ECLI:NL:GHARN:2012:BX1289

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.803/01 eind
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vordering tot betaling van resterende huurtermijnen en de werking van redelijkheid en billijkheid in huurovereenkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een vordering tot betaling van resterende huurtermijnen door [appellant] aan [geïntimeerde]. De vordering werd afgewezen op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid. De zaak betreft een huurovereenkomst die op 1 november 2009 is aangegaan voor een periode van twaalf maanden, waarbij [geïntimeerde] een borgsom en huur heeft betaald. [geïntimeerde] heeft de woning op 8 maart 2010 verlaten, waarna [appellant] betaling van huurpenningen tot 1 november 2010 vorderde. Het hof oordeelde dat de huurovereenkomst een noodoplossing was tussen ex-partners en dat het onaanvaardbaar was om [geïntimeerde] aan de overeenkomst te houden, gezien de omstandigheden waaronder deze was aangegaan. Het hof concludeerde dat [appellant] onvoldoende zwaarwegende belangen had om de betaling van huurpenningen te eisen, en dat de vordering van [appellant] niet kon worden toegewezen. De eerdere vonnissen van de kantonrechter werden bekrachtigd, en [appellant] werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 10 juli 2012
Zaaknummer 200.085.803/01
(zaaknummer rechtbank: 511784 \ CV EXPL 10-5334)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. S.L. Elzinga, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[geïntimeerde],
voorheen wonende te [woonplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in of buiten Nederland,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
De inhoud van het tussenarrest van 6 december 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Op 29 december 2011 heeft [appellant] een herstelexploot uitgebracht waarbij [geïntimeerde] is opgeroepen tegen de zitting van 3 april 2012.
Op genoemde roldatum heeft zich voor [geïntimeerde] geen procesvertegen¬woordiger gesteld. Vervolgens heeft [appellant] opnieuw de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
de feiten
1.1 In hetgeen hierna volgt, zal het hof de voor de beoordeling relevante feiten weergeven, zoals die als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties, in hoger beroep vast staan.
1.2 Met ingang van 1 november 2009 heeft [geïntimeerde] van [appellant] woonruimte gehuurd aan de [adres] te [woonplaats]. De huurprijs per maand bedraagt € 400,- plus een voorschot € 125,- voor de levering van gas, water en elektra.
1.3 De schriftelijk vastgelegde huurovereenkomst is aangegaan voor de duur van twaalf maanden en kan niet tussentijds door opzegging worden beëindigd. Verder zijn in de huurovereenkomst de volgende bepalingen opgenomen:
"Verhuurder wenst niet te verhuren, wanneer huurder beroep doet op huurbescherming."
en
"Indien van overheidswege wonen niet meer is toegestaan dan is huurder gehouden zonder vergoeding de woning op eerste afroep te ontruimen."
1.4 [geïntimeerde] heeft een borgsom van € 400,- betaald alsmede tweemaal een bedrag van € 525,- voor de huur en het voorschot over de maanden november en december 2009.
1.5 Op 8 maart 2010 heeft [geïntimeerde] de woning verlaten.
ten aanzien van de eisvermeerdering van [appellant]
2.1 [appellant] heeft zijn vordering in hoger beroep gewijzigd. Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding om de eiswijzing in strijd te achten met de goede procesorde, zodat recht gedaan zal worden op de eis zoals geformuleerd in de appeldagvaar¬ding.
ten aanzien van de grieven
3.1 Grief I luidt dat de kantonrechter in het tussenvonnis van 26 oktober 2010 heeft overwogen dat [appellant] een bedrag van € 2.750,- (te vermeerderen met rente en kosten) van [geïntimeerde] vordert. Grief II luidt dat de kantonrechter in het eindvonnis van 4 januari 2011 heeft overwogen dat [appellant] een bedrag van € 3.300,28 (te vermeerderen met rente en kosten) van [geïntimeerde] vordert. Bij bespreking van deze grieven (wat hiervan ook zij) heeft [appellant] geen belang, gelet op de omstandigheid dat hij zijn eis in de appeldagvaarding heeft vermeerderd. De grieven falen.
3.2 Met de grieven III, IV en V, die zich lenen voor een gezamenlijke behandeling, komt [appellant] in essentie op tegen het oordeel van de kantonrechter dat [geïntimeerde] de huur heeft opgezegd tegen 1 maart 2010 en dat [appellant] met het beëindigen van de huur per 1 maart 2010 heeft ingestemd.
3.3 Uit de overwegingen van de kantonrechter volgt dat hij (naar 's hofs oordeel terecht) ervan is uitgegaan dat stelplicht en bewijslast van de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden door [geïntimeerde] en de aanvaarding daarvan door [appellant], conform de hoofdregel van art. 150 Rv, op [geïntimeerde] rusten.
3.4 In de kern genomen komen de overwegingen van de kantonrechter erop neer dat [appellant] onvoldoende gemotiveerd heeft betwist de door [geïntimeerde] bij antwoord geponeerde en bij dupliek gespecificeerde stelling dat [appellant] in januari 2010 met haar opzegging per e-mail mondeling heeft ingestemd met de mededeling:
"Laat me even weten wanneer je precies vertrekt dan kan ik maatregelen treffen."
[appellant] betwist in hoger beroep echter uitdrukkelijk dat [geïntimeerde] de huur heeft opgezegd per 1 maart 2010 en dat hij met een beëindiging van de huurovereenkomst met wederzijds goedvinden per genoemde datum heeft ingestemd. [geïntimeerde] heeft, aldus [appellant], haar stelling niet onderbouwd door overlegging van de e-mail waarmee zij zou hebben opgezegd en zij heeft niet de in de huurovereenkomst opgenomen vormvoor¬schriften (opzeg¬ging per deurwaardersexploot of aangetekende brief) in acht genomen. Bovendien is het niet geloofwaardig, zo stelt [appellant] voorts, dat hij zou hebben ingestemd met de tussentijdse beëindiging van de huurovereenkomst, omdat hij daar geen belang bij had. Gelet op deze betwisting door [appellant] kan het oordeel van de kantonrechter dat ervan moet worden uitgegaan dat [appellant] heeft ingestemd met het beëindigen van de huurovereenkomst per 1 maart 2010, geen stand houden. In zoverre slagen de grieven. In hetgeen hierna volgt, zal het hof beoordelen of dit ertoe leidt dat de vordering van [appellant] kan worden toegewezen.
3.5 De devolutieve werking van het appel brengt mee dat het hof ook de verweren die door [geïntimeerde] in eerste aanleg zijn gevoerd, maar door de kantonrechter zijn verworpen of onbesproken zijn gelaten, dient te behandelen.
3.6 [geïntimeerde] stelt (samengevat) het volgende. [appellant] en zij zijn ex-partners. Hun relatie heeft zeven jaar geduurd, waarvan ze de laatste anderhalf jaar samenwoonden in een woning van [appellant] in [woonplaats]. Op 30 oktober 2009 heeft [appellant] de relatie verbroken, [geïntimeerde] toevoegende dat ze moest "opdonderen". Bij wijze van noodoplossing ([geïntimeerde] beschikte over inkomen noch onderdak elders) heeft zij toen de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] van [appellant] gehuurd. [geïntimeerde] stelt dat het hierbij om illegale woonruimte gaat, in welk verband zij verwijst naar het hiervoor in rechtsoverweging (r.o.) 1.3 vermelde beding dat indien van overheidswege wonen niet meer is toegestaan, de huurder is gehouden zonder vergoeding de woning op eerste afroep te ontruimen. Terwijl [appellant] wist in welke omstandigheden [geïntimeerde] verkeerde (48 jaar, geen baan en geen geld), heeft hij haar een huurcontract voor één jaar met voormeld beding laten tekenen, alsmede met het eveneens in r.o. 1.3 vermelde beding dat hij niet wenst te verhuren indien zij ([geïntimeerde]) een beroep doet op huurbescherming. Ondanks veel sollicitaties kon [geïntimeerde] geen baan vinden, totdat haar werk werd aangeboden op een camping in Frankrijk. Dat aanbod heeft zij aanvaard en op 8 maart 2010 heeft zij het gehuurde verlaten. Nadien is [appellant] naar Frankrijk gereisd om de verblijfplaats van [geïntimeerde] te achterhalen. Toen [appellant] de camping had gevonden waar [geïntimeerde] verbleef, heeft hij haar op 4 april 2010 bezocht. [appellant] heeft zich aldaar jegens [geïntimeerde] intimiderend gedragen door te vertellen (aan [X], de aldaar aanwezige ex-echtgenoot van [geïntimeerde]) over een incassobureau in Parijs en "foute Congolezen" die [geïntimeerde] wel eens een lesje zouden leren als ze niet betaalde. [geïntimeerde] heeft bij de politie in Frankrijk aangifte gedaan tegen [appellant], die haar voor de kosten van zijn reis naar de camping in Frankrijk een rekening van meer dan € 2.000,- heeft gestuurd. Nadien heeft zij nog twee maal bij de politie in Nederland aangifte gedaan wegens bedreigingen van [appellant] aan haar adres. Aldus tot zover [geïntimeerde], die ter onderbouwing van haar stellingen diverse producties in het geding heeft gebracht.
3.7 Het hof begrijpt de stellingen van [geïntimeerde] aldus, dat zij meent dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [appellant] haar aan de huurovereenkomst houdt door betaling te verlangen van huurpenningen over het tijdvak dat zij de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] reeds had verlaten tot 1 november 2010. Of dit zo is, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden, zoals de aard en inhoud van de overeenkomst, de maatschappelijke positie en onderlinge verhouding van partijen, de wederzijdse kenbare belangen, de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en de mate waarin de wederpartij zich van één en ander bewust is geweest (zie o.a. HR 19 mei 1967, NJ 1967, 261). Stelplicht en bewijslast van dergelijke omstandigheden rusten op [geïntimeerde] (HR 16 januari 1987, NJ 1987, 553).
3.8 Het verweer van [appellant] tegen de door [geïntimeerde] aangevoerde omstandigheden, zoals hiervoor in r.o. 3.6 verwoord, luidt dat er ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst geen sprake is geweest van (emotionele) dwang, noch dat door hem misbruik is gemaakt van de omstandigheden. Voor het overige heeft [appellant] de door [geïntimeerde] gestelde feiten en omstandigheden niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat het hof deze als vaststaand aanneemt. Daarmee staat tussen partijen vast dat de bewoning door [geïntimeerde] van de door haar van [appellant] gehuurde woonruimte een tussen ex-partners getroffen noodoplossing was. Verder wist [appellant], toen hij de relatie met [geïntimeerde] verbrak en haar zijn woning uit zette, dat [geïntimeerde] elders geen onderdak had, over geen of weinig geld kon beschikken en op dat moment geen baan had. De bedingen dat [appellant] niet wenst te verhuren indien [geïntimeerde] een beroep op huurbescherming zou doen en dat [geïntimeerde] de woonruimte onmiddellijk (en zonder vergoeding) dient te ontruimen indien bewoning van overheidswege wordt verboden, benadrukken het tijdelijke en kennelijk meer informele karakter van de huurovereenkomst. [geïntimeerde] had geen belang bij het "uitzitten" van de huurovereenkomst tot 1 november 2010 in woonruimte op een steenworp afstand van [appellant], laat staan bij een verlenging van de overeenkomst voor onbepaalde tijd, en [appellant] wist dit ook. [appellant] had er kennelijk, zoals uit voormelde bedingen blijkt, belang bij dat hij niet bleef zitten met [geïntimeerde] als huurder waar hij niet (eenvoudig) vanaf zou kunnen en die onmiddellijk (en zonder nadere kosten) zou vertrekken indien overheidsmaatregelen dit nodig mochten maken. Met het karakter van de overeenkomst (noodoplossing tussen ex-partners, informeel) strookt voorts dat [geïntimeerde] zou proberen om zo snel mogelijk (werk te vinden en) te verhuizen, mede gelet op de gespannen persoonlijke situatie tussen partijen zoals die genoegzaam blijkt uit de overgelegde producties alsook uit het feit dat [geïntimeerde] drie maal aangifte heeft gedaan tegen [appellant] in verband met bedreigingen aan haar adres en de rekening van meer dan € 2000,- die [appellant] [geïntimeerde] zond voor zijn zoektocht door Frankrijk. Onder de gegeven omstandigheden en gelet op het belang van beide partijen bij een soepele overgang van de als noodoplossing bedoelde bewoning door [geïntimeerde] van de woonruimte aan de [adres] te [woonplaats] naar een voor [geïntimeerde] meer permanente oplossing op het moment dat zij werk had gevonden, is het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [appellant] zijn ex-partner, nadat de overgang vanuit de noodoplossing zich op 8 maart 2010 daadwerkelijk heeft voorgedaan en [geïntimeerde] de woonruimte heeft verlaten, houdt aan strikte naleving van het beding op grond waarvan zij tot 1 november 2010 gehouden zou zijn huurpenningen te betalen, aangezien van zwaarwegende(r) belangen aan zijn zijde niet is gebleken.
3.9 Derhalve slaagt het door [geïntimeerde] gedane beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid, waarop de grieven III, IV en V alsnog afstuiten.
3.10 Het hof gaat voorbij aan het bewijsaanbod van [appellant], dat erop neerkomt dat hij kan verklaren dat met het sluiten van de huurovereenkomst in een behoefte van [geïntimeerde] werd voorzien en dat de huurovereenkomst niet met wederzijds goedvinden tussentijds is beëindigd. Dit bewijsaanbod is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, niet ter zake dienend.
3.11 De grieven VI en VII, waarmee [appellant] opkomt tegen de hoogte van het door de kantonrechter toege¬wezen bedrag respectievelijk tegen de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, missen - gelet op het voorgaande - doel.
3.12 Grief VIII (per abuis vermeldt de appeldagvaarding nogmaals grief VII) heeft naast de overige grieven geen zelfstandige betekenis en wordt daarom onbesproken gelaten.
slotsom
4.1 De slotsom luidt dat hoewel de grieven gedeeltelijk slagen, dit [appellant] niet kan baten. De vonnissen waarvan beroep zullen dan ook (onder verbetering van gronden) worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, welke aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden zullen worden vastgesteld op nihil.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de bestreden vonnissen van 26 oktober 2010 en 4 januari 2011;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en stelt die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak vast op nihil;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en M.E.L. Fikkers en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 10 juli 2012 in bijzijn van de griffier.