ECLI:NL:GHARN:2012:BY0227

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 878-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verstrekking afschrift besluit voorwaardelijke invrijheidstelling aan slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 september 2012 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift van een slachtoffer tegen de weigering van de advocaat-generaal om een afschrift van het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde te verstrekken. Het slachtoffer, vertegenwoordigd door mr. E. Kolokatsi, had op 13 juli 2012 een bezwaarschrift ingediend, nadat de advocaat-generaal op 11 juli 2012 had geweigerd het gevraagde afschrift te verstrekken. Het hof heeft in een niet-openbare raadkamer op 27 augustus 2012 de advocaat-generaal en het slachtoffer gehoord.

Het hof overwoog dat het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling geen processtuk is in de zin van artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel regelt de verstrekking van processtukken aan slachtoffers, maar het hof concludeerde dat het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling niet onder deze regeling valt. De advocaat-generaal had primair het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard moest worden, en subsidiair dat het ongegrond was. Het hof volgde dit standpunt en verklaarde het slachtoffer niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.

Desondanks maakte het hof een aanvullende opmerking over het belang van het slachtoffer bij het verkrijgen van informatie over de voorwaarden van de invrijheidstelling. Het hof merkte op dat het Openbaar Ministerie het slachtoffer al had geïnformeerd over de invrijheidstelling en de voorwaarden, en dat er mogelijkheden waren om privacybelangen te waarborgen door bepaalde gegevens onleesbaar te maken. De beslissing van het hof was dus niet alleen juridisch, maar ook praktisch van aard, waarbij het belang van het slachtoffer in overweging werd genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Pkn: 21-002470-10
Avnr: 878-12
Het hof heeft gezien het op 13 juli 2012 ter griffie van het hof ingekomen bezwaarschrift ex artikel 51b, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering van:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
domicilie kiezende te 3811 HP Amersfoort, Stadsring 97,
ten kantore van haar raadsvrouw,
hierna te noemen het slachtoffer
in de zaak van:
[naam],
geboren te [geboorteplaats] (geboorteland) op [geboortedatum],
thans gedetineerd in [locatie PI].
hierna te noemen veroordeelde
ingediend door mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort. Het bezwaarschrift richt zich tegen de beslissing van de advocaat-generaal van 11 juli 2012, houdende de weigering tot het verstrekken van een afschrift van het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde.
Het hof heeft gehoord in niet openbare raadkamer van 27 augustus 2012 de advocaat-generaal en het slachtoffer, bijgestaan door mr. Kolokatsi voornoemd.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de brief van de advocaat-generaal van 11 juli 2012 en de aan die brief voorafgaande mailwisseling tussen de raadsvrouw en de advocaat-generaal.
OVERWEGINGEN
1. Bij arrest van 3 januari 2011 heeft dit hof veroordeelde ter zake van tweemaal een poging tot zware mishandeling, waaronder eenmaal gericht tegen het slachtoffer, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
2. Veroordeelde zal naar verwachting op 19 september 2012 voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, nadat hij ook nog vervangende hechtenis heeft uitgezeten. De raadsvrouw van het slachtoffer heeft de advocaat-generaal gevraagd om een afschrift van het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde. De advocaat-generaal heeft dit geweigerd.
3. Artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
3. In het belang van het onderzoek, dan wel in het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, van de opsporing of vervolging van strafbare feiten of op zwaarwichtige gronden aan het algemeen belang ontleend, kan de officier van justitie de kennisneming van bepaalde processtukken of het toevoegen van documenten weigeren.
4. Bij toepassing van het derde lid doet de officier van justitie schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer. Binnen veertien dagen na deze mededeling kan het slachtoffer een bezwaarschrift indienen bij het gerecht waartoe de officier van justitie behoort. Het gerecht beslist zo spoedig mogelijk.
4. De advocaat-generaal heeft ter zitting primair het standpunt ingenomen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk dient te worden verklaard nu het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling niet kan worden aangemerkt als processtuk als bedoeld in artikel 51b, derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Subsidiair heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift ongegrond dient te worden verklaard. Het openbaar ministerie heeft het slachtoffer correct bejegend door haar vragen betreffende de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde bij brief van 11 juli 2012 te beantwoorden. Meer informatie is niet beschikbaar. Het Openbaar Ministerie mag alleen stukken verstrekken in gevallen waarin dat wettelijk is toegestaan en dat is hier niet het geval.
5. De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het bezwaarschrift en daaraan toegevoegd dat de kennisneming van stukken ex artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering niet louter ziet op de fase van het strafproces maar ook op de executiefase. Het besluit tot voorwaardelijke invrijheidsstelling dient te worden aangemerkt als processtuk als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het onderzoeksbelang, de opsporing, vervolging, de privacy van veroordeelde of een ander algemeen belang staan niet aan de weg aan verstrekking van voornoemd besluit aan het slachtoffer zodat het bezwaar gegrond dient te worden verklaard.
6. Naar het oordeel van het hof is het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde geen processtuk als bedoeld in artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Het hof wijst in dit verband op het nog niet in werking getreden (tweede lid van) artikel 149a van het Wetboek van Strafvordering (Wet herziening regels betreffende de processtukken in strafzaken, Stb. 2011, 601) dat bepaalt dat (behoudens het hier niet relevante bepaalde in artikel 149b) tot de processtukken behoren alle stukken die voor de ter terechtzitting door de rechter te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Artikel 51b, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering biedt derhalve geen basis voor een bezwaarschrift tegen het niet verstrekken van dat besluit. Ook overigens ziet het hof geen wettelijke grond voor dat bezwaarschrift zodat het hof het slachtoffer niet-ontvankelijk zal verklaren in het bezwaarschrift.
7. Het hof ziet aanleiding om een aanvullende opmerking te maken, nu het slachtoffer in dit geval ontegenzeggelijk een reëel belang heeft bij het kennis nemen van en het beschikken over het besluit met het oog op zonodig te nemen (civielrechtelijke) maatregelen om het daarin opgenomen contact- en locatieverbod te doen naleven. Het Openbaar Ministerie heeft het slachtoffer conform het bepaalde in artikel 51a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering per mail maar ook bij brief van 11 juli 2012 geïnformeerd over de invrijheidstelling van veroordeelde alsmede over voorwaarden verbonden aan die invrijheidstelling. Blijkens die brief heeft het Openbaar Ministerie bij het verstrekken van die informatie de belangen van het slachtoffer laten prevaleren boven de privacybelangen van veroordeelde. Naar het hof begrijpt, zijn de voorwaarden voor de invrijheidsstelling in geparafraseerde vorm in die brief weergegeven. Gelet hierop, op het feit dat de personalia van veroordeelde bij het slachtoffer bekend zijn en op de toelichting van de advocaat-generaal ter zitting met betrekking tot de privacybelangen van de veroordeelde is het hof niet duidelijk geworden welke andere redenen, behalve de bescherming van de huidige en/of toekomstige adresgegevens van de veroordeelde, zich in dit geval thans nog verzetten tegen verstrekking van een afschrift van het besluit tot voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde aan het slachtoffer. Het besluit is immers, zo begrijpt het hof de advocaat-generaal, reeds vrijwel volledig aan het slachtoffer meegedeeld. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de adresgegevens van veroordeelde onleesbaar zijn te maken, evenals voor het slachtoffer niet relevante voorwaarden die mogelijk toch niet in de brief zijn genoemd.
BESCHIKKENDE
Het hof:
- verklaart het slachtoffer niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift.
Deze beschikking is op 4 september 2012 gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, C. Caminada en P.H.A.J. Cremers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. G.J.B. van Weegen, griffier en ondertekend door de voorzitter en de griffier.