ECLI:NL:GHARN:2012:BX0482

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.106.763
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake beslaglegging door het openbaar ministerie op bankrekening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 juli 2012 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J. de Haan, had een vordering ingesteld tot opheffing van een door het openbaar ministerie gelegd beslag op zijn bankrekening, dat was gelegd ter executie van een strafrechtelijke veroordeling tot betaling van een geldboete van € 20.000,--. De Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door mr. A.Th.M. ten Broeke, was de geïntimeerde partij. Het hof oordeelde dat de appellant niet ontvankelijk was in zijn vordering, omdat de artikelen 575 en 576 van het Wetboek van Strafvordering voorzien in een rechtsgang die voldoende waarborgen biedt. De appellant had de mogelijkheid om verzet aan te tekenen tegen de tenuitvoerlegging van de geldboete bij het Gerechtshof te Amsterdam, wat betekent dat de burgerlijke rechter niet bevoegd was om in deze zaak te oordelen. Het hof vernietigde het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, maar bekrachtigde de proceskostenveroordeling. De appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die op € 666,00 voor griffierecht en € 1.896,00 voor salaris van de advocaat werden vastgesteld, vermeerderd met wettelijke rente. Het arrest werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.763
(zaaknummer rechtbank 321775)
arrest in kort geding van de tweede kamer van 10 juli 2012
in de zaak van
[appellant],
wonend te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. J. de Haan,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te ‘s-Gravenhage,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A.Th.M. ten Broeke.
Partijen zullen hierna [appellant] en de Staat worden genoemd.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis in kort geding van 6 april 2012 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht tussen [appellant] als eiser en de Staat als gedaagde heeft gewezen; van genoemd vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 3 mei 2012, met grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2 Ter zitting van 11 juni 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, [appellant] door mr. De Haan voornoemd en de Staat door mr. W.M. Limborgh. Partijen hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht. Aan [appellant] is akte verleend van het in het geding brengen van de producties 13, 14 en 15.
2.3 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellant] is bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 5 juni 2007 strafrechtelijk veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 20.000,--. Ter executie van dit arrest heeft het openbaar ministerie een dwangbevel uitgevaardigd en executoriaal derdenbeslag gelegd op, onder meer, de bankrekening van (de echtgenote van) [appellant] bij de ABN AMRO Bank. Op deze bankrekening worden de toeslagen van de belastingdienst, de kinderbijslag en het gedeelte van de bijstandsuitkering van [appellant] dat valt onder de beslagvrije voet overgemaakt. [appellant] heeft gevorderd dat dit beslag wordt opgeheven, dat de Staat wordt veroordeeld om de geïnde bedragen terug te betalen en dat de Staat wordt verboden om opnieuw beslag te leggen op de bankrekening. Deze vorderingen zijn door de voorzieningenrechter afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.
3.2 Bij de beoordeling van het hoger beroep ziet het hof zich allereerst gesteld voor de vraag of de voorzieningenrechter [appellant] terecht in zijn vorderingen heeft ontvangen.
3.3 Ingevolge het bepaalde in de artikelen 575 en 576 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het openbaar ministerie bij gebreke van betaling van een bij strafvonnis opgelegde geldboete verhaal nemen op de goederen van de veroordeelde, waaronder ook begrepen het tegoed op een bankrekening. Ingevolge het bepaalde in artikel 575 lid 3 Sv en artikel 576 lid 6 Sv kan tegen de tenuitvoerlegging bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzet worden gedaan bij het gerecht dat de straf heeft opgelegd, welk verzet de executie schorst. Hieruit volgt dat [appellant] tegen het door het openbaar ministerie gelegde executoriaal derdenbeslag op de bankrekening verzet had kunnen doen bij het Gerechtshof te Amsterdam. Daarmee is voorzien in een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang. Dat sprake is van een korte verzettermijn, zoals [appellant] heeft aangevoerd, maakt dat niet anders. Ook een eventuele verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding kan immers door de in de wet aangewezen rechter die op het ingestelde rechtsmiddel dient te beslissen worden beoordeeld. Voor het standpunt dat de rechter die op het verzet oordeelt niet zou kunnen oordelen over de wijze van tenuitvoerlegging, biedt de wet evenmin grond.
3.4 Waar voor [appellant] een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang heeft opengestaan om zijn bezwaren tegen de beslaglegging ter beoordeling voor te leggen, kan hij in zijn vorderingen bij de burgerlijke (voorzieningen)rechter met betrekking tot deze beslaglegging niet worden ontvangen. Anders dan de voorzieningenrechter ziet het hof voor een uitzondering wegens uitzonderlijke of buitengewoon spoedeisende omstandigheden geen plaats. Gesteld noch gebleken is dat de strafvorderlijke verzetprocedure, die de executie schorst, in het onderhavige geval onvoldoende in de mogelijkheid van noodzakelijke en met de vereiste spoed te treffen maatregelen voorziet.
3.5 Het bestreden vonnis zal, met uitzondering van de proceskostenveroordeling, worden vernietigd en [appellant] zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij ook worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, vermeerderd met de niet betwiste wettelijke rente.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep,
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 april 2012, behoudens de daarbij uitgesproken proceskostenveroordeling, en in zoverre opnieuw recht doende:
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 6 april 2012 voor zover [appellant] daarbij, uitvoerbaar bij voorraad, is veroordeeld in de proceskosten;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Staat begroot op € 666,00 voor griffierecht en € 1.896,00 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit arrest;
verklaart dit arrest wat betreft deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, W.L. Valk en F.W.J. Meijer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2012.