ECLI:NL:GHARN:2012:BY2377

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.111.662
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over niet-toewijsbaarheid van vordering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Juresta Nederland B.V. tegen een vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn van 10 juli 2012. Juresta, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.D. van Meggelen, heeft de geïntimeerde, die niet is verschenen, opgeroepen om in hoger beroep te komen. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde verstek heeft laten verlenen. Juresta heeft achttien grieven ingediend tegen het bestreden vonnis en heeft nieuwe producties in het geding gebracht. Het hof heeft de feiten zoals beschreven in het vonnis van de kantonrechter overgenomen en heeft de spoedeisendheid van de vordering van de geïntimeerde beoordeeld. Het hof oordeelt dat, hoewel de geïntimeerde stelt dat hij afhankelijk is van het loon, niet voldoende aannemelijk is dat zijn vordering in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Het hof heeft geoordeeld dat er geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering in deze kort geding procedure en dat de verschillen in mening tussen partijen over de re-integratie van de geïntimeerde niet kunnen worden vastgesteld zonder nader feitenonderzoek. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigd, de gevraagde voorzieningen afgewezen en de geïntimeerde in de kosten van beide instanties veroordeeld. De kosten voor de procedure in eerste aanleg zijn vastgesteld op € 500,- voor salaris, en voor de procedure in hoger beroep op € 743,07 aan verschotten en € 632,- voor salaris. Het arrest is uitgesproken op 6 november 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.111.662
(zaaknummer rechtbank 486981)
arrest in kort geding van de derde kamer van 6 november 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Juresta Nederland B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
appellante,
hierna: Juresta,
advocaat: mr. L.D. van Meggelen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
10 juli 2012 dat de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Apeldoorn) in kort geding tussen [geïntimeerde] als eiser en Juresta als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Juresta heeft bij exploot van 6 augustus 2012, hersteld bij exploot van
3 september 2012, [geïntimeerde] aangezegd van dat vonnis van 10 juli 2012 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 In het eerste exploot heeft Juresta achttien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en heeft zij nieuwe producties in het geding gebracht. Zij heeft aangekondigd te zullen concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, in het bijzonder wat in het dictum onder punt 4. is bepaald, en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog (gemotiveerd) zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
2.3 Juresta heeft schriftelijk voor eis geconcludeerd overeenkomstig het hiervoor vermelde exploot van 6 augustus 2012.
2.4 [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is verstek verleend.
2.5 Het hof heeft arrest bepaald op één dossier.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 10 juli 2012.
4. De motivering van de beslissing in kort geding in hoger beroep
4.1 Het hof stelt voorop dat bij beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing, hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening (nog) een spoedeisend belang heeft (zie Hoge Raad 31 mei 2002, LJN: AE3437). Het hof overweegt voorts, dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in een veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is en dienaangaande naar behoren feiten en omstandigheden moeten worden aangewezen die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden. Daarbij zal de rechter niet alleen moeten onderzoeken of de vordering van de eisende partij voldoende aannemelijk is, maar ook – kort gezegd – of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van de partijen mede (als één van de voor toewijsbaarheid in aanmerking te nemen factoren) het restitutierisico zal hebben te betrekken.
4.2 Naar het oordeel van het hof volgt de spoedeisendheid van de gevraagde voorziening uit het feit dat het gaat om een vordering tot betaling van loon, terwijl [geïntimeerde] onbetwist heeft gesteld de hoofdkostwinner te zijn, zodat aannemelijk is dat [geïntimeerde] en zijn gezin voor de dagelijkse levensbehoeften van dat loon afhankelijk zijn.
4.3 Niettemin zal het hof de gevraagde voorziening in hoger beroep alsnog afwijzen, nu niet voldoende aannemelijk is, dat de vordering van [geïntimeerde] in een bodemprocedure zal worden toegewezen. Als uitgangspunt geldt, gelet op de aard van het kort geding, dat in deze procedure in het algemeen geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering. Er is niet gesteld of gebleken dat er in deze zaak redenen zijn om van dat uitgangspunt af te wijken. Het hof stelt vast dat zonder nader feitenonderzoek en bewijslevering niet kan worden vastgesteld hoe elk van partijen invulling heeft gegeven aan de op hem of haar rustende verplichtingen rondom de re-integratie van [geïntimeerde], omdat partijen daarover op essentiële punten van mening verschillen. Temeer nu al hetgeen Juresta daaromtrent in hoger beroep heeft aangevoerd door [geïntimeerde] onweersproken is gebleven omdat tegen hem verstek is verleend, kan vooralsnog niet worden geoordeeld dat een bodemrechter met een grote mate van waarschijnlijkheid de vorderingen van [geïntimeerde] zal toewijzen.
4.4 De slotsom is dat de gevraagde voorziening alsnog moet worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Juresta worden begroot op
€ 500,- voor salaris.
De kosten van de procedure in hoger beroep aan de zijde van Juresta worden begroot op
€ 743,07 aan verschotten (€ 77,07 voor het exploot van dagvaarding en € 666,- voor griffierecht) en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief
(1 punt x tarief I).
5. De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Apeldoorn van 10 juli 2012 en doet opnieuw recht;
wijst de gevraagde voorzieningen alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Juresta wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 500,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 743,07 voor verschotten en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest, voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, E.B. Knottnerus en M.F.J.N. van Osch en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 6 november 2012.