ECLI:NL:GHARN:2012:BX6553

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.380
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op retourprovisie door assuradeur van assurantietussenpersoon na faillissement

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, gaat het om de aanspraak van de besloten vennootschap [X] op retourprovisie van de assurantietussenpersoon [Y]. De zaak is ontstaan na het faillissement van Dante d’Oro B.V., waarbij [X] de vorderingen van deze vennootschap heeft overgenomen. De kern van het geschil betreft de vraag of de vordering op retourprovisie, die door Dante d’Oro was ingediend bij [Y], rechtsgeldig is overgedragen aan [X]. De procedure in eerste aanleg eindigde met een afwijzing van de vordering door de kantonrechter, die oordeelde dat onvoldoende was aangetoond dat de verzekering van [Z] onnatuurlijk was vervallen, wat een voorwaarde was voor de terugvordering van de provisie.

In hoger beroep heeft [X] de zaak in volle omvang aan het hof voorgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat de vordering van Dante d’Oro op retourprovisie pas is ontstaan na de beëindiging van de polis op 1 december 2010. Desondanks oordeelt het hof dat de vordering rechtsgeldig is overgedragen aan [X] op 22 februari 2010, omdat de overdracht van toekomstige vorderingen bij voorbaat mogelijk is. Het hof heeft de argumenten van [Y] verworpen, die stelde dat de vordering niet kon zijn overgedragen omdat deze pas na de overdracht was ontstaan. Het hof concludeert dat de vordering van [X] toewijsbaar is, omdat de polis van [Z] op onnatuurlijke wijze is vervallen door het niet nakomen van betalingsverplichtingen.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van [X] toe, inclusief de wettelijke rente vanaf 15 december 2010. Tevens wordt [Y] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 7 augustus 2012 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.096.380
(zaaknummer rechtbank 734655)
arrest van de derde kamer van 7 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X],
gevestigd te [plaats],
appellante,
hierna: [X],
advocaat: mr. R.E. Jonen,
tegen:
[Y], h.o.d.n. [Y] Financieel Advies,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: [Y],
advocaat: mr. P.A.C. de Vries.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
29 december 2010, 7 maart 2011 en 29 augustus 2011 die de rechtbank (sector civiel), respectievelijk de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen appellante als eiseres en geïntimeerde als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 13 oktober 2011
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.7 van het bestreden vonnis van 29 augustus 2011. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten.
3.2 Bij brief van [X] van 12 april 2010 schrijft zij onder meer aan [Y]: “Op 9 maart jl. heeft de rechter-commissaris in het faillissement van de besloten vennootschap Dante d’Oro B.V. te Almere toestemming verleend om de volledige debiteurenportefeuille van Dante d’Oro B.V. onderhands te verkopen aan de besloten vennootschap [X] [X] is zodoende bij wijze van levering door cessie eigenaar geworden van de vorderingen die Dante d’Oro BV haar debiteuren had op het moment van haar faillissement. U dient deze brief dan ook te beschouwen als een mededeling ex art. 3:94 Burgerlijk Wetboek. (...)”
3.3 Bij brief van ASR Verzekeringen, rechtsopvolger van assuradeur Interlloyd, van 26 september 2011 wordt aan de raadsman van [X] meegedeeld: “Naar aanleiding van uw verzoek delen wij u mede dat polis t.n.v. de heer [Z] (hierna: [Z], hof) per 1 december 2010 is gestopt. (…) De premie is voldaan tot 1 januari 2008. De betalingsregeling is door de heer [Z] niet nagekomen.”
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 De zaak gaat over het navolgende. [Y] heeft op grond van een overeenkomst als tussenpersoon samengewerkt met Dante d’Oro B.V. (hierna: Dante d’Oro); deze vennootschap hield zich bezig met het bemiddelen bij het tot stand komen van financieringen, verzekeringen en pensioenen. In de overeenkomst was een provisieregeling opgenomen, op grond waarvan [Y] provisie zou ontvangen bij het sluiten van verzekeringen. [Y] heeft op enig moment een verzekering gesloten voor [Z]. Voor die verzekering is aan [Y] een provisie betaald. De overeenkomst tussen [Y] en Dante d’Oro bevat de bepaling dat, in het geval de afgesloten verzekering onnatuurlijk vervalt, Dante d’Oro de reeds uitbetaalde provisie mag terugvorderen, hetgeen wordt aangeduid als de zogenoemde retourprovisie. Bij factuur van 30 september 2008 heeft Dante d’Oro aanspraak gemaakt op retourprovisie voor de polis [Z] ter hoogte van
€ 4.164,05. Betaling daarvan is uitgebleven, na protest van [Y]. Op 2 juni 2009 is Dante d’Oro in staat van faillissement verklaard. Op 22 februari 2010 heeft [X] de vorderingen van Dante d’Oro gekocht van de curator en op 12 april 2010 heeft zij [Y] aangemaand de vordering te voldoen. Bij het bestreden vonnis van
29 augustus 2011 heeft de kantonrechter de vordering van [X] afgewezen omdat, kort gezegd, onvoldoende is onderbouwd dat sprake was van een onnatuurlijk verval van de polis. In hoger beroep legt [X] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
4.2 In hoger beroep voert [X] aan dat zij haar vordering afdoende heeft gesubstantieerd en onderbouwd. Het verweer van [Y] beperkte zich tot de blote bewering dat hij van [Z] had gehoord dat deze een betalingsregeling was aangegaan met Interlloyd en dat de polis dientengevolge niet was vervallen. Dit verweer leek ongeloofwaardig, aldus [Y], omdat Interlloyd de rekening-courant van Dante d’Oro feitelijk al had belast met retourprovisie inzake [Z]. Voorts beroept [X] zich op de onder 3.3 weergegeven brief van ASR Verzekeringen.
4.3 [Y] voert als verweer aan dat uit de brief van ASR zoals weergegeven onder 3.3 blijkt dat de betalingsverplichting van de gefailleerde vennootschap Dante d’Oro aan de verzekeringsmaatschappij pas is ontstaan op 1 december 2010 en niet eerder. Het was niet mogelijk dat de vordering op 22 februari 2010 door de curator aan [X] is overgedragen, omdat er op dat moment nog geen terugbetalingsverplichting bestond, aldus [Y].
4.4 Het hof overweegt als volgt.
4.5 [Y] heeft de inhoud van de brief van ASR Verzekeringen, zoals weergegeven onder 3.3, niet betwist zodat het hof van de juistheid daarvan uitgaat. Uit deze brief blijkt dat de polis van [Z] per 1 december 2010 is beëindigd. Het hof begrijpt het verweer van [Y] aldus dat ook het recht van de assuradeur op terugbetaling van de retourprovisie eerst ontstaat nadat de polis op die datum is vervallen. Voorts is het kennelijke standpunt van [Y] dat de vordering van Dante d’Oro uit hoofde van die betaalde retourprovisie eerst ontstaan is op 1 december 2010, dat deze daarmee dateert van ná de overdracht van de vordering door de curator aan [X] (op 22 februari 2010) en dit laatste dus niet mogelijk was.
4.6 Veronderstellenderwijze uitgaande van de juistheid van het verweer van [Y] dat de vordering van Dante d’Oro pas op 1 december 2010 is ontstaan, brengt dit, anders dan [Y] heeft betoogd, naar het oordeel van het hof niet mee dat deze vordering niet is overgedragen. Immers, uit artikel 6:97 lid 1 BW volgt dat levering bij voorbaat van een toekomstige vordering op naam mogelijk is. Levering bij voorbaat geschiedt op overeenkomstige wijze als artikel 3:94 BW voorschrijft voor de levering van bestaande rechten. Krachtens het eerste lid van deze bepaling onder meer door akte en mededeling aan de toekomstige debiteur. De akte waarbij Dante d’Oro haar vorderingen aan [X] heeft overgedragen is overgelegd als bijlage 7 bij conclusie van antwoord. De vordering is in elk geval voldoende gespecificeerd in het niet bestreden overzicht van Interlloyd van 7 oktober 2008 (productie 9 bij inleidende dagvaarding), dat kennelijk in de visie van beide partijen mede ten grondslag heeft gelegen aan de bedoelde overdracht. De stelling van [X] bij memorie van grieven (pagina 3) dat Interlloyd de rekening-courant van Dante d’Oro feitelijk al had belast met de retourprovisie inzake [Z] staat als onweersproken door [Y], tussen partijen vast. Voorts staat vast dat [X] mededeling heeft gedaan aan [Y] als toekomstig debiteur (zie onder 3.2). Dat [X] daarbij aanvankelijk, abusievelijk, heeft gesteld dat de vordering inzake [Z] was overgedragen en het dus een reeds bestaande vordering in plaats van een toekomstige vordering betrof, maakt de aard van de mededeling niet anders. [Y] heeft daaruit moeten opmaken dat (ook) ingeval sprake zou zijn van een nog te ontstane vordering uit hoofde van retourprovisie inzake [Z], (ook) deze vordering bij voorbaat aan [X] was overgedragen. Hieruit volgt dat de vordering van Dante d’Oro, ontstaan op 1 december 2010, en op dat moment onderdeel uitmakende van de boedel van de gefailleerde vennootschap Dante d’Oro, door de curator rechtsgeldig bij voorbaat is overgedragen op 22 februari 2010. Gesteld noch gebleken is dat de enkele omstandigheid dat Dante d’Oro in staat van faillissement is komen te verkeren, in de weg staat aan (het ontstaan en de overdracht door de curator van) de vordering. Van enige benadeling van [Y] is evenmin gebleken. Het verweer van [Y] faalt in zoverre.
4.7 Voor zover [Y] het verweer heeft gehandhaafd dat de polis van [Z] niet op onnatuurlijke wijze is vervallen, verwerpt het hof het verweer. Uit de onbestreden brief van ASR Verzekeringen zoals onder 3.3 is weergegeven blijkt naar het oordeel van het hof voldoende dat deze polis op onnatuurlijke wijze is vervallen omdat [Z] zijn betalingsverplichtingen jegens de assuradeur niet is nagekomen. Daarmee heeft [X] haar vordering in hoger beroep voldoende onderbouwd en is deze voor wat betreft de hoofdsom alsnog toewijsbaar.
4.8 De gevorderde buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 904,- worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van andere verrichtingen dan die waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De gevorderde kosten zijn op geen enkele wijze gespecificeerd of onderbouwd. De enkele verwijzing naar twee brieven van Yards Deurwaardersdiensten is daartoe niet voldoende. Daarmee is dit onderdeel van de vordering onvoldoende onderbouwd en zal dit worden afgewezen.
5. Slotsom
5.1 De grieven slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van [X] voor wat betreft de hoofdsom zal alsnog worden toegewezen. Ook de gevorderde wettelijke handelsrente is toewijsbaar. Gelet op de omstandigheid dat de vordering mogelijk eerst op 1 december 2010 is ontstaan wordt deze geacht opeisbaar te zijn vanaf veertien dagen na deze datum, dus vanaf 15 december 2010.
5.2 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [Y] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Voor veroordeling in de kosten van de eerste aanleg ziet het hof geen aanleiding nu [X] eerst in hoger beroep haar vordering voldoende heeft onderbouwd. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [X] worden begroot op € 736,31 aan verschotten (€ 87,31 voor dagvaarding/€ 649,- voor griffierecht) en op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (een punt x tarief 1). Voorts zijn als onbestreden de nakosten toewijsbaar.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter te Arnhem van 29 augustus 2011 en doet opnieuw recht;
veroordeelt [Y] om aan [X] te betalen de somma van € 4.164,05 vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 15 december 2010 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [Y] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [X] vastgesteld op € 632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 736,31 voor verschotten;
veroordeelt [Y] in de nakosten, begroot op € 131,-- , met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval zij niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, M.F.J.N. van Osch en
H.M. Wattendorff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2012.