Arrest d.d. 2 oktober 2012
Zaaknummer 200.082.819/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [appellant 2],
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. G.M.H. van Stokkum, kantoorhoudende te Enschede,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. C.J.J.C. Arnouts, kantoorhoudende te Amsterdam.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de tussen partijen gewezen vonnissen uitgesproken op 28 juli 2010 en op 1 december 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 februari 2011 is door [appellanten] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis d.d. 1 december 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 maart 2011.
Bij de memorie van grieven zijn producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
Al het vorenstaande betekent dat [appellanten] van mening zijn dat hun vorderingen ten onrechte door de Rechtbank Zwolle-Lelystad, met gebruikmaking van onjuiste argumenten en op onterechte gronden, werd afgewezen.
Op grond van het vorenstaande concluderen appellanten dat het Gerechtshof Arnhem zittingsplaats Leeuwarden, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zal beslissen overeenkomstig de vorderingen van appellanten zoals geformuleerd bij de dagvaarding in hoger beroep van 16 februari 2011 met inachtneming van de hierboven geformuleerde wijziging van eis, te weten dat het Gerechtshof:
I.
Het tussen appellanten en geïntimeerden gewezen vonnis van Rechtbank Zwolle-Lelystad van 1 december 2010 zal vernietigen voor zover appellanten daartegen grieven hebben gericht;
II.
opnieuw rechtdoende zal oordelen dat geïntimeerde in strijd met zijn zorgplicht en/of met zijn rechtsplicht en daarmee onrechtmatig jegens appellanten heeft gehandeld dan wel tekortgeschoten is in zijn verplichtingen van een goed opdrachtnemer;
III.
geïntimeerde zal veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 71.600,- + € 1.950,- vanwege bekende wettelijke rente, totaal € 73.550,- alsmede tot betaling van nog te becijferen wettelijke rente, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
IV.
geïntimeerden zal veroordelen in de kosten van de procedures in beide instanties.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van één productie, verweer gevoerd met als conclusie:
dat het Uw gerechtshof behage het vonnis van 1 december 2012 (zaak-/rolnummer 162675/ HA ZA 09-1400) waarvan beroep, zonodig onder verbetering van de gronden waarop het berust, te bekrachtigen en [appellant] zijn vorderingen ook in appel te ontzeggen, met verwijzing van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, met verklaring dat de proceskostenveroordeling (inclusief nakosten) uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zulks met bepaling dat over het bedrag van de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien (14) dagen na de datum van het te deze te wijzen arrest.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.12) de in deze zaak vaststaande feiten weergegeven. Behoudens het gestelde in grief I bestaat hieromtrent tussen partijen geen geschil, zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan. Op grief I wordt apart teruggekomen. Aangevuld met overige vaststaande feiten, staat het volgende vast.
1.1. Op 28 december 2006 hebben [appellanten] aan [koper 1] en [koper 2] (verder: [de kopers]), zonder tussenkomst van een makelaar, verkocht het recht van opstal tot en met 1 oktober 2054 op een perceel grond, eigendom van de gemeente [plaats], staande en gelegen aan [[plaats], met de rechten van opstaller op de zich daarop bevindende opstallen, bestaande uit woonboerderij met bijgebouwen, voor de koopprijs van EUR 525.000,00.
1.2. [appellanten] en [de kopers] hebben in de periode voor en na het sluiten van de overeenkomst telkens rechtstreeks contact met elkaar gehad. [geïntimeerde] is notaris te [plaats]. Hij is op enig moment benaderd door [de kopers] om het transport te verzorgen en de gemaakte afspraken te verwerken in een koopovereenkomst. [geïntimeerde], in casu zijn medewerker, heeft daartoe het standaard KNB-model gebruikt. [appellanten] en [de kopers] hebben de koopovereenkomst eerst in concept toegezonden gekregen. Zij hebben geen gebruik gemaakt van de geboden mogelijkheid om opmerkingen te maken en hebben de overeenkomst op 28 december 2006 voor akkoord getekend.
1.3. In de koopovereenkomst wordt in artikel 7 bepaald:
De leveringsakte zal worden verleden op 1 maart 2007 (…)
1 .4. Van de koopovereenkomst maken deel uit de Algemene Bepalingen. In
artikel II, leden 2, 3, 4 sub b, d en e en 5 is, voor zover hier relevant, het volgende bepaald:
2. Het risico van het verkochte en de eventueel meeverkochte roerende zaken, gaat over bij het ondertekenen van de leveringsakte.
3. Indien de verkoper wegens andere dan geringe schade aan het gebouw zijn verplichtingen slechts gedeeltelijk kan nakomen, is verkoper verplicht koper daarvan onverwijld per aangetekend schrijven in kennis te stellen met toezending van een kopie van het betreffende schrijven aan de notaris. Deze overeenkomst is dan van rechtswege ontbonden, tenzij binnen vier weken nadat de schade is meegedeeld, maar in ieder geval voor het tijdstip van levering, koper niettemin uitvoering van de koopovereenkomst verlangt. In dat geval blijft de koop van kracht, doch kan de koper de koopprijs verminderen met het bedrag van die schade.
4. Indien koper de overeenkomst wenst uit te voeren geldt voorts het volgende: (…)
b. Indien verkoper krachtens een overeenkomst van verzekering een uitkering ontvangt, wordt tussen partijen de schade geacht gelijk te zijn aan het bedrag van de verzekeringsuitkering, tenzij de koper aantoont, dat de schade de verzekeringsuitkering overtreft (…).
d. Indien het verkochte schade heeft geleden door een onheil, waartegen de verkoper geen toereikende overeenkomst van verzekering heeft afgesloten, wordt de schade door partijen in onderling overleg vastgesteld. Indien partijen daaromtrent niet tot overeen stemming komen, zal de schade worden vastgesteld door een deskundige, te benoemen op verzoek van de meest gerede partij door de rechter in wiens ambtsgebied het verkochte zich bevindt.
e. (…) indien het onder d vermelde geval zich voordoet (…) of de vaststelling van de onder d bedoelde schade vóór de door partijen overeengekomen datum van het ondertekenen van de transportakte niet mogelijk is, zal de overeenkomst op de door partijen overeengekomen datum worden uitgevoerd, met dien verstande, dat een door de notaris te bepalen bedrag van de koopprijs onder zijn berusting zal blijven, totdat het bedrag van de schade op een voor partijen bindende wijze zal zijn vastgesteld. Desgewenst dient verkoper genoegzaam zekerheid te stellen, zulks ter beoordeling van de notaris (…)
5. Verkoper is verplicht voor zijn rekening de tot het verkochte behorende opstallen bij een solide verzekeringsmaatschappij op de bij Nederlandse schadeverzekeringsmaatschappijen gebruikelijke voorwaarden voor herbouwwaarde te verzekeren en tot de ondertekening van de leveringsakte verzekerd te houden, bij gebreke waarvan koper bevoegd is bedoelde verzekering voor rekening van verkoper en in diens naam te sluiten, dan wel de bestaande verzekering uit te breiden en/of tot herbouwwaarde te verhogen. Koper heeft het recht van verkoper inzage in de desbetreffende polis en premiekwitanties te verlangen en aan de verzekeringsmaatschappij inlichtingen te vragen.
1.5. In gemelde Algemene Bepalingen is onder het kopje ‘Tekortkoming (wanprestatie)’, in artikel VI, leden 1 en 2 het volgende bepaald:
1. Bij niet of niet tijdige nakoming van de overeenkomst anders dan door niet toerekenbare tekortkoming (overmacht) is de nalatige aansprakelijk voor alle daaruit voor de wederpartij ontstane schade met kosten en rente, ongeacht het feit of de nalatige in verzuim is in de zin van het volgende lid.
2. Indien één van de partijen, na bij deurwaardersexploit in gebreke te zijn gesteld, gedurende acht dagen tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar verplichtingen (…) is deze partij in verzuim en heeft de wederpartij de al dan niet subsidiaire keus tussen:
a. uitvoering van de overeenkomst te verlangen, in welk geval de partij die in verzuim is na afloop van voormelde termijn van acht dagen voor elke sedertdien ingegane dag tot aan de dag van nakoming een onmiddellijk opeisbare boete verschuldigd is van drie pro mille van de koopprijs (…).
1.6. Op 16 februari 2007 zijn [appellanten] verhuisd uit het verkochte en hebben [de kopers] de sleutels van de opstallen ontvangen; vanaf die datum hebben [de kopers] aldaar werkzaamheden verricht. [geïntimeerde] is van een en ander niet door partijen op de hoogte gesteld en heeft daarvan pas weet gekregen nadat hij in de krant had gelezen dat er brand was geweest in de opstal in kwestie.
1.7. Conform een tussen [appellanten] en [de kopers] gemaakte afspraak hebben [appellanten] de opstalverzekering en de energiecontracten van het verkochte doen eindigen op 1 maart 2007 en hebben [de kopers] per genoemde datum een verzekering voor de opstal afgesloten bij Univé en ernergiecontracten op hun naam afgesloten met betrekking tot de opstal.
1.8. Op 27 februari 2007 delen [koper 1] c.s aan [appellanten] mee dat de leveringsakte niet kan worden verleden op 1 maart 2007, daar de koper van de woning van [de kopers] niet op de overeengekomen datum kon voldoen, met als gevolg dat [de kopers] niet op tijd de koopsom aan [appellant] c.s konden voldoen. Het transport is vervolgens uitgesteld.
1.9. [appellanten] hebben op 7 en op 9 maart 2007 telefonisch contact met [geïntimeerde] gehad.
1.10. Op 16 maart 2007 zijn [appellanten] en [de kopers] een nieuwe transportdatum overeengekomen, te weten 20 maart 2007.
1.11. Op 17 maart 2007 is door brand een deel van de opstallen verloren gegaan, met name de voormalige boerderij. Ook de tussenbouw tussen die boerderij en het woonhuis en het woonhuis zelf hebben schade opgelopen.
1.12. Door expertisebureau Compander B.V. te Assen is in opdracht van [de kopers] de schade op basis van herbouwwaarde blijkens het daarvan opgemaakte rapport d.d. 2 mei 2007 vastgesteld op EUR 251.350,77, inclusief BTW.
1.13. De door [de kopers] geclaimde brandschade is door Univé bij brief van 2 april 2007 afgewezen, met als reden dat er aan de zijde van [de kopers] geen schade is geleden omdat (volgens Univé) blijkens de koopakte het pand voor risico van [appellanten] is gebleven tot de eigendomsoverdracht. Wel wordt in deze brief aangegeven dat Univé “als coulance” de schade aan de voor rekening van [de kopers] gelegde vloer en de opgeslagen en in hun eigendom toebehorende keuken wil vergoeden.
1.14. Bij brief van 6 april 2007 hebben [de kopers] aan [appellanten] doen berichten dat zij nakoming van de koopovereenkomst verlangen onder aftrek van de schade.
1.15.Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 26 juli 2007 zijn partijen veroordeeld om binnen acht werkdagen medewerking te verlenen aan de levering van het onderhavige recht van opstal tegen de overeengekomen koopprijs van EUR 525.000,00, met dien verstande dat daarvan EUR 100.000,00 onder berusting van de notaris dient te blijven totdat op bindende wijze zal zijn vastgesteld wie de schade moet dragen en wat het bedrag van de schade is. Dit transport heeft vervolgens op 3 augustus 2007 plaatsgevonden.
1.16. Bij beslissing van 29 januari 2008 heeft de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-notarissen in het arrondissement Zwolle, verder te noemen: de Kamer van Toezicht, de klacht van [appellanten] tegen [geïntimeerde] (deels) gegrond verklaard. Daarbij heeft de Kamer van Toezicht als, voor zover hier van belang, als volgt overwogen en beslist:
Sub a.
Klagers verwijten de notaris dat de koopovereenkomst op twee essentiële punten in hun nadeel afwijkt en dat hij in deze fase hun belangen niet heeft behartigd. Uit de brieven en de daarbij overgelegde stukken maakt de Kamer op dat klagers en de kopers de koopovereenkomst zonder professionele bijstand van een makelaar of notaris tot stand wilden brengen. Pas in een laat stadium is de notaris om een conceptkoopovereenkomst gevraagd. De notaris heeft de overeenkomst (een naar zijn zeggen gangbaar model van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie) verstrekt, maar hij is niet betrokken geweest bij de verdere totstandkoming van de overeenkomst. De overeenkomst is vervolgens na enige wijzingen van de kant van klagers op 28 december 2006 door beide partijen ondertekend. Geconcludeerd kan worden dat zowel klagers als de kopers kennelijk zelfstandig en zonder bijstand van de notaris een koopovereenkomst wilden opstellen.
Nu klagers de notaris niet om bijstand hebben gevraagd kan hem de nadelige uitkomst, die op een later tijdstip blijkt, niet worden verweten. Dit gedeelte van de klacht is ongegrond.
Sub b.
Klagers verwijten de notaris dat hij:
- geen contact met klagers heeft opgenomen toen hij van de kopers vernam dat zij op 1 maart 2007 niet aan hun verplichting tot betaling konden voldoen;
- klagers over de gevolgen van de niet-nakoming onjuist en/of beperkt heeft geïnformeerd.
De notaris heeft ter zake deze verwijten erkend dat hij in deze fase niet zelf contact met klagers heeft opgenomen, maar dat hij wel de belangen van klagers uitdrukkelijk heeft meegenomen. Indien de regie bij de kopers lag dan was dat met (impliciet) medeweten en goedvinden van klagers. Het financieringsprobleem van de kopers was de notaris bekend en ook dat het probleem, gelet op de gegoedheid van een derde partij, op termijn zou worden opgelost, aldus de notaris.
De Kamer is van oordeel dat de notaris omtrent deze punten een te passieve houding heeft aangenomen. Van hem had verwacht mogen worden dat hij met klagers contact had opgenomen toen hij vernam dat de kopers niet tijdig aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst konden voldoen. Dit geldt ook als klagers de notaris de indruk hebben gegeven zelfredzaam te zijn en geen behoefte aan ondersteuning te hebben. De notaris heeft een eigen verantwoordelijkheid de wederpartij te informeren als blijkt dat de passering van de akte niet door kan gaan, vanwege een probleem aan de zijde van de kopers. Hij kan dit niet aan de kopers overlaten.
Verder is de informatie die de notaris klagers heeft verschaft toen zijn hem vroegen wat zij in de ontstane situatie konden doen, te beperkt. Naast de mededeling “het komt wel goed” omdat de kopers naar de mening van de notaris in staat waren binnen afzienbare termijn alsnog aan hun verplichtingen uit de koopovereenkomst te voldoen, had de notaris klagers moeten informeren over de gevolgen van het uitstel en mogelijke juridische stappen die klagers konden nemen, zoals een ingebrekestelling of het benaderen van een advocaat. Het is goed voorstelbaar dat klagers door de notaris gegeven eenzijdige informatie als partijdig hebben opgevat.
Dit gedeelte van de klacht is gegrond.
Sub c.
Klagers verwijten de notaris dat hij:
- geen contact met hen heeft opgenomen om het tweede uitstel te bespreken;
- foutieve informatie heeft verstrekt door te zeggen dat het vanwege overmacht niet mogelijk was op 22 maart 2007 een deel van de koopsom aan klagers over te maken.
De notaris heeft, wat het eerste punt betreft, aangegeven dat de regie bij beide partijen lag en dat klagers niet om een onderhoud hebben gevraagd teneinde de ontstane situatie te bespreken.
Hetgeen de Kamer hiervoor sub b. heeft geoordeeld geldt in versterkte mate voor de situatie van het tweede uitstel. De notaris had een actieve houding richting klagers moeten aannemen vanwege de bijzondere situatie die zich voordeed. Het ging immers al om een tweede uitstel én er was brand geweest in/bij de over te dragen woning. Zeker in deze situatie volstaat het verweer van de notaris, dat klagers niet zelf om een onderhoud hadden verzocht, niet en had hij zelf contact met klagers dienen op te nemen om de ontstane situatie te bespreken.
Ten aanzien van het verzoek van klagers aan de notaris een deel van de koopsom over te dragen kan niet zonder meer worden aangenomen dat er sprake is van foutieve informatie. Of een bedrag kon worden overgemaakt en hoe groot dat bedrag dan zou zijn, zijn onderwerpen die ook in een overleg tussen notaris en klagers aan de orde hadden dienen te komen. De enkele mededeling dat een overboeking niet mogelijk is omdat er geen geld op de rekening staat is in het licht van de bijzondere situatie waarvan sprake was, onvoldoende.
Dit gedeelte van de klacht voor zover gericht tegen de wijze waarop de notaris zijn voorlichtende taak heeft uitgeoefend, is eveneens gegrond.
1.17. Bij tussenvonnis van 25 februari 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarvan tussentijds appel is opengesteld, heeft de rechtbank, samengevat en voor zover thans van belang, overwogen dat het risico van de opstallen eerst is overgegaan op [de kopers] bij het ondertekenen van de leveringsakte op 3 augustus 2007 en dat de door brand ontstane schade dientengevolge door [appellanten] moet worden gedragen.
1.18. Bij inmiddels in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof te Arnhem (nevenzittingsplaats Leeuwarden) d.d. 16 februari 2010 heeft het gerechtshof met (in het incidenteel appel) vernietiging van het vonnis van de rechtbank beslist dat het risico van de opstallen is overgegaan op 16 februari 2007 (op [de kopers]) en dat [appellanten] in het geheel geen schadevergoeding aan [de kopers] verschuldigd is. Het gerechtshof heeft de zaak vervolgens ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank Zwolle-Lelystad, zulks in verband met de door [appellanten] in reconventie van [de kopers] gevorderde schadevergoeding als gevolg van de uitgestelde levering, en heeft daartoe een comparitie ten overstaan van de rechtbank bevolen. Deze comparitie heeft op 13 september 2010 plaatsgevonden, alwaar de procedure tussen [de kopers] en [appellanten] is geschikt.
2. [appellanten] verwijten [geïntimeerde] dat de opstallen vanaf 1 maart 2007 onverzekerd zijn gebleven nu [geïntimeerde] heeft nagelaten om zowel [appellanten] als [de kopers] te wijzen op de rechtsgevolgen die de koopovereenkomst, c.q. de daarin opgenomen risicoregeling verbond aan de verdaging van de notariële overdracht. Bij een waarschuwing aan [de kopers] dat zij de opstalverzekering in naam en voor rekening van [appellanten] moesten oversluiten dan wel een waarschuwing aan [appellanten] dat hij de opstallen tot aan feitelijke ondertekening van de leveringsakte verzekerd moesten houden, zou zulks opgevolgd zijn en zou de brandschade gedekt zijn geweest. Die waarschuwing had op de weg van [geïntimeerde] gelegen, omdat hij de koopakte had opgemaakt op basis van het door hem gekozen model van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB-model), met welk model hij bekend en vertrouwd moet worden geacht. Bovendien werd [geïntimeerde] in de periode 1 maart tot en met 15 maart 2007 in verband met de verdaging van de notariële overdracht tenminste twee keer telefonisch door [appellanten] benaderd bij welke gelegenheden [geïntimeerde] die waarschuwing had kunnen en moeten uiten.
Er zou sprake zijn van een toerekenbare tekortkoming c.q. een onrechtmatige daad.
3. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
4. De rechtbank heeft in het beroepen vonnis de vorderingen van [appellanten] afgewezen.
Met betrekking tot grief I:
5. De grief richt zich tegen hetgeen de rechtbank onder 2.2. van het beroepen vonnis als vaststaand feit heeft aangenomen, te weten dat [geïntimeerde] voor en na het sluiten van de koopovereenkomst tussen [appellanten] en [de kopers] geen gesprekspartner van beide partijen was.
6. Ter toelichting op de grief voeren [appellant] c,s, aan dat [geïntimeerde] in opdracht van [de kopers] en met goedkeuring van [appellanten] de onderling gemaakte afspraken in een door hem gekozen akte naar het KNB-model heeft doen vervatten en dat [geïntimeerde] het transport zou verzorgen, zodat er in ieder geval contact met [de kopers] is geweest. [geïntimeerde] was derhalve de instrumenterende notaris voor beide partijen, ook al is het in die fase niet tot een feitelijk gesprek met [appellanten] gekomen.
7. Aldus maakt de toelichting duidelijk dat [appellanten] in genoemde vaststelling iets anders lezen dan er staat en – gelet op de stellingen van partijen en hetgeen de rechtbank onder 4.5. op dit punt heeft overwogen - ongetwijfeld door de rechtbank zo is bedoeld, te weten dat in de onderhandelingsfase en ook bij het sluiten van de koopovereenkomst [geïntimeerde] niet door één der partijen is geconsulteerd en pas in beeld is gekomen toen [de kopers] hem vroegen hetgeen partijen waren overeengekomen vast te leggen in een akte. Het hof leest bedoelde overweging in voormelde zin en komt tot de conclusie dat de grief faalt.
Met betrekking tot grief II:
8. De grief richt zich tegen de overweging door de rechtbank onder overweging 4.5 van het beroepen vonnis, inhoudend dat [de kopers] buiten [geïntimeerde] om op 27 februari 2007 de levering hebben uitgesteld.
9. In de op de grief gegeven toelichting stelt [appellanten] dat zij er niet mee bekend zijn op welk moment [de kopers] [geïntimeerde] van het niet doorgaan van het transport op 1 maart 2007 hebben verwittigd en/of aan die verdaging enig overleg tussen [koper 1] en [geïntimeerde] is voorafgegaan. In de visie van [appellanten] staat slechts vast dat [de kopers] hen op 27 februari 2007 hebben medegedeeld dat er contact was geweest tussen [de kopers] en [geïntimeerde] en dat het voor 1 maart 2007 geplande transport werd verdaagd.
10. Het hof stelt allereerst vast dat de grief uitgaat van een onjuiste lezing van bedoelde overweging. De rechtbank heeft immers slechts overwogen dat [appellanten] de door [geïntimeerde] geschetste gang van zaken aangaande de totstandkoming van de koopovereenkomst, de ingebruikname door [de kopers] van de opstallen op 19 februari 2007 (hof: bedoeld zal zijn 16 februari 2007), het opzeggen door [appellanten] van de opstalverzekering en het aangaan van de opstalverzekering door [de kopers] per diezelfde datum, het in onderling overleg tussen [appellanten] en [koper 1] tot tweemaal toe uitstellen van de levering, zonder [geïntimeerde] daarbij te betrekken, niet betwisten.
11. In bedoelde overweging wordt, anders dan in de grief, geen datum genoemd. Nu vaststaat dat de reden van het niet doorgaan van het transport was gelegen in het feit dat [de kopers] op 1 maart 2007 niet aan hun financiële verplichtingen konden voldoen, ontgaat het hof – zonder nadere toelichting, die ontbreekt - de relevantie van de in de grief, overigens zonder enige onderbouwing, besloten liggende stelling dat [de kopers] hun probleem voor dat aan [appellanten] kenbaar te maken, met [geïntimeerde] hebben besproken. Dat zou wellicht anders kunnen zijn indien aan besluit van [de kopers] om het transport op 1 maart 2007 uit te stellen niet eenzijdig door [de kopers] zou zijn genomen, maar eerst na uitvoerig overleg met [geïntimeerde], maar dat wordt door [appellanten] niet gesteld.
12. De grief behoeft derhalve geen verdere behandeling.
Met betrekking tot de grieven III, IV en V:
13. De grieven richten zich tegen hetgeen de rechtbank onder 4.5 heeft overwogen na de hiervoor aangehaalde overweging, er in de kern op neerkomend dat [geïntimeerde] er geen verwijt van kan worden gemaakt dat hij [appellanten] (en [de kopers]) niet eigener beweging heeft gewezen op de gevolgen van de ingebruikname van de opstallen door [de kopers], dan wel op de gevolgen van het verdagen van de levering op het punt van de verzekering van de opstallen.
Blijkens de toelichting op grief III zijn [appellanten] van mening dat [geïntimeerde] er ernstig rekening mee had moeten houden dat [appellanten] onvoldoende op de hoogte waren van de contractuele risicoregeling, dat zij hun gedrag met betrekking tot de opstalverzekering hadden afgestemd op een levering per 1 maart 2007 en dat zij niet doordrongen waren van de gevolgen van de verdaging. In de toelichting op grief IV wordt verder aangegeven dat, indien [appellanten] en [de kopers] op de hoogte waren geweest van de inhoud en strekking van de contractuele risicoregeling, zij anders zouden hebben gehandeld dan zij hebben gedaan. Zij zouden er dan voor hebben gezorgd dat de opstallen op de voorgeschreven wijze verzekerd waren geweest, hetzij doordat [appellanten] hun verzekering zouden hebben gecontinueerd, hetzij door dat [de kopers] hun verzekering zouden hebben overgesloten in naam van [appellanten]
14. Gegeven het feit dat [appellanten] en [de kopers] hun gedrag met betrekking tot de opstalverzekering hebben afgestemd op een levering per 1 maart 2007, zonder dat is gesteld of gebleken dat zij op dat punt overleg met [geïntimeerde] hebben gevoerd, geeft er – naar het oordeel van het hof – juist blijk van dat [appellanten] en [de kopers] heel goed op de hoogte waren van de contractuele risicoregeling (“het risico van het verkochte en de eventueel meeverkochte onroerende zaken gaat over bij het ondertekenen van de leveringsakte.”). [appellanten] onderstrepen dat ook in hun toelichting op grief V (onder 7.8), waar zij stellen dat zij bij de verdaging (van de levering) niet expliciet over de opstalverzekering hebben gesproken, omdat [appellanten] ervan uitgingen dat [de kopers] per 1 maart 2007 “hadden of zouden voorzien in een eigen verzekering, welke veronderstelling juist is gebleken.” Het probleem zit hem in het gegeven dat achteraf is gebleken dat de door [de kopers] gesloten verzekering geen dekking bood.
15. De grieven leggen derhalve nog de vraag voor of [geïntimeerde], ondanks mogelijke lichtvaardigheid aan de zijde van [appellanten] en [de kopers], op grond van een op hem rustende (zorg)plicht, eigener beweging [appellanten] en/of [de kopers] had moeten wijzen op de consequenties van het uitstellen van de leveringsdatum voor wat betreft het risico met betrekking tot de opstallen.
16. Het hof stelt voorop dat er ook in deze procedure van moet worden uitgegaan dat het risico van de opstallen in kwestie op 16 februari 2007 op [de kopers] is overgegaan, zoals dit hof in zijn (inmiddels onherroepelijk) arrest van 16 februari 2010 heeft beslist (zie hiervoor onder 1.18)
17. Uitgangspunt is dat op de notaris in zijn hoedanigheid, uit hoofde van zijn taak bij het verlijden van een akte, een zwaarwegende zorgplicht rust ter zake van hetgeen nodig is voor het intreden van de rechtsgevolgen welke zijn beoogd met de in die akte opgenomen rechtshandelingen. Mede gelet op het vertrouwen dat de deelnemers aan het rechtsverkeer moeten kunnen stellen in een notariële akte, geldt de bedoelde verplichting jegens alle belanghebbenden en niet slechts jegens partijen bij de in de notariële akte opgenomen rechtshandelingen (HR 28 september 1990, LJN: AC0095). De brief d.d. 19 december 2006 (productie 11 bij de memorie van grieven), door de notaris verzonden aan de Rabobank in verband met het royement van de op het perceel in kwestie rustende hypotheek, is een voorbeeld van een invulling van die zorgplicht, zowel jegens partijen als tegen een betrokken derde.
18. Die zorgplicht is vanzelfsprekend niet onbegrensd en de omvang van de zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld van de vraag of partijen al dan niet van deskundige bijstand (bijvoorbeeld door een makelaar) zijn voorzien, alsmede van de rol die partijen zelf aan de notaris hebben toebedeeld. Als partijen, zoals in casu, de aan het sluiten van de koopovereenkomst voorafgaande onderhandelingen volledig buiten medeweten van de notaris hebben gevoerd en zelfs, zonder voorafgaand inhoudelijk overleg besluiten tot uitstel van de levering, kan niet van de notaris worden verwacht dat hij eigener beweging controleert of partijen alle implicaties van hetgeen zij zijn overeengekomen, of van het schuiven met de datum van levering doorgronden en of zij voldoende hebben ondernomen om zich voor de risico's van die implicaties in te dekken. In het licht van de vaststaande feiten onderschrijft het hof hetgeen de rechtbank in de door de grieven aangevallen overwegingen heeft geoordeeld en maakt die overwegingen tot de zijne.
Een en ander klemt temeer nu het risico met betrekking tot de opstallen reeds op 16 februari 2007 feitelijk op [de kopers] was overgegaan, zonder dat [geïntimeerde] daarvan weet had, of redelijkerwijze kon hebben. Het schuiven met de datum van levering veranderde daar niets aan, zodat niet zonder meer valt in te zien dat een opmerking of waarschuwing van [geïntimeerde] voor wat betreft de gevolgen van het uitstel van de levering voor de verzekering van de opstallen, tot een andere afloop zou hebben geleid.
19. Het hof merkt in dit verband ten slotte nog op dat de vorderingen van [appellanten] deels zijn gebasseerd op de kennelijke veronderstelling dat Univé terecht dekking heeft geweigerd. Uit 's hofs arrest van 16 februari 2010 volgt dat die veronderstelling op zijn minst nuancering behoeft.
Voor het overige zijn de vorderingen gebaseerd op de hiervoor verworpen stelling dat [geïntimeerde] is tekort geschoten in zijn zorgplicht, zodat ook die grondslag reeds niet deugdelijk is, wat er verder ook nog zij van het causaal verband en de verdere toerekening van de gevorderde schadecomponenten aan enig (niet) handelen van [geïntimeerde].
20. De grieven treffen geen doel.
Met betrekking tot grief VI:
21. De grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [appellanten] hun schade onvoldoende hebben onderbouwd.
22. Nu de grieven III, IV en V falen, hebben [appellanten] geen belang meer bij de behandeling van deze grief.
De slotsom.
23. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 1 punt, tarief IV). Ook de gevorderde nakosten komen voor toewijzing in aanmerking.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 1 december 2010, waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak begroot op
- € 1.631,-- voor geliquideerd salaris van de advocaat,
- € 284,-- voor verschotten,
- € 131,00 voor nasalaris van de advocaat,
te vermeerderen met de wettelijke rente over voormelde bedragen
vanaf 14 dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening,
- € 68,00 voor nasalaris van de advocaat indien niet binnen veertien dagen na
aanschrijving aan deze uitspraak is voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter J.H. Kuiper en L. Groefsema en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 2 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.