1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 13 september 2011
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 9 januari 2012
- de memorie na enquête in incidenteel hoger beroep van [pachter]
- de memorie van antwoord na enquête in het incidenteel appel van [verpachter].
1.2 Vervolgens heeft [verpachter] de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof wederom arrest bepaald.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
In het incidenteel hoger beroep
2.1 In het tussenarrest heeft het hof [pachter] toegelaten te bewijzen dat hij in het referentiejaar 1983 ook het perceel van [A] mondeling in pacht had. [pachter] heeft drie getuigen voorgebracht, [getuige 1], zijn echtgenote, [getuige 2], een neef (hierna: [de neef]) en [getuige 3], een vriend van de neef (hierna: [vriend van de neef]). [verpachter] heeft afgezien van contra-enquête.
2.2 De getuigen hebben verklaard over het weiden van de koeien van [pachter] en het hooien van grasland in de periode (eind) zeventiger jaren en begin jaren ‘80 van de vorige eeuw. Uit de getuigenverklaringen maakt het hof op dat [pachter] in die tijd zijn ongeveer 70 melkkoeien weidde op relatief kleine percelen die grotendeels op afstand lagen. Met hulp van jongens uit de buurt, onder wie de neef en zijn vriend, verplaatste men de koeien om de paar dagen. Tevens verplaatste men dan de doorloopwagen waarin tegelijkertijd (aanvankelijk vier en later) zes koeien gemolken konden worden.
2.3 De raadsheer-commissaris heeft de getuigen de kaarten (vgl. rov. 2.2 in het tussenarrest van 13 september 2011) voorgehouden. De echtgenote van [pachter] heeft verklaard dat zij de kaarten zelf had ingekleurd en heeft ter zitting het perceel van [A] aangewezen als een van de percelen waar de koeien geweid werden. [de neef] heeft verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat [pachter] percelen pachtte. Hij heeft wel verklaard dat voor de aanduiding van de percelen gesproken werd over "het perceel van [A] en [D], bijvoorbeeld. Dat perceel van [A] lag in [plaats], aan de [straat]." Vervolgens heeft [de neef] desgevraagd het perceel van [A] aangewezen op de kaarten. [vriend van de neef] heeft verklaard dat met de koeien van de [straat] naar een perceel in [plaats] gegaan werd en dan naar de [buurtschap] in [plaats] bij [plaats]. Desgevraagd heeft hij vervolgens op de kaarten aangewezen wat de routes waren. De ingekleurde percelen heeft hij geduid als een perceel van [B] en een perceel van [C]. "Het groene stukje aan de [straat] weet ik zeker dat dat erbij hoorde. Ik weet niet meer hoe dat genoemd werd, volgens mij heette dat ook [straat]." Daarna heeft hij nog verklaard dat er bijvoorbeeld werd gesproken "over het stuk van [A], dat groene stukje dat ik net heb aangewezen."
2.4 [de neef], ten tijde van het verhoor 46 jaar oud, is tot hij een jaar of 18 werd, blijven helpen op de boerderij. Rond 1984 zal [de neef] daarom gestopt zijn met het werken op de boerderij. [vriend van de neef] heeft verklaard dat hij van 1979 tot 1989/1990 heeft geholpen op de boerderij. De echtgenote van [pachter] heeft verklaard dat de grond van [A] vanaf rond 1975 in gebruik was tot 1998 of 2000, toen [pachter] is gestopt met melken. Voor de grond werd jaarlijks contant aan [A] betaald tussen kerst en oud en nieuw. Op enig moment was het bedrag ƒ 1000, aldus de echtgenote. In eerste aanleg heeft [getuige] als getuige verklaard dat [pachter] een perceel aan de [straat] volledig in gebruik had en dat hij wist dat de grond aan de [straat] eigendom was van ene [A]. Uit het eindvonnis van de pachtkamer in eerste aanleg maakt het hof op dat deze getuige het perceel in kwestie toen niet op de kaart kon aanwijzen. Tot slot heeft [pachter] als productie 12 bij akte na comparitie in eerste aanleg een schriftelijke verklaring van de echtgenote van [A] overgelegd, [echtgenote van A], waarin zij verklaart dat [pachter] vanaf 1978 tot ver in de jaren ‘90 grond van haar man heeft gehuurd in de [straat] te [plaats].
2.5 Het hof oordeelt dat [pachter] voldoende en overtuigend bewijs heeft bijgebracht voor het oordeel dat hij in 1983 de grond van [A] eveneens pachtte. Indien bij nader inzien geoordeeld zou moeten worden dat [verpachter] bewijs had moeten leveren van de omvang van het gepachte in het referentiejaar en dat [pachter] louter een verzwaarde stelplicht had en tegenbewijs kon leveren, acht het hof hem in dat tegenbewijs geslaagd. [verpachter] heeft in de memorie na enquête weliswaar wederom aangevoerd dat [pachter] de jaarstukken van 1983 niet heeft overgelegd maar het hof heeft daarover al geoordeeld. Verder stelt [verpachter] vraagtekens bij de voorgedragen getuigen, met name het ontbreken van getuigen uit het "kamp [A]" zoals [verpachter] dat aanduidt.
2.6 [pachter] is vrij in de keuze van de bewijsmiddelen. [verpachter] is in de gelegenheid gesteld zelf getuigen op te roepen, bijvoorbeeld getuigen uit de omgeving van [A], maar heeft daarvan afgezien. De conclusie van [verpachter] dat [pachter] gekunsteld bewijs heeft geleverd door familie en vrienden op te roepen, deelt het hof niet. De raadsheer-commissaris heeft de getuigen eerst enkele vragen gesteld over wat zij zich herinneren uit die tijd en welke percelen zij konden benoemen of duiden alvorens hen de kaarten te tonen. Anders dan [verpachter] in zijn memorie na enquête doet voorkomen is het dus niet zo dat "vrienden en familie" als getuigen slechts reeds ingekleurde percelen hebben aangewezen waarmee het bewijs zou zijn geleverd.
2.7 Tot slot volgt uit de (getuigen)verklaringen voldoende duidelijk dat ook in het jaar 1983 het perceel van [A] werd gebruikt, ook al hebben de voorgebrachte getuigen niet specifiek over dat jaar verklaard. Het hof verwijst verder naar rov. 2.6 in het tussenarrest van 13 september 2011 waarin is geoordeeld dat het boekjaar 1983 wat de bedrijfsvoering betreft niet afwijkend zal zijn geweest.
2.8 De grief in het incidenteel hoger beroep slaagt dus. Aan het door de pachtkamer in eerste aanleg vastgestelde areaal dat in 1983 dienstbaar was aan de melkveehouderij (vgl. rov 2.6 eindvonnis), zal het hof het perceel van [A] toevoegen. In eerste aanleg heeft [pachter] dit perceel opgenomen voor 1,25 ha. Die omvang heeft [verpachter] niet weersproken. Het hof komt dan tot de volgende berekening.
Areaal in 1983: 41.30.25 ha + 1.25 ha = 42.55.25 ha.
Melkquotum per ha 301.423 kg : 42.55.25 ha = 7.083,6 kg/ha
quotum land [verpachter] 7.083,6 kg/ha x 8.03.75 ha = 56.934,44 kg
Aan [verpachter] komt toe de helft daarvan, dat wil zeggen: 28.467,22 x € 1,9253 =
€ 54.807,94. Omdat [pachter] € 54.822,16 heeft betaald, dus € 14,22 te veel, heeft [verpachter] geen vordering meer op [pachter].
Slotsom
2.9 Het principaal hoger beroep faalt en het incidenteel hoger beroep slaagt. Het bestreden vonnis van 10 december 2007 moet vernietigd worden, behoudens voor zover [verpachter] in de kosten van de procedure is veroordeeld, en de vordering van [verpachter] zal alsnog worden afgewezen. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verpachter] in de kosten van beide hoger beroepen veroordelen. De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van [pachter] worden begroot op € 254 voor griffierecht en op € 1.788 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief ( 2 punten x tarief II) en voor het incidenteel hoger beroep op € 218,60 voor getuigentaxen en op € 1.564,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3,5 punten x tarief II : 2).
3 De beslissing