ECLI:NL:GHARN:2012:BW9723

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.089.830/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale consequenties van afspraak afwikkeling van een maatstaf

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om de fiscale consequenties van een afspraak tussen partijen over de afwikkeling van een maatstaf na het overlijden van de vader van de appellanten. De appellanten, bestaande uit drie kinderen, hebben in hoger beroep de vernietiging van een vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 4 mei 2011 gevorderd, waarin hen was bevolen een bedrag van € 26.116,75 aan de geïntimeerde te betalen. De geïntimeerde had een aandeel in de maatschap van haar overleden vader en ontving een uitkering op basis van een anti-winstnemingbeding. Na de verkoop van het melkquotum door de appellanten, ontstond er onduidelijkheid over de fiscale afhandeling van de uitkering aan de geïntimeerde. De appellanten stelden dat de geïntimeerde op de hoogte was van de fiscale implicaties en dat zij bewust had gekozen voor een netto uitbetaling, terwijl de geïntimeerde betoogde dat zij niet goed geïnformeerd was over de belastingverplichtingen. Het hof oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de geïntimeerde zich niet meer aan haar instemming met de belastinginhouding hoefde te houden. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vordering van de geïntimeerde af, met veroordeling van de geïntimeerde in de proceskosten van beide instanties. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke afspraken en informatie over fiscale gevolgen in overeenkomsten.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 juni 2012
Zaaknummer 200.089.830/01
(zaaknummer rechtbank: 176826 / HA ZA 10-1392)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
1. [appellante 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellant 2],
wonende te [woonplaats],
3. [appellante 3],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. G.H. Hoekman, kantoorhoudende te Almelo,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M. Moszkowicz Jr., kantoorhoudende te Maastricht.
Het geding in hoger beroep
Naar aanleiding van het tussenarrest van 6 september 2011 heeft geen comparitie van partijen plaatsgehad.
[appellanten] hebben een memorie van grieven genomen.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 4 mei 2011 (zaaknummer 176826/
HA ZA 10-1392) te vernietigen en geïntimeerde alsnog in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren danwel haar deze te ontzeggen als zijnde ongegrond, zulks met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, één en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"het den hove behage (zo nodig onder aanvulling en/of verbetering der gronden) te bekrachtigen het tussen partijen gewezen vonnis d.d. 4 mei 2011 van de rechtbank
Zwolle-Lelystad met veroordeling van appellanten bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellanten] hebben vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Geen bezwaren zijn aangevoerd tegen de door de rechtbank in haar vonnis van
4 mei 2011 vastgestelde feiten. Onder aanvulling van nadere feiten staat daarmee in hoger beroep - voor zover van belang - het volgende vast.
1.1. Partijen (tezamen de kinderen te noemen) zijn alle geboren uit het huwelijk van wijlen [de vader] (de vader) en wijlen [de moeder] (de moeder). De vader had een agrarisch bedrijf dat hij enige tijd voor zijn overlijden heeft ingebracht in de maatschap '[de maatschap]', waaraan hij samen met de moeder en de kinderen deelnam.
1.2. Na het overlijden van de vader is [geïntimeerde] op 21 augustus 1998 uit de maatschap getreden. Zij heeft daarbij haar aandeel in die maatschap en de nalatenschap van haar vader ontvangen. Daarvan is op 21 augustus 1998 een notariële akte
van verdeling en levering opgemaakt. De akte luidt, voor zover van belang, als volgt.
“VERDELING EN LEVERING
Heden, de éénentwintigste augustus negentienhonderd achtennegentig, zijn verschenen voor mij, mr Willem Lourens Nolke, notaris ter standplaats de gemeente Den Ham, arrondissement Almelo:
1. mevrouw [de moeder], (...)
2. mevrouw [appellante 1], (...)
3. de heer [appellant 2], (...)
4. mevrouw [appellante 3], (...)
5. mevrouw [geïntimeerde], (...)
CONSIDERANS
De comparanten verklaarden bij deze akte te willen overgaan tot vaststelling van de erfdelen in de nalatenschap van de heer [de vader], hierna te noemen: erflater, de uittreding door de comparante sub 5 uit na te melden maatschap, het vaststellen van een betalingsregeling met betrekking tot erflaters kapitaal in gemelde maatschap, de constatering van voortzetting door de comparanten sub 2 tot en met 4 van die maatschap, alsmede tot verdeling van de woning aan [adres], (...)
ANTI WINSTNEMING BEDING.
(…)
Wanneer de comparanten sub 2 tot en met 4 het door hen verkregen melkquotum of een gedeelte daarvan, in eigendom of zakelijk genotsrecht vervreemden, zijn zij, zulks ter bestrijding van winstneming, verplicht om aan de comparante sub 5 te voldoen een bedrag ad een/vierde gedeelte van vierentachtig cent per procent vet minus de boekwaarde vermenigvuldigd met het aantal verkochte kilogrammen, doch niet meer dan het huidige aantal kilogrammen melk. Het huidige quotum bedraagt éénhonderdnegenennegentig duizend éénhonderdveertig kilogram met een vetpercentage van vier en drie honderdste procent (4,03%). De verkoop en levering van het melkquotum dient te geschieden bij notariële akte.
De hiervoor bedoelde uitkeringen moeten plaats hebben bij de vervreemding en moeten worden uitbetaald via de notaris die de levering notarieel regelt.
(…)"
1.3. In 2006 hebben [appellanten] het melkquotum verkocht.
1.4. Ingevolge het anti-winstnemingbeding had [geïntimeerde] gelet op deze verkoop recht op € 76.476,57 (zijnde 1/4 van € 0,84 per 4,40% vet over een quotum van
199.140 kg). Vast staat evenwel dat in de akte van verdeling niets is geregeld over de belasting ter zake van deze uitkering. In de zomer van 2006 werd [geïntimeerde] benaderd door [appellanten] via haar eigen accountant en de accountant van [appellanten] met de vraag of zij een keuze wilde maken uit twee opties ter fiscale afwikkeling van het haar toekomende aandeel in de verkoopopbrengst van het melkquotum, dat [appellanten] stelden te hebben verkocht. Op advies van haar accountant heeft [geïntimeerde] gekozen voor de fiscale optie waarbij op dat bedrag € 26.116,75 in mindering is gebracht, uitgaande van een belastingclaim van 34,15%. Op 21 april 2006 heeft [geïntimeerde] dienovereenkomstig een bedrag van
€ 50.359,82 van [appellanten] ontvangen.
1.5. Op 11 september 2006 heeft de accountant van [appellanten], A. B. Strootman, een brief aan [geïntimeerde] verzonden waarbij de afrekening van haar aandeel is toegelicht.
Deze brief bevat de volgende passages.
"In de akte is geen passage opgenomen over inhouding van te verrekenen belasting. De kapitaalsuitkering aan u kunnen de overige vennoten ([appellant 2], [appellante 1] en [appellante 3]) niet in mindering brengen op de fiscale winst. Dit komt er dus op neer dat de vennoten van [de maatschap] over dat deel inkomstenbelasting zouden moeten betalen. Aangezien dit nooit de bedoeling kan zijn geweest is telefonisch met u besproken om de belastingdruk op uw aandeel in mindering te brengen."
en
"We hebben overwogen om de belastingdienst te verzoeken om het aandeel van u voor de firmanten fiscaal aftrekbaar te maken en de belastingclaim bij u neer te leggen. Vanwege (…) het feit dat optie twee (hof: de gekozen optie) voor de vennoten niet nadelig is en deze optie voor u tevens netto het meest voordelig is hebben we (na telefonisch overleg met u) voor deze optie gekozen. Onze inschatting was dat de belastingclaim bij u indien het bij u belast gaat worden minimaal 34,15% zal zijn."
Het geschil in eerste instantie
2. De rechtbank heeft [appellanten] op vordering van [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van € 26.116,75 vermeerderd met rente en kosten, kort gezegd omdat de betalingsafspraak tussen partijen zo dient te worden uitgelegd dat [geïntimeerde] redelijkerwijs niet anders kon en mocht begrijpen dan dat de maatschap de belasting op haar aandeel zou inhouden en vervolgens zou afdragen aan de belastingdienst en dat, nu (nog) niet aan die voorwaarde is voldaan, [geïntimeerde] zich aan haar instemming met die belastinginhouding niet langer gebonden hoeft te achten.
De grieven II, III, IV en V
3. [appellanten] voeren aan dat de rechtbank de kern van de gemaakte afspraken heeft miskend (de grieven II, III en IV) en dat het de vordering aan een deugdelijke grondslag ontbreekt (grief V). Meer specifiek bestrijden zij het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] zich op enig moment niet meer aan haar instemming met uitbetaling van een netto bedrag gebonden hoefde te achten. [appellanten] voeren aan dat hun zus er bewust van heeft afgezien om, zoals zijzelf wel hebben gedaan, met de opbrengst van het melkquotum een stakingswinstlijfrente te bedingen. In plaats daarvan heeft [geïntimeerde] - in overleg met haar eigen adviseur - geopteerd voor de uitbetaling van een hoog netto bedrag, vrij van belastingen en premies. Zij kan [appellanten] niet verwijten dat tot op heden nog geen belasting is afgedragen, omdat dat pas bij staking van de onderneming aan de orde is. Tegen die tijd zal een fiscale afwikkeling plaatsvinden ten aanzien van de gehele opbrengst van het melkquotum. Er bestaat dus geen latente belastingclaim aan de zijde van [geïntimeerde]. Daarvoor is zij door haar broer en zusters bovendien gevrijwaard.
4. Bij de beoordeling van de grief neemt het hof tot uitgangspunt dat de vordering strekt tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot verdeling en dat ter uitvoering van de akte van verdeling tussen partijen nadere afspraken zijn gemaakt met het oog op de belastingsdruk. [geïntimeerde] voert zelf aan dat zij heeft gekozen voor de uitbetaling van een netto bedrag, uitgaande van een fiscale belasting van 34,15%, welke resulteerde in een korting van € 26.116,75. Gelet op die afspraak valt niet in te zien op basis waarvan [geïntimeerde] nog betaling kan vorderen van het genoemde bedrag. Een dergelijke vordering komt haar op grond van de gemaakte afspraken niet toe enkel en alleen omdat zij over de fiscale modaliteiten onvoldoende geïnformeerd zou zijn geweest en achteraf liever ook voor een lijfrente zou hebben gekozen, of omdat zij het risico zou lopen te zijner tijd nog met de fiscus te moeten afrekenen. Dat risico is - als het al reëel is - met de gemaakte keuze gegeven. Aan die keuze is inherent dat de fiscale afwikkeling geheel op de schouders van de maatschap is blijven rusten. Het hof voegt hieraan het volgende toe. De rechtbank heeft in de stellingen van [geïntimeerde] ingelezen dat de in 2006 gemaakte afspraken aldus moeten worden uitgelegd dat de belasting (naar het hof begrijpt:) direct zou worden afgedragen, zodat de fiscale afwikkeling 'finaal geregeld' zou zijn. Nu dat niet is gebeurd, is de voorwaarde waaronder [geïntimeerde] haar instemming met de belastinginhouding heeft verleend niet vervuld, zodat zij aan deze instemming niet meer gebonden is en uit hoofde van de akte van verdeling aanspraak kan maken op het bedrag van € 76.476,57, aldus het bestreden vonnis. In appel heeft [geïntimeerde] dit betoog omarmd, zodat in het midden kan blijven of de rechtbank dit in eerste aanleg terecht heeft ingelezen. Met de onderhavige grieven (in het bijzonder grief III) bestrijden [appellanten] bedoelde uitleg van de afspraken in 2006. Gelet daarop had van [geïntimeerde] mogen worden verwacht dat zij feiten en omstandigheden zou aandragen die, mits deze zouden komen vast te staan, tot de conclusie kunnen voeren dat de tussen partijen gemaakte afspraken in de hiervoor bedoelde zin moeten worden uitgelegd. Dit geldt temeer nu die uitleg tegen de achtergrond van hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen niet bepaald voor de hand ligt. Nu [geïntimeerde] dat heeft nagelaten, kan zij in de door haar voorgestane uitleg (instemming onder de voorwaarde van directe afrekening met de fiscus) niet worden gevolgd.
Grief I
5. Omdat de hiervoor behandelde grieven doel treffen, zal grief I, die zich richt tegen het verworpen beroep op rechtsverwerking, verder onbesproken blijven.
De slotsom.
6. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, met veroordeling van [geïntimeerde] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in beide instanties (tariefgroep III, in eerste aanleg 2 punten; in hoger beroep 1 punt).
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die aan de zijde van [appellanten] tot aan deze uitspraak
- in eerste instantie op € 575,- aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd
salaris voor de advocaat;
- in hoger beroep op € 739,81 aan verschotten en € 1.158,- aan geliquideerd
salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de vernietiging en de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, L. Janse en
M.M.A. Wind en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 juni 2012 in het bijzijn van de griffier.