Arrest d.d. 3 juli 2012
Zaaknummer 107.001.427/01
(zaaknummer rechtbank: 269302 CV EXPL 05-986)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Nederlandse Kunststoffen Chemie B.V.,
gevestigd te Deventer,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: NKC,
advocaat: mr. G.J. de Lange, kantoorhoudende te Voorburg,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat mr. F.A.M. van Os, kantoorhoudende te Lochem.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 11 januari 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Het deskundigenrapport opgemaakt door dr. Hamburger is op 11 mei 2011 ter griffie van het hof binnengekomen.
[geïntimeerde] heeft een memorie na deskundigenbericht genomen.
NKC heeft, onder overlegging van producties, een memorie van antwoord na deskundigenbericht genomen.
Partijen hebben vervolgens schriftelijk gepleit, waarbij van de zijde van NKC andermaal producties zijn overgelegd, waarop [geïntimeerde] nog heeft kunnen reageren in het kader van het schriftelijk pleidooi.
Ten slotte hebben partijen opnieuw de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. De door het hof benoemde deskundige dr. Hamburger heeft in zijn rapportage verslag gedaan van het door hem ten aanzien van [geïntimeerde] verrichte medisch onderzoek en van de anamnese. Daarnaast heeft hij de medisch relevante voorgeschiedenis van [geïntimeerde] weergegeven. Op basis van een en ander komt de deskundige tot de volgende conclusie:
"De combinatie van klachten en de temperele relatie tussen intensieve blootstelling aan giftige stoffen maken het aannemelijk dat betrokkene lijdt aan een chronische vorm van toxische encephalopathie. De differentiaal diagnose slaapapnoe is in de behandelende sector ruimschoots overwogen en verworpen als oorzaak van de klachten."
2. In haar memorie van antwoord na deskundigenbericht en in haar schriftelijke pleitnota heeft NKC zware kritiek geuit op de kwaliteit van het door
dr. Hamburger uitgebrachte deskundigenbericht.
Het drugsgebruik:
3. [geïntimeerde] stelt zich primair op het standpunt dat de kritiek van NKC had dienen te worden geuit in de vorm van een reactie op het conceptrapport van
dr. Hamburger - waartoe de gelegenheid is geboden - zodat NKC thans te laat is met haar kritiek en daaraan door het hof voorbij zou moeten worden gegaan.
4. Daargelaten dat NKC een acceptabele verklaring heeft gegeven waarom zij niet tijdig op het concept rapport heeft gereageerd, is het hof van oordeel dat het niet gebruik maken van de mogelijkheid om op een concept rapport van een deskundige te reageren niet met zich brengt dat na het verschijnen van het rapport niet alsnog kritische kanttekeningen bij het rapport mogen worden aangetekend. Het hof gaat derhalve aan het primaire standpunt van [geïntimeerde] voorbij.
5. De kritiek van NKC spitst zich toe op het feit dat deze deskundige geen (het hof begrijpt: onvoldoende) acht heeft geslagen op het drugsverleden van [geïntimeerde] door dienaangaande slechts het volgende op te merken:
"Drugsgebruik: tot 29e jaar heeft patiënt cannabis gebruikt en heroïne gerookt. In verband met de hoge prijs van deze middelen is hij daarmee gestopt. Vanaf betrokkene is gaan werken heeft hij deze middelen nooit meer gebruikt."
6. NKC wijst er in dit verband op dat blijkens gegevens vermeld in het huisartsenjournaal (waarvan dr. Hamburger kennis heeft kunnen nemen) [geïntimeerde] (die in 1988 29 jaar oud was) tot 1993 via het CAD een methadonsubstituut heeft ontvangen ter vervanging van heroïnegebruik.
7. Het hof stelt vast dat deze opmerking van NKC spoort met hetgeen valt op te maken uit de betreffende patiëntenkaart, welke als productie 26b is overgelegd bij de conclusie van repliek in eerste aanleg. [geïntimeerde] bestrijdt zulks overigens ook niet ter gelegenheid van het schriftelijk pleidooi.
8. Het hof constateert dat in de vraagstelling aan de deskundige (als vervat in het dictum van het tussenarrest van 23 december 2008 onder 2b) expliciet is gevraagd naar de eventuele relatie tussen bij [geïntimeerde] vastgestelde klachten en het druggebruik van [geïntimeerde]. Dr. Hamburger heeft op die vraag kortweg geantwoord: "Niet van Toepassing." Dat antwoord kan wellicht nog worden begrepen in het licht van het drugsgebruik van [geïntimeerde], zoals dat door
dr. Hamburger in zijn rapport onder het kopje voorgeschiedenis is vermeld (zie hiervoor onder rechtsoverweging 5), maar zeker niet tegen de achtergrond van een door het CAD begeleid afkickprogramma van vier of vijf jaren. Een dusdanig lange periode van afkicken past immers niet bij incidenteel gebruik, maar duidt op een ernstige mate van verslaving.
De mate van blootstelling:
9. In zijn tussenarrest van 19 februari 2008 heeft het hof overwogen dat voldoende vaststaat dat [geïntimeerde], gedurende de periode dat hij bij NKC heeft gewerkt, veelvuldig aan oplosmiddelhoudende stoffen is blootgesteld (rechtsoverweging 12) alsmede dat [geïntimeerde] in voldoende mate aannemelijk heeft gemaakt dat hij lijdt aan een ziekte of aan gezondheidsklachten welke door de blootstelling kunnen zijn veroorzaakt (rechtsoverweging 14). Vervolgens heeft het hof overwogen dat - behoudens door de NKC te leveren tegenbewijs - ook het causale verband tussen de blootstelling en de gezondheidsklachten vaststaat (rechtsoverweging 17) en NKC tot dat tegenbewijs toegelaten. NKC heeft vervolgens bij akte aangeboden bedoeld tegenbewijs te leveren door middel van (een) door het hof te benoemen deskundige(n), welk aanbod door het hof bij tussenarrest d.d. 28 oktober 2008 is aanvaard, hetwelk uiteindelijk heeft geleid tot de benoeming van dr. Hamburger. Het hof heeft in bedoeld tussenarrest onder 3 expliciet het volgende overwogen:
"In het kader van het deskundigenonderzoek zal, in elk geval impliciet, een oordeel gegeven worden over het onderzoek van het Solvent Team Twente en de door dat team getrokken conclusies, zodat het niet voor de hand ligt om een deskundige te benoemen die betrokken is (geweest) bij het Solvent Team Amsterdam, dat zowel in publicaties als op congressen/symposia nauw samenwerkt met het Solvent Team Twente."
10. Nu het deskundigenbericht is geplaatst in het kader van het door NKC te leveren tegenbewijs, waarbij het causale verband tussen de blootstelling en de gezondheidsklachten van [geïntimeerde] (als zeer waarschijnlijk geacht door het Solvent Team Twente) centraal staat, had de deskundige - bij de beantwoording van de vragen 1e, 1f, 2a en 2b en 3 - aandacht aan dit aspect behoren te besteden, voor zover dat althans binnen het vakgebied van zijn deskundigheid mogelijk was.
Ook op dit punt schiet het rapport derhalve tekort.
medisch onderzoek:
11. Dr. Hamburger heeft slechts een beperkt medisch onderzoek uitgevoerd. Hij heeft geen neuropsychologisch laten verrichten teneinde te verifiëren of de beweerdelijke vergeetachtigheid is te objectiveren. Derhalve lijken het verhaal, zoals door [geïntimeerde] aan dr. Hamburger verteld en de eerdere medische rapportage (in het rapport uitgebreid geciteerd) de belangrijkste peilers waarop
dr. Hamburger zijn conclusie baseert.
12. Mede in het licht van hetgeen hiervoor ten aanzien van het drugsgebruik is overwogen, deelt het hof de conclusie van NKC dat de bevindingen van de deskundige onvoldoende zijn onderbouwd.
13. Het hiervoor overwogene brengt mede dat aan het rapport van dr. Hamburger geen gewicht van betekenis kan worden toegekend. Het hof is daarom voornemens (een) nieuwe deskundige(n) te benoemen. Alvorens daartoe over te gaan zal het hof een comparitie van partijen gelasten, teneinde nader met partijen te overleggen wie voor een benoeming als deskundige in aanmerking komt/komen en welke (eventueel nadere) vragen aan die deskundige(n) dienen te worden voorgelegd. Deze verschijning van partijen kan mede worden aangewend voor het beproeven van een schikking.
De beslissing
Het gerechtshof:
alvorens verder te beslissen:
beveelt een verschijning van partijen - [geïntimeerde] in persoon, NKC deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst vergezeld van de raadslieden - tot het geven van inlichtingen en het beproeven van een schikking;
bepaalt dat deze verschijning van partijen zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. K.E. Mollema, hiertoe benoemd tot raadsheer commissaris;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 31 juli 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en – zonodig – van hun raadslieden voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van de verschijning zal vaststellen;
verstaat, voor het geval één van partijen zich tijdens vorenbedoelde comparitie wenst te beroepen op de inhoud van schriftelijke bescheiden, dat deze bescheiden ter comparitie bij akte in het geding moeten worden gebracht, alsmede dat een kopie van die akte uiterlijk veertien dagen voor de datum van de comparitie moeten worden gezonden aan de griffie van het hof en aan de wederpartij;
verstaat dat de advocaat van NKC uiterlijk twee weken voor de verschijning zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [geïntimeerde] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, H. de Hek en A.W. Jongbloed en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 3 juli 2012 in bijzijn van de griffier.