ECLI:NL:GHARN:2012:BX3721

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.086.008/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en tekortkoming in de uitvoering met ontbinding en schadevergoeding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 7 augustus 2012, gaat het om een geschil tussen [appellanten] en Proprinting B.V. over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de overeenkomst tussen partijen was ontbonden en dat [appellanten] tekort was geschoten in de uitvoering van de werkzaamheden. Proprinting had [appellanten] ingehuurd voor diverse werkzaamheden, maar na een aantal aanbetalingen en de start van de werkzaamheden, heeft [appellanten] deze voortijdig neergelegd. Proprinting vorderde terugbetaling van de aanbetalingen en schadevergoeding voor de kosten van herstel en sloop van het niet deugdelijke werk.

Het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellanten] ondeugdelijk werk had geleverd, waardoor Proprinting recht had op schadevergoeding. De deskundige had vastgesteld dat de gebreken aan de werkzaamheden zodanig waren dat herstel niet mogelijk was en dat het werk in zijn geheel diende te worden gesloopt. Het hof oordeelde dat [appellanten] geen recht had op enige vergoeding voor zijn werkzaamheden, omdat deze voor Proprinting geen waarde hadden gehad. De kosten van het deskundigenonderzoek en de sloopkosten werden eveneens toegewezen aan [appellanten]. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 7 augustus 2012
Zaaknummer 200.086.008/01
(zaaknummer rechtbank: 158164 / HA ZA 09-764)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellant],
2. [appellante],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna in enkelvoud te noemen: [appellanten]
advocaat: mr. M. Ras, kantoorhoudende te Almere,
tegen
Proprinting B.V.,
gevestigd te Dronten,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Proprinting,
advocaat: mr. Y.B. Boendermaker, kantoorhoudende te Almere.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 14 juni 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Partijen hebben afgezien van het houden van een comparitie na aanbrengen.
[appellanten] heeft een memorie van grieven genomen met als conclusie:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te vernietigen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 20 oktober 2010, gewezen tussen [appellanten] als gedaagde en Proprinting B.V. als eiseres, onder rolnummer 158164 /
HA ZA 09-764,
En opnieuw rechtdoende: de vorderingen van Proprinting B.V. op [appellanten] alsnog af te wijzen;
Met veroordeling van Proprinting B.V. in de kosten van de onderhavige beroepsprocedure alsook in de kosten van de procedure in eerste instantie, waaronder begrepen de kosten van de deskundige ad € 1.477,62."
Bij memorie van antwoord is door Proprinting verweer gevoerd met als conclusie:
"bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellanten] in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans zijn grieven te verwerpen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van deze procedure."
Hierna heeft [appellanten] een akte na memoriewisseling genomen, waarna Proprinting een antwoordakte heeft genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De beoordeling
De feiten
1. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.11) van het tussenvonnis d.d. 11 november 2009 de feiten vastgesteld. Nu partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen deze weergave van de feiten, zal het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaan.
2. Daarmee staat het volgende tussen partijen vast.
2.1 Op 28 maart 2008 zijn partijen overeengekomen dat [appellanten] voor Proprinting diverse werkzaamheden (installatie, bouw, tegelwerk e.d.) zou verrichten volgens een door [appellanten] opgestelde offerte. De kosten voor deze werkzaamheden bedroegen € 7.730,- exclusief btw.
2.2 Op 1 april 2008 heeft Proprinting hiervoor een aanbetaling gedaan ad € 3.787,18 (inclusief btw). Op 7 mei 2008 heeft Proprinting nogmaals een aanbetaling gedaan ad € 2.705,76. Tevens heeft Proprinting een bedrag ad € 1.000,- voldaan voor de aankoop van vloertegels.
2.3 Op 7 april 2008 is [appellanten] begonnen met zijn werkzaamheden.
2.4 Na 27 mei 2008 heeft [appellanten] geen werkzaamheden meer verricht voor Proprinting.
2.5 Op 9 juni 2008 heeft Proprinting aan [appellanten] een brief gezonden waarin hem de gelegenheid wordt geboden de aangevangen werkzaamheden af te ronden en te herstellen, of de overeenkomst te ontbinden.
2.6 Bij brief van 14 juni 2008 geeft [appellanten] aan dat hij de overeenkomst wenst te ontbinden. Tevens stuurt hij Proprinting een eindfactuur voor de door hem verrichte werkzaamheden.
2.7 De gemachtigde van Proprinting stelt naar aanleiding hiervan in haar brief van
10 juli 2008 onder meer:
"(…)
In uw brief geeft u aan dat u de overeenkomst wilt ontbinden. Cliënte kan daarin meegaan.
(…)
Mijn cliënte heeft reeds een bedrag ad € 6.492,94 aan u voldaan maar stelt zich op het standpunt dat zij, gezien het voorgaande, nog een bedrag van u te vorderen heeft. Om de waarde van de door u uitgevoerde werkzaamheden in kaart te brengen, alsmede de gebreken en de herstelkosten daarvan, zal zij een deskundige inschakelen. De kosten van die deskundige worden op u verhaald.
(…)."
2.8 Op 11 juli 2008 vindt een deskundigenonderzoek plaats door CED Nomex B.V. [appellanten] is hiervoor bij aangetekende brief uitgenodigd, doch hij is niet verschenen. De deskundige constateert in zijn rapport van 4 november 2008 onder meer dat "de gebreken aan de reeds uitgevoerde werkzaamheden" zodanig van omvang zijn dat herstel niet mogelijk is en het werk dient te worden gesloopt. De sloopkosten en het terugbrengen van het gebouw in dezelfde staat als voor de aanvang van de werkzaamheden worden begroot op € 2.500,- (exclusief btw).
2.9 Bij brief van haar gemachtigde d.d. 6 februari 2009 maakt Proprinting aanspraak op terugbetaling van het reeds door haar aan [appellanten] betaalde bedrag ad € 6.492,94, en tevens op de door haar gemaakte kosten van de deskundige ad € 1.047,20, de sloopkosten ad € 2.975,- en de kosten van de nieuwe tegels ad € 1.000,-. De gemachtigde sommeert [appellanten] om het bedrag van 11.515,14 binnen 8 dagen na dagtekening van de brief over te maken.
2.10 [appellanten] reageert niet op deze brief.
Het geschil en de beoordeling in eerste aanleg
3. Proprinting vordert - samengevat - veroordeling van [appellanten] tot betaling van € 10.467,94 en € 1.047,20 vermeerderd met rente en kosten. [appellanten] voert hiertegen verweer.
4. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4 van genoemd tussenvonnis van
11 november 2009 (onder meer) het volgende overwogen:
"4.1. Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst tussen hen beiden is ontbonden.
(…)
4.3. Artikel 6:271 BW bepaalt dat de ontbinding partijen bevrijdt van de daardoor getroffen verbintenissen. Voor zover deze reeds zijn nagekomen blijft de rechtsgrond voor deze nakoming in stand, maar ontstaat voor partijen een verbintenis tot ongedaanmaking van de reeds ontvangen prestatie.
Gelet op de aard van de verrichte prestatie aan de zijde van [appellanten] c.s. is ongedaanmaking echter onmogelijk. In dat geval bepaalt art. 6:272 lid 1 BW dat voor deze prestatie een vergoeding in de plaats treedt ten belope van haar waarde op het tijdstip van de ontvangst.
4.4. Proprinting stelt dat het door [appellanten] c.s. verrichte werk voor haar geen enkele waarde heeft gehad. [appellanten] heeft dit gemotiveerd betwist.
4.5. Op grond van art. 150 Rv rust op Proprinting de bewijslast van haar stelling dat het door [appellanten] verrichte werk geen enkele waarde voor haar heeft gehad. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellanten] van het door Proprinting B.V. overgelegde rapport van CED Nomex BV acht de rechtbank het daarom nodig om een deskundigenbericht in te winnen."
5. Nadat de rechtbank bij tussenvonnis van 24 februari 2010 een deskundigenbericht heeft gelast, is door ing. E.V. Hulleman (hierna: de deskundige), verbonden aan het BouwConsilium te Stiens op 14 mei 2010 een eindrapport uitgebracht. De deskundige komt tot de volgende conclusies:
- de kwaliteit van het geleverde werk is onvoldoende; dit geldt voor de
wand/gipsplaten, het aanbrengen van de spoelbak in het aanrechtblad, het
tegelwerk, het voegwerk en het installatiewerk;
- mede gelet op de kosten voor het herstel, dient het werk in zijn geheel te
worden gesloopt.
6. De rechtbank heeft in haar eindvonnis deze conclusies van de deskundige overgenomen. De rechtbank heeft [appellanten] veroordeeld tot terugbetaling van een bedrag ad € 6.492,94 uit hoofde van ongedaanmaking ex art. 6:271 BW. Aangezien het door [appellanten] verrichte werk voor Proprinting geen enkele waarde heeft gehad, komt [appellanten] geen vergoeding toe voor de door hem verrichte prestatie, aldus de rechtbank. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat [appellanten] ook verplicht is tot vergoeding van de sloopkosten ad € 2.975,- inclusief btw, als zijnde de schade die Proprinting lijdt doordat zij het werk in verband met de slechte kwaliteit daarvan heeft moeten slopen. Waar de deskundige in zijn rapport heeft aangegeven dat het keukenblok (exclusief werkblad), het sanitair, de opdekdeuren en de nog ongebruikte (verpakte) onderdelen hergebruikt kunnen worden, dienen deze goederen - voor zover deze in de overeenkomst begrepen waren - teruggeleverd te worden aan [appellanten], aldus nog steeds de rechtbank.
Aangezien het in totaal door de rechtbank toegewezen bedrag € 10.467,94 bedraagt, heeft de rechtbank kennelijk ook de vordering tot aanvullende schadevergoeding ad € 1.000,- ter zake van de nieuw aan te schaffen tegels toegewezen, overigens zonder hieraan een aparte overweging te wijden.
Voorts heeft de rechtbank over voornoemd bedrag van € 10.467,94 de wettelijke handelsrente (art. 6:119a BW) toegewezen.
De kosten van het onderzoek door CED Nomex komen volgens de rechtbank op basis van art. 6:96 BW voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst ter zake daarvan een bedrag van € 1.047,20 toe.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassowerkzaamheden wordt door de rechtbank ambtshalve gematigd tot een bedrag gelijk aan twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, met een maximum van 15% van de hoofdsom, zijnde € 904,50. Dit bedrag wordt evenwel in het dictum van het vonnis niet vermeld.
Ten slotte is [appellanten] veroordeeld in de proceskosten, waaronder de kosten van de deskundige.
De beoordeling van de grieven
7. Grief I houdt in dat de rechtbank ten onrechte op basis van de bevindingen van de deskundige heeft geoordeeld dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [appellanten].
8. [appellanten] stelt dat het aan Proprinting zelf te wijten is dat hij het werk voortijdig heeft neergelegd. Door "de voortdurend negatieve houding, het hem doorlopend op handen kijken, het wantrouwen jegens zijn werk en de scheldkanonnades van de zijde van Proprinting, met name van de zijde van mevrouw [betrokkene], kon hij het werk op een gegeven moment niet meer aan".
9. Het hof overweegt dienaangaande dat dit verweer betrekking heeft op de vraag of het stilleggen van het werk al dan niet een toerekenbare tekortkoming betreft. Aangezien het in deze procedure alleen gaat over de kwaliteit van de tot dan toe door [appellanten] verrichte werkzaamheden, is dit verweer niet ter zake dienend. Het hof gaat dan ook aan dit verweer voorbij.
10. Volgens [appellanten] heeft de deskundige er op geen enkele wijze rekening mee gehouden dat het werk nog niet af was en dat er zelfs nog geen vóóroplevering had plaatsgevonden.
11. Naar het oordeel van het hof was de vraagstelling aan de deskundige op dit punt duidelijk en geeft het deskundigenrapport er geen blijk van dat de deskundige geen rekening heeft gehouden met het feit dat het werk nog niet was afgerond.
12. [appellanten] stelt voorts dat uit het antwoord van de deskundige op vraag 7 ("Bij de totstandkoming van de overeenkomst tussen de partijen zijn geen vaktechnische stukken overgelegd/ondertekend zoals: bestek, richtlijnen of normen.") kan worden afgeleid dat de bevindingen van de deskundige louter een persoonlijk oordeel van hemzelf zijn.
13. Het hof overweegt dienaangaande dat de deskundige met deze opmerking enkel aangeeft dat de overeenkomst zelf geen aanwijzingen geeft op welke wijze de werkzaamheden dienden te worden verricht en evenmin aan welke normen het werk diende te voldoen. Het stond de deskundige dan ook vrij om op basis van zijn eigen deskundigheid en expertise te beoordelen of [appellanten] deugdelijk werk heeft geleverd.
14. Wat betreft de (inhoudelijke) bevindingen van de deskundige erkent [appellanten] alleen dat het zijn fout is geweest om een te kleine spoelbak te bestellen. Ten aanzien van de overige bevindingen van de deskundige voert [appellanten] het volgende aan:
1) Ten aanzien van de gipsplaten betwist [appellanten] de juistheid van het oordeel van de deskundige dat hij een verkeerde bevestigingsmethode heeft gehanteerd. Volgens [appellanten] is het nieten en lijmen bij de platen die hij heeft gebruikt voor de wanden een gebruikelijke bevestigingsmethode. [appellanten] heeft de door hem gebruikte gipsplaten nu juist genomen om de aansluiting van de stootnaden. Hierdoor kunnen deze naden goed worden opgevuld en geschuurd, waardoor er geen krimpscheuren ontstaan.
2) Ten aanzien van de door de deskundige genoemde onvlakheid van het tegelwerk stelt [appellanten] dat - ook al waren de door Proprinting zelf aangeschafte tegels van de eerste soort - er maatverschil tussen de tegels zat van enkele millimeters. Volgens [appellanten] is de onvlakheid van het tegelwerk dan ook niet aan hem toe te rekenen.
3) Ten aanzien van de door de deskundige vastgestelde slechte kwaliteit van de voegen stelt [appellanten] eveneens dat dit niet aan hem is toe te rekenen aangezien dit te wijten is aan de slechte kwaliteit van het cement dat door Proprinting is aangeleverd en welk cement hij moest gebruiken.
4) Met betrekking tot de door de deskundige geconstateerde slechte aansluiting van het fonteintje stelt [appellanten] dat hij deze aansluiting nog moest afmaken.
15. Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De gipsplaten
16. De deskundige heeft opgemerkt dat de door [appellanten] gebruikte gipsplaten
(600 mm breed en voorzien van een ronde lengteafwerking) vooral geschikt zijn als plafondplaten (de ronde langszijde is niet gemaakt om deze glad af te werken, maar om deze in het zicht te houden), en dat de naden tussen de gipsplaten hierom onvoldoende en slordig zijn afgewerkt, zonder toepassing van voegenband. Voorts heeft de deskundige opgemerkt dat de bevestiging van de platen met nieten een onjuiste bevestigingsmethode is, en dat door toepassing van nieten de wapening van de gipsplaten beschadigd is. Onder verwijzing naar het "Handboek Droge Afbouw": Kantuitvoering van de platen volgens NEN EN 520 geeft de deskundige aan welke (gips)wandplaten geschikt zijn en op welke wijze deze dienen te worden bevestigd, kort gezegd: (gips)wandplaten van 1200 mm breed met aan de lengte zijden vv een AK afwerking en bevestiging door trompetvormige kruiskopschroeven.
17. Naar het oordeel van het hof heeft [appellanten] zijn hiervoor onder 1 geformuleerde bezwaar in het licht van de bevindingen van de deskundige op dit punt onvoldoende onderbouwd, nog daargelaten dat de deskundige meer onzorgvuldigheden ten aanzien van het aanbrengen van de (gips)wandplaten noemt. Het hof gaat dan ook aan dit bezwaar voorbij.
Het tegelwerk
18. Ten aanzien van het tegelwerk heeft de deskundige het volgende opgemerkt:
"Het tegelwerk vertoont een onregelmatig patroon en de tegels zijn op veel plaatsen onderling niet vlak genoeg (conform de normen van STABU Standaard). Het voegwerk is slordig aangebracht en de voegen zijn te slecht van kwaliteit (hardheid). Het gehele tegelwerk verwijderen."
19. Indien al sprake was van een maatverschil tussen de tegels, zoals [appellanten] stelt, heeft hij naar het oordeel van het hof, mede in het licht van de artikelen 7:754 jo. 7: 760 lid 2 BW onvoldoende onderbouwd dat de omstandigheid dat Proprinting deze tegels zelf heeft aangeschaft, meebrengt dat de overschrijding van de vlakheidsnorm (STABU standaard) niet aan [appellanten] is toe te rekenen. Hetzelfde geldt voor de stelling van [appellanten] dat de slechte kwaliteit van de voegen is te wijten aan de slechte kwaliteit van het cement dat door Proprinting is aangeleverd. Bovendien voert [appellanten] geen dan wel onvoldoende onderbouwde bezwaren aan tegen de overige door de deskundige geconstateerde onregelmatigheden.
Het hof gaat dan ook aan de onderhavige bewaren voorbij.
Het installatiewerk
20. De conclusie van de deskundige dat de in de wanden opgenomen installaties gesloopt dienen te worden, vloeit voort uit zijn eerdere conclusie dat de tegels verwijderd dienen te worden, hetgeen meebrengt dat de wanden waar tegelwerk op is bevestigd gesloopt dienen te worden. De vaststelling door de deskundige dat het installatiewerk onvakkundig en slordig is aangebracht, kan derhalve buiten bespreking blijven. Overigens heeft [appellanten] tegen deze vaststelling geen dan wel onvoldoende onderbouwde bezwaren aangevoerd. Zijn stelling dat de aansluiting van het fonteintje nog door hem moest worden afgemaakt, is daartoe ontoereikend.
21. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [appellanten] onvoldoende onderbouwde bezwaren heeft aangevoerd tegen de bevindingen van de deskundige. Het hof zal zijn oordeel dan ook evenals de rechtbank baseren op het deskundigenrapport. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de door Proprinting ingeschakelde deskundige (CED Nomex) eveneens concludeert dat "de gebreken aan de reeds uitgevoerde werkzaamheden" zodanig van omvang zijn dat herstel niet mogelijk is en het werk dient te worden gesloopt.
22. De conclusie uit het voorgaande is dat [appellanten] ondeugdelijk werk heeft geleverd en toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst met Proprinting.
23. Grief I faalt derhalve.
24. Grief II houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het door [appellanten] verrichte werk voor Proprinting geen enkele waarde heeft gehad, zodat [appellanten] daarvoor in het kader van de ongedaanmaking geen vergoeding toekomt, en voorts dat [appellanten] is gehouden tot vergoeding van de sloopkosten.
In de toelichting op deze grief betoogt [appellanten] dat het door hem geleverde werk wel degelijk waarde heeft voor Proprinting, aangezien het pand van Proprinting inclusief de daarin door [appellanten] verrichte werkzaamheden, aangebrachte materialen en voorzieningen te koop staat. Voorts trekt [appellanten] hieruit de conclusie dat geen sprake is/zal zijn van sloop van het door hem geleverde werk, zodat Proprinting geen recht heeft op vergoeding van de sloopkosten.
25. Het hof stelt voorop dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de artikelen 6:271 BW in de onderhavige situatie toepassing vinden. Derhalve zal het hof dit tot uitgangspunt nemen.
26. Ten aanzien van het eerste onderdeel van grief II overweegt het hof als volgt.
Aangezien de aard van de prestatie van [appellanten] uitsluit dat zij ongedaan wordt gemaakt, treedt daarvoor in de plaats een waardevergoeding (art. 6:272 lid 1 BW). Heeft de prestatie niet aan de verbintenis beantwoord, zoals in casu het geval is, dan wordt deze vergoeding ingevolge lid 2 van genoemd wetsartikel beperkt tot de waarde die de prestatie voor de ontvanger op het tijdstip van ontvangst in de gegeven omstandigheden werkelijk heeft gehad (de subjectieve waarde).
Uit het deskundigenrapport volgt dat het door [appellanten] geleverde werk op het tijdstip van ontvangst generlei waarde heeft gehad, nu de deskundige heeft geconcludeerd dat herstel van de gebreken, mede gelet op de kosten, niet mogelijk is en dat het werk dient te worden gesloopt. Het enkele feit dat het pand van Proprinting thans te koop staat, terwijl zij het werk van [appellanten] (nog) niet heeft gesloopt, brengt naar het oordeel van het hof niet mee dat de door [appellanten] verrichte werkzaamheden wel enige waarde voor Proprinting hebben gehad.
27. Ingevolge art. 6:277 BW heeft Proprinting recht op vergoeding van de schade die zij lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Aangezien het door [appellanten] tot stand gebrachte werk eerst gesloopt zal dienen te worden ten einde Proprinting in de situatie van onberispelijke nakoming te brengen, is [appellanten] op grond van art. 6:277 BW verplicht tot vergoeding van de kosten daarvan. De vordering tot vergoeding van de sloopkosten ad € 2.975,- inclusief btw is derhalve toewijsbaar.
28. Grief II faalt.
29. Grief III houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat gelet op de kwaliteit van het werk van [appellanten] in redelijkheid niet meer van Proprinting kan worden gevergd dat zij [appellanten] in de gelegenheid stelt het sloopwerk zelf uit te voeren.
30. Het hof volgt [appellanten] daarin niet. Het gaat in casu immers niet om een verplichting tot sloop uit hoofde van ongedaanmaking, maar om door Proprinting geleden ontbindingsschade. Proprinting behoeft [appellanten] derhalve niet uit hoofde van een ongedaanmakingsverplichting in de gelegenheid te stellen om het door hem geleverde werk zelf te slopen. Wat betreft de goederen ten aanzien waarvan de rechtbank in rechtsoverweging 2.9 van het bestreden vonnis d.d. 20 oktober 2010 (ten overvloede) heeft overwogen dat deze door Proprinting teruggeleverd dienen te worden, overweegt het hof het volgende.
Deze ongedaanmakings/terugleveringsverplichting ex art. 6:271 BW is naar het oordeel van het hof van ondergeschikte aard, in die zin dat Proprinting op grond hiervan niet verplicht kan worden tot sloop van het hele werk, laat staan dat zij [appellanten] dient toe te staan om het door hem verrichte werk te slopen. Indien en voor zover Proprinting niet aan vorenbedoelde terugleveringsverplichting voldoet als gevolg van het feit dat zij niet daadwerkelijk overgaat tot sloop van het werk van [appellanten], kan [appellanten] op grond van art. 6:87 BW vervangende schadevergoeding vorderen.
31. Ook grief III faalt derhalve.
32. Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellanten], in hoger beroep gedaan, nu dit, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend is.
De slotsom
33. Het vonnis d.d. 20 oktober 2010 waarvan beroep zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellanten] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (1 ½ punt in tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 20 oktober 2010 waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Proprinting tot aan deze uitspraak op € 649,- aan verschotten en € 1.341,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, M.W. Zandbergen en
M.M.A. Wind en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 7 augustus 2012 in bijzijn van de griffier.