari 2011 tot 1 augustus 2011 vastgesteld op € 115,31 per kind per maand en vanaf 1 augustus 2011 op € 102,25 per kind per maand, in de toekomst bij vooruitbetaling te voldoen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat ieder jaar de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW wordt uitgesloten en dat de kinderalimentatie wordt verhoogd met hetzelfde percentage waarmee het salaris van de man op grond van de CAO voor gemeenteambtenaren wordt verhoogd en wel per datum van ingang van de CAO-verhoging, het verzoek van de vrouw met betrekking tot het bedrag van € 1.392,37 niet-ontvankelijk verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.
Ten aanzien van de man
3.8 De man is sinds 14 juni 2002 gehuwd met [A.] (verder te noemen “[A.]”). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren, [B.] op [geboortedatum] 2003 en [C.] op [geboortedatum] 2007. [A.] heeft een inkomen van (ongeveer) € 1.750,- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Het belastbare loon van [A.] bedraagt volgens de jaaropgave 2011 in dat jaar € 24.064,-.
Het belastbare loon van de man bedraagt volgens de jaaropgave 2011 in dat jaar € 70.194,-.
Het inkomen van de man bedraagt blijkens de salarisspecificatie van december 2011 € 5.005,- bruto per maand, te vermeerderen met (tot maart 2012) een arbeidsmarkttoelage van € 425,- per maand, vakantietoeslag en de belaste vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW.
De gemeente [...] heeft de man eervol ontslag aangezegd (ontslagdatum 14 juli 2012) en de man heeft een WW-uitkering aangevraagd.
Ten aanzien van de vrouw
3.9 De vrouw woont sinds 1 augustus 2010 samen met de kinderen van partijen en haar nieuwe partner [D.] (verder te noemen “[D.]”). [D.] voorziet in zijn eigen levensonderhoud.
De vrouw voert een onderneming in de vorm van een eenmanszaak, genaamd “[X]”. Uit de overgelegde jaarstukken van die onderneming van de afgelopen drie jaren blijken de volgende cijfers (in euro’s):
2008 2009 2010
Omzet 26.427 18.605 21.641
Bedrijfskosten 8.933 7.055 6.637
Bedrijfsresultaat 16.823 11.382 12.178
3.10 De lasten van de vrouw bedragen per maand:
- € 640,- aan huur tot 1 augustus 2011, te verminderen met een huurtoeslag van € 294,- per maand;
- € 134,49 aan ziektekosten in 2011:
- € 165,49 premie ZVW,
- € 14,- eigen risico,
verminderd met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW
van € 45,- per maand voor een alleenstaande.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Niet in geschil is dat zich een relevante wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW die een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht rechtvaardigt.
4.2 Uit hetgeen is aangevoerd in de processtukken in hoger beroep blijkt dat partijen het eens zijn dat de behoefte van [kind 1] tot 1 augustus 2010 € 407,- per maand en de behoefte van [kind 2] tot 1 augustus 2011 € 407,- bedraagt.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen de behoefte van [kind 1] en [kind 2] te stellen op € 607,- per kind per maand voor zover en zolang zij gedurende hun minderjarigheid hun huidige MBO-opleidingen volgen en op € 675,- per kind per maand voor zover en zolang zij gedurende hun meerderjarigheid hun huidige MBO-opleidingen volgen.
Ten aanzien van de behoefte van [B.] en [C.] zijn partijen tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen deze op € 407,- per kind per maand te stellen.
4.3 Ten aanzien van de ingangsdatum van de op het verzoek van de vrouw te wijzigen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen overweegt het hof als volgt.
Artikel 1:402 BW laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn ingetreden die voor de onderhoudsverplichting bepalend zijn, de datum van het inleidend processtuk en de datum waarop de rechter beslist.
De rechter dient van zijn bevoegdheid tot vaststelling van een bijdrage over een periode in het verleden een behoedzaam gebruik te maken.
Het hof hanteert, evenals de man, als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg, te weten 7 januari 2011, nu de man in ieder geval vanaf dat moment rekening heeft kunnen dan wel moeten houden met een wijziging van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen. Het hof is van oordeel dat het feit dat de vrouw niet eerder een verzoek heeft ingediend voor haar rekening moet blijven.
4.4 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de man uit van de hiervoor onder 3.8 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.5 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding/levensonderhoud en studie van [kind 1] en [kind 2] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70. De draagkrachtruimte van de man wordt verdeeld over vier kinderen naar rato van hun behoefte.
4.6 Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man houdt het hof rekening met de op de salarisspecificaties vermelde pensioenpremies, VUT-premie, alsmede met de verschuldigde premieheffing en de inkomstenbelasting en de door de werkgever afgedragen inkomensafhankelijke bijdrage ZVW. Vanaf 1 maart 2012 houdt het hof geen rekening meer met de arbeidstoelage van € 425,- per maand omdat uit de overgelegde brief van
11 december 2011 van de gemeente [...] blijkt dat die toelage vanaf 1 maart 2012 niet meer wordt toegekend. De man heeft recht op de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
4.7 Ten aanzien van de door de man opgevoerde woonlast overweegt het hof als volgt. De man stelt in zijn incidenteel appel zijn draagkracht aan de orde, waaronder ook de verdeling van de woonlast van de echtelijke woning. De vrouw stelt dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek danwel dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de aanbeveling in het Rapport van de Werkgroep Alimentatienormen uit 2012, de man onvoldoende heeft aangetoond dat van [A.] niet gevergd kan worden dat zij voor de helft bijdraagt in de woonlasten. Het hof houdt daarom aan de zijde van de man rekening met een woonlast van € 351,- aan hypotheekrente, € 171,- aan premie levensverzekering, de eigenaarslasten van € 47,- per maand en het eigenwoningforfait van € 605,- per jaar.
4.8 Ter mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt over het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel premie ZVW van € 45,- per maand, zodat het hof aan de zijde van de man met dat bedrag rekening houdt. Tevens houdt het hof rekening met een ziektekostenpremie van € 130,72 per maand, overeenkomstig de overgelegde en niet betwiste zorgpolis van de man. Ten aanzien van het eigen risico heeft het man geen nadere stukken ter onderbouwing overgelegd, zodat het hof, bij betwisting door de vrouw, daarmee geen rekening houdt.
4.9 Ten aanzien van de kosten voor kinderopvang overweegt het hof als volgt.
Het hof acht de kosten voor de peuterspeelzaal die voor rekening van de man komen, te weten € 43,50 per maand, voldoende onderbouwd. Overige opvangkosten heeft de man, tegenover de betwisting door de vrouw, niet aangetoond en dienen buiten beschouwing te blijven.
Het hof houdt rekening met de oppaskosten nu dit reële noodzakelijke kosten zijn zodat de man en [A.] in de gelegenheid zijn om te werken. Gelet op de vorm van de kinderopvang kan de man geen aanspraak maken op kinderopvangtoeslag. Tot 4 november 2011 houdt het hof rekening met deze post en daarna niet meer, omdat [C.] vanaf dat moment naar de basisschool gaat en de kosten niet meer worden gemaakt.
4.10 Ten aanzien van de verwervingskosten houdt het hof, in de periode dat de man werkzaam was voor de gemeente [...], rekening met een bedrag van € 124,50 per maand aan verwervingskosten. Dit zijn kosten voor woon-werkverkeer die de man niet kan declareren. Bij de berekening van dat bedrag hanteert het hof, conform de aanbeveling in het van de Rapport Werkgroep Alimentatienormen uit 2012, een bedrag van € 0,125 per kilometer voor 1656 kilometer per maand, verminderd met de door de man maandelijks te ontvangen forensenvergoeding van € 82,50.
4.11 Tot en met 13 september 2011 houdt het hof rekening met het fiscaal voordeel dat de man krijgt voor zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2]. Vanaf [geboortedatum] 2011 is [kind 1] meerderjarig en ontvangt de man voor hem geen fiscaal voordeel meer, zodat het hof vanaf die datum alleen nog rekening houdt met het fiscaal voordeel dat de man ontvangt voor zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2].
4.12 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties van een en ander heeft de man met ingang van 7 januari 2011 een draagkrachtruimte per maand:
van 7 januari 2011 tot 14 september 2011: € 1.639,-;
van14 september 2011 tot 4 november 2011: € 1.546,-;
van 4 november 2011 tot 1 maart 2012: € 1.595,-;
van 1 maart 2012 tot 14 juli 2012: € 1.409,-.
4.13 Het hof gaat bij de vaststelling van de draagkracht van de vrouw uit van de hiervoor onder 3.9 en 3.10 vermelde financiële gegevens, voor zover daarover hierna niet anders wordt geoordeeld.
4.14 Bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de vrouw houdt het hof rekening met het recht op de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Tot 1 augustus 2011 houdt het hof ook rekening met de (aanvullende) alleenstaande ouderkorting.
4.15 Nu het de vaststelling van de draagkracht van de vrouw voor de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Werkgroep Alimentatienormen in verband met artikel 1:400 lid 1 BW aanbevolen draagkrachtpercentage van 70.
4.16 Ten aanzien van het inkomen van de vrouw overweegt het hof als volgt. De vrouw stelt dat de rechtbank haar ten onrechte een fictief inkomen heeft toegerekend van € 1.700,- netto (€ 2.400,- bruto) per maand terwijl het feitelijk inkomen over de jaren 2008 tot en met 2010 € 1.115,- netto per maand bedroeg. De vrouw stelt dat, gelet op de uitspraak van het hof Leeuwarden van 29 maart 2011, geen fictief inkomen aan de zijde van de verzorgende ouder mag worden bepaald. Anders dan de vrouw, is het hof met de man van oordeel dat de vrouw een grotere verdiencapaciteit heeft dan de capaciteit die zij thans aanwendt. Zowel de man als de vrouw is onderhoudsplichtig jegens de kinderen en daarom kan worden verlangd en verwacht dat zij zich maximaal inspannen om daaraan te voldoen. De vrouw heeft onvoldoende aangetoond dat zij vanwege gezondheidsklachten of de zorg voor de kinderen niet meer dan 27,5 uur per week kan werken. Daar komt bij dat de vrouw geen recente gegevens in het geding heeft gebracht, zodat het hof het ervoor houdt dat de vrouw minimaal € 2.000,- bruto per maand moet kunnen verdienen.
Nu geen grief is gericht tegen de beslissing van de rechtbank om een bedrag van € 2.232,- per jaar mee te nemen aan inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, zal het hof ook daar van uitgaan.
4.17 Vanaf 1 augustus 2011 woont de vrouw samen met [D.]. Het hof is van oordeel dat vrouw voldoende heeft onderbouwd dat zij maandelijks € 492,50 bijdraagt in de woonlast en dat zij geen fiscaal voordeel geniet. Het hof houdt daarom rekening met die woonlast.
4.18 Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden heeft de vrouw met ingang van 7 januari 2011 een draagkrachtruimte per maand:
van 7 januari 2011 tot 1 augustus 2011: € 567,-;
vanaf 1 augustus 2011: € 345,-.
4.19 Ten aanzien van de draagkracht van [A.] overweegt het hof als volgt. De vrouw heeft bij haar beroepschrift een draagkrachtberekening overgelegd waaruit een draagkracht van [A.] van € 230,- per maand voor [B.] en [C.] gezamenlijk blijkt. De man heeft eveneens een draagkrachtberekening van [A.] overgelegd, maar heeft daarbij geen rekening gehouden met de combinatiekorting en is uitgegaan van een onjuiste woonlast.
Het hof gaat daarom met de vrouw uit van een draagkracht van [A.] van € 230,- per maand.
4.20 In vorenstaande overwegingen heeft het hof de behoefte van de [kind 1], [kind 2], [B.] en [C.] vastgesteld alsmede de draagkracht van de man, de vrouw en [A.] bepaald. Voor de verdeling van de draagkracht over de kinderen sluit het hof aan bij de uitspraak van de Hoge Raad van 13 juli 2012, LJN BX1295.
4.21 De Hoge Raad oordeelt in die beschikking:
"(...) Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, dan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om tevens bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust en dat de onderlinge bijdrageplicht van de ouders in de nieuwe relatie eveneens bepaald dient te worden naar rato van ieders draagkracht. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder (...)".
4.22 De behoefte van de kinderen en de draagkracht van de onderhoudsplichtigen bedraagt in de onderhavige perioden:
Behoefte 1-8-2010 tot 1-8-2011 1-8-2011 tot 14-9-2011 Vanaf 14-9-2011
[kind 1] € 607,- € 607,- € 675,-
[kind 2] € 407,- € 607,- € 607,-
[B.] € 407,- € 407,- € 407,-
[C.] € 407,- € 407,- € 407,-
Draagkracht 7-1-11 tot 1-8-2011 1-8-2011 tot 14-9-2011 14-9-2011 tot 4-11-2011 4-11-2011 tot 1-3-2012Vanaf 1-3-2012
Man € 1.639,- € 1.639,- € 1.546,- € 1.595,- € 1.409,-
Vrouw € 567,- € 345,- € 345,- € 345,- € 345,-
[A.] € 230,- € 230,- € 230,- € 230,- € 230,-
Draagkracht man:
Periode 1: € 1.639,-/4 kinderen = € 410,- per kind per maand
Periode 2: € 1.639,-/4 kinderen = € 410,- per kind per maand
Periode 3: € 1.546,-/4 kinderen = € 387,- per kind per maand
Periode 4: € 1.595,-/4 kinderen = € 399,- per kind per maand
Periode 5: € 1.409,-/4 kinderen = € 352,- per kind per maand
Draagkracht [A.]:
Alle perioden: € 230/2 kinderen = € 115,- per kind per maand
Bijdrage man voor [B.] en [C.]:
Periode 1: € 410,- / (€ 410,- + € 115,-) x € 407,- = € 318,- per kind per maand
Periode 2: € 410,- / (€ 410,- + € 115,-) x € 407,- = € 318,- per kind per maand
Periode 3: € 387,- / (€ 387,- + € 115,-) x € 407,- = € 314,- per kind per maand
Periode 4: € 399,- / (€ 399,- + € 115,-) x € 407,- = € 316,- per kind per maand
Periode 5: € 352,- /( € 352,- + € 115,-) x € 407,- = € 307,- per kind per maand
Resterende draagkracht man voor [kind 1] en [kind 2] gezamenlijk:
Periode 1: € 1.639 - - € 636,- = € 1.003,-
Periode 2: € 1.639,- - € 636,- = € 1.003,-
Periode 3: € 1.546,- - € 628,- = € 918,-
Periode 4: € 1.595,- - € 632,- = € 963,-
Periode 5: € 1.409,- - € 614,- = € 795,-
Draagkracht vrouw voor [kind 1] en [kind 2] gezamenlijk:
Periode 1: € 567,-
Vanaf periode 2: € 345,-
Totale behoefte [kind 1] en [kind 2]:
Periode 1: € 1.014,-
Periode 2: € 1.214,-
Vanaf periode 3: € 1.282,-
Bijdrage man voor [kind 1] en [kind 2]:
Periode 1: € 1.003,-/ (€ 1.003,- + € 567,-) x € 1.014,- = € 648,- per maand
Periode 2: € 1.003,-/ (€ 1.003,- + € 345,-) x € 1.214,- = € 903,- per maand
In periode 3 is de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager dan de behoefte van de kinderen en dient de bijdrage van de man vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht van € 918,- per maand
Periode 4: € 963,-/(€ 963,- + € 345,-) x € 1.282,- = € 944,- per maand
In periode 5 is de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager dan de behoefte van de kinderen en dient de bijdrage van de man vastgesteld te worden in overeenstemming met zijn draagkracht van € 795,- per maand
Verdeling van de draagkracht naar rato van de behoefte van [kind 1] en [kind 2], betekent dat de man dient te betalen:
In periode 1: € 388,- voor [kind 1] en € 260,- voor [kind 2]
In periode 2: € 451,50 per kind per maand
In periode 3: € 459,- per kind per maand
In periode 4: € 497,- voor [kind 1] en € 447,- voor [kind 2]
In periode 5: € 397,50 per kind per maand
4.23 Ten aanzien van de uitsluiting van de indexering uit hoofde van artikel 1:402a BW overweegt het hof als volgt. Bij beschikking van 16 februari 2004 heeft de rechtbank de overeenstemming tussen partijen vastgelegd in een beschikking. Onderdeel van de overeenstemming en dus ook van die beschikking is dat partijen de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW uitsluiten en bepalen dat de kinder- en partneralimentatie wordt verhoogd met hetzelfde percentage waarmee het salaris van de man op grond van de CAO voor gemeenteambtenaren wordt verhoogd en wel per datum ingang CAO-verhoging.
Het hof is van oordeel dat de man door overlegging van de Uitwerking CAO 2009-2011 (bijlage 1 bij brief van 15 juni 2012) voldoende inzicht heeft gegeven in de salarisverhoging en daarmee ook de verhoging van de kinderalimentatie. Het hof gaat er vanuit dat de man de vrouw op de hoogte stelt van de opvolgende CAO’s.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit het huwelijk geboren kinderen betreft.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 2 september 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2004 van de rechtbank Arnhem en bepaalt dat de man aan [kind 1] als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding/ levensonderhoud en studie zal betalen:
- van 7 januari 2011 tot 1 augustus 2011 € 388,- per maand;
- van 1 augustus 2011 tot 14 september 2011 € 451,50 per maand;
- van 14 september 2011 tot 4 november 2011 € 459,- per maand;
- van 4 november 2011 tot 1 maart 2012 € 497,- per maand;
- vanaf 1 maart 2012 € 397,50 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
wijzigt de beschikking van de rechtbank van 16 februari 2004 van de rechtbank Arnhem en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] zal betalen:
- van 7 januari 2011 tot 1 augustus 2011 € 260,- per maand;
- van 1 augustus 2011 tot 14 september 2011 € 451,50 per maand;
- van 14 september 2011 tot 4 november 2011 € 459,- per maand;
- van 4 november 2011 tot 1 maart 2012 € 447,- per maand;
- vanaf 1 maart 2012 € 397,50 per maand, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt dat ieder jaar de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a BW wordt uitgesloten en bepaalt voorts dat de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie/ verzorging en opvoeding wordt verhoogd met hetzelfde percentage, waarmee het salaris van de man op grond van de CAO voor gemeenteambtenaren wordt verhoogd en wel per datum van ingang van de CAO-verhoging;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Krijger, G.J. Rijken en H.L. van der Beek, bijgestaan door mr. I.T.M.W. Smulders-Jacobs als griffier, en is op 11 oktober 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.