ECLI:NL:GHARN:2012:BW9698

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.817-01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over wijziging van reiskostenvergoeding in het kader van een sociaal plan voor oudere werknemers

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen ND Logistics Nederland B.V. (NDLN) en een voormalige werknemer, hierna te noemen [geïntimeerde]. De zaak betreft de wijziging van de reiskostenvergoeding van [geïntimeerde] in het kader van een sociaal plan dat was overeengekomen tussen de werkgever en de vakbonden FNV en CNV. De werknemer was eerder in dienst bij Christian Salvesen B.V., de rechtsopvolger van NDLN, en had bezwaar gemaakt tegen de wijziging van zijn reiskostenvergoeding na de oprichting van een transportpool voor oudere chauffeurs. Het hof oordeelde dat de werkgever in redelijkheid van de werknemer kon verlangen dat hij het voorstel tot wijziging van de reiskostenvergoeding accepteerde, gezien de omstandigheden van het geval. Het hof vernietigde de eerdere vonnissen van de rechtbank Zwolle-Lelystad en wees de vorderingen van [geïntimeerde] af. Het hof overwoog dat de werkgever zich had ingespannen om de werkgelegenheid van oudere werknemers te behouden en dat de wijziging van de reiskostenvergoeding niet onredelijk was, mede gezien de instemming van de vakbonden met het sociaal plan. De kosten van het geding werden toegewezen aan NDLN.

Uitspraak

Arrest d.d. 26 juni 2012
Zaaknummer 200.084.817/01
(zaaknummer rechtbank: 491380 CV EXPL 10-1607)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
ND Logistics Nederland B.V.,
gevestigd te Oss,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: NDLN,
advocaat: mr. D.J. van de Weerdt, kantoorhoudende te Vlaardingen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. E.M. Kuijken, kantoorhoudende te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 12 oktober 2010 en 1 februari 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 24 maart 2011 is door NDLN hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 1 februari 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
5 april 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis te vernietigen dat de rechtsbank Zwolle-Lelystad op 1 februari 2011 in de procedure tussen appelante en geïntimeerde heeft gewezen en, opnieuw rechtdoende de vordering van geïntimeerde af te wijzen met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, te voldoen binnen twee dagen na dagtekening van het te dezen te wijzen arrest en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt, te vermeerderen met wettelijke rente, te rekenen vanaf de datum van het te wijzen arrest tot aan de dag der algehele voldoening."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep tegen het vonnis van de kantonrechter te Zwolle-Lelystad d.d.
1 februari 2011, althans dit vonnis, voor zover nodig onder verbetering van de gronden, te bekrachtigen met veroordeling van appellante in de proceskosten van beide instanties. "
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. Het hof heeft geconstateerd dat de in de memorie van grieven vermelde producties 1, 2,3 en 4 zich niet bij de stukken bevinden met dien verstande dat productie 4 bij de memorie van grieven als productie 8 bij de conclusie van antwoord is overgelegd. Het hof zal derhalve geen acht slaan op de producties 1, 2 en 3 bij de memorie van grieven.
De grieven
NDLN heeft vijf grieven opgeworpen.
De beoordeling
ten aanzien van de feiten
1. Tegen de door de kantonrechter in r.o. 1. (1.1. tot en met 1.6.) van het vonnis van 12 oktober 2010 is geen grief gericht, zodat deze feiten tussen partijen vaststaan. Het hof zal de feiten hier herhalen aangevuld met enige feiten die tevens als vaststaand hebben te gelden.
1.1. [geïntimeerde] is op 24 april 1995 als chauffeur in dienst getreden van Christian Salvesen B.V. (hierna: Christian Salvesen) met standplaats Leeuwarden. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg (hierna: de CAO BGV) door middel van incorporatie van toepassing. NDLN is de rechtsopvolger van Christian Salvesen.
1.2. Eind 2004 werd duidelijk dat de vestiging van Christian Salvesen in Leeuwarden om bedrijfeconomische redenen zou moeten worden gesloten. Met het oog daarop is op 23 november 2004 tussen Christian Salvesen en de vakbonden FNV Bondgenoten (verder: FNV) en CNV Bedrijvenbond (verder: CNV) een Sociaal Plan overeengekomen. Het Sociaal Plan heeft de status van een CAO. De looptijd van het Sociaal Plan was van 1 augustus 2004 totdat de langstlopende bepaling in het Sociaal Plan was geëffectueerd doch uiterlijk 30 november 2006.
1.3. Op basis van dit plan heeft Christian Salvesen via een collectieve ontslagaanvraag bij de CWI toestemming gevraagd en verkregen om het dienstverband met een aantal werknemers, onder wie [geïntimeerde], te beëindigen. Op grond daarvan heeft Christian Salvesen op 29 maart 2005 de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd per 30 juni 2005.
1.4. De toenmalige gemachtigde van [geïntimeerde] heeft tegen dit besluit bij brief van
14 april 2005 protest aangetekend, omdat geen rekening was gehouden met de geldende opzegtermijn. Tevens is er met klem op aangedrongen om te bezien of [geïntimeerde] elders binnen het bedrijf herplaatst zou kunnen worden, omdat hij nog slechts tweeëneenhalf jaar verwijderd was van zijn prepensioen, en in geval van ontslag zijn aanspraken daarop vrijwel zeker zou verliezen. Verder schrijft de gemachtigde van [geïntimeerde] in deze brief:
"Tevens heb ik overhandigd gekregen het sociaal plan dat op 23 november 2004 in overleg met de vakorganisaties tot stand is gekomen."
1.5. In haar brief van 17 juni 2005 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] ondermeer geschreven:
"Met de heer [geïntimeerde] realiseer ik mij dat wellicht in deze brief gestelde van geen of slechts ondergeschikt belang is vanwege ontwikkelingen rondom een op te zetten chauffeurspool. Ik ga er echter vanuit dat u er begrip voor heeft dat zolang door Christian Salvesen nog geen voor de heer [geïntimeerde] positief besluit is genomen, ik de in deze brief genoemde onderwerpen en de verdere procedure kritisch blijf volgen om de belangen en rechten van de heer [geïntimeerde] veilig te stellen."
1.6. Met het oog op de oudere chauffeurs heeft Christian Salvesen vervolgens de transportpool in het leven geroepen, waarin [geïntimeerde] ingaande 1 juli 2005 is gaan participeren, als gevolg waarvan hij bij Christian Salvesen in dienst kon blijven. Met betrekking tot deze transportpool hebben Christian Salvesen en FNV en CNV aanvullende collectieve afspraken gemaakt, die als bijlage II aan het Sociaal Plan zijn gehecht. Artikel 5 van bijlage II bepaalt dat artikel 39 van de CAO BGV niet van toepassing is.
1.7. Blijkens de verklaring van Van Hogen d.d. 3 juni 2005 heeft de aan Christian Salvesen verbonden ondernemingsraad op 27 mei 2005 over de door Christian Salvesen met de vakbonden overeengekomen transportpool positief geadviseerd. Uit de brief van 22 november 2005 van de ondernemingsraad blijkt ook van dit positieve advies.
1.8. Tussen Christian Salvesen en [geïntimeerde] is geen nieuwe arbeidsovereenkomst gesloten. Fictieve standplaats in het kader van deze transportpool was Utrecht, maar feitelijk is [geïntimeerde] tewerkgesteld in IJsselmuiden. [geïntimeerde] is in verband met deze wijziging van standplaats niet van woonplaats veranderd.
1.9. Christian Salvesen heeft in haar brief van 6 juli 2005 aan [geïntimeerde] (prod. 8 bij conclusie van antwoord) zijn tewerkstelling in de transportpool bevestigd. Over de arbeidsvoorwaarden is in deze brief het volgende geschreven:
"Uw salarisschaal blijft ongewijzigd. (D-5). Met betrekking tot de reiskosten woon-werkverkeer. (gebaseerd op standplaats Utrecht volgens forfait) De eventuele additionele reiskosten mogen tegen € 0,18 gedeclareerd worden.
Het begin van de werktijd is gekoppeld aan de lokatie waar de werkzaamheden aanvangen.
Art. 39 van de CAO beroepsgoederenvervoer is niet van toepassing."
1.10. Artikel 39 CAO BGV bepaalt onder meer:
" (…)
2.a. Bij verplaatsing van het bedrijf en bij overplaatsing van werknemers worden gedurende één jaar de extra kosten voor woon/werkverkeer vergoed volgens de, in dat jaar geldende forfaitaire reiskostenvergoeding.
2.b. De uit lid 2a voortvloeiende extra reistijd wordt gedurende één jaar vergoed op basis van het voor de werknemer geldende uurloon, met dien verstande dat deze tijd niet bij de vaststelling van overuren wordt betrokken."
1.11. [geïntimeerde] heeft vanaf 1 juli 2005 declaraties ingediend voor het vergoeden van zijn extra reiskosten en reistijd van woon-werkverkeer, en wel conform de regeling als neergelegd in artikel 39 van de CAO BGV. Die declaraties zijn door Christian Salvesen niet gehonoreerd met de mededeling dat voor degenen die deelnamen aan de transportpool artikel 39 van de CAO BGV niet van toepassing was.
1.12. Bij brief van 7 september 2005 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de melding van dezelfde datum van het Christian Salvesen Leeuwarden Sociaal Plan aan de daarbij betrokken partijen bevestigd.
1.13. Op 19 december 2005 is [geïntimeerde] lid geworden van FNV.
1.14. Op 1 april 2008 is de arbeidsovereenkomst tot een einde gekomen omdat [geïntimeerde] gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid van prepensioen.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] heeft op de grondslag van artikel 39 van de CAO BGV en op de stelling dat hij de gedeclareerde kosten en reistijden ook daadwerkelijk heeft gemaakt, betaling van het bedrag van € 5.760,00 netto en € 4.326,00 bruto gevorderd, te vermeerderen met wettelijke rente, de wettelijke verhoging over het brutobedrag en een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten.
2.1. NDLN heeft de vordering betwist.
2.2. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot het bedrag van € 5.600,00 netto, € 4.236,00 bruto en € 4.515,81 netto ter zake van buitengerechtelijke kosten en NDLN veroordeeld in de kosten van de procedure.
De behandeling van de grieven
3. NDLN is in grief I opgekomen tegen de overweging van de kantonrechter dat bijlage 2 van het Sociaal Plan (met de status van CAO) ondertekend zou moeten zijn. Artikel 3 van de Wet CAO, waarin is bepaald dat een collectieve arbeidsovereenkomst kan worden aangegaan bij een authentieke of onderhandse akte, ziet immers op de bewijsbaarheid van het bestaan van de CAO zelf. Het bestaan van bijlage II van het Sociaal Plan is genoegzaam aangetoond en de kantonrechter is er dus ten onrechte vanuit gegaan dat bijlage II van het Sociaal Plan tussen partijen niet van toepassing zou zijn, aldus NDLN.
4. Aan NDLN kan worden toegegeven dat het bestaan van bijlage II bij het Sociaal Plan van 23 november 2004 door haar genoegzaam is aangetoond (r.o. 1.6.). Het geschil tussen partijen betreft echter de vraag of, nu het Sociaal Plan van
23 november 2004 de status van CAO heeft, bijlage II diezelfde status heeft. Artikel 3 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst bepaalt dat een collectieve arbeidsovereenkomst slechts bij een authentieke of onderhandse akte kan worden aangegaan. De kantonrechter heeft derhalve terecht overwogen dat ondertekening een constitutief vereiste is om een overeenkomst als collectieve arbeidsovereenkomst te kunnen aanmerken. In het Sociaal Plan van
23 november 2004 wordt geen melding gemaakt van bijlage II. Dat kon ook niet want de transportpool ten behoeve van haar oudere chauffeurs is eerst in juni 2005 door Christian Salvesen met de vakbonden overeengekomen. Het hof is van oordeel dat nu bijlage II na de totstandkoming van het Sociaal Plan van
23 november 2004 door Christian Salvesen met FNV en CNV is overeengekomen en in deze bijlage afspraken zijn vastgelegd die op het punt van de vergoeding van de reiskosten en reistijd voor de betrokken werknemers nadelig konden uitwerken ten opzichte van de desbetreffende regeling in het Sociaal Plan van 23 november 2004, ook deze bijlage door de daarbij behorende partijen diende te zijn ondertekend om als collectieve arbeidsovereenkomst te kunnen worden aangemerkt. De enkele melding bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van het Sociaal Plan van 23 november 2004 met de daarbij behorende maar naderhand overeengekomen bijlage is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen.
Grief I faalt derhalve.
5. NDLN werpt in grief II op dat de kantonrechter ten onrechte voorbij is gegaan aan haar stelling dat [geïntimeerde] door de functie van chauffeur in de transportpool te aanvaarden, de vooraf aan hem meegedeelde voorwaarden uit bijlage II van het Sociaal Plan (stilzwijgend) heeft geaccepteerd. NDLN heeft ter onderbouwing van haar grief erop gewezen dat [geïntimeerde] en zijn gemachtigde zich nimmer tegen de overplaatsing van [geïntimeerde] naar de chauffeurspool hebben verzet en dat zij (NDLN) er dus gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] met de voorwaarden van de regeling instemde. Nu de vakbonden bij de totstandkoming van de regeling waren betrokken, moet ervan worden uitgegaan dat het een redelijke regeling betreft.
6. Op de arbeidsovereenkomst van Christian Salvesen met [geïntimeerde] was de CAO BGV vanwege het in de arbeidsovereenkomst opgenomen incorporatiebeding van toepassing. De in juni/juli 2005 van kracht zijnde CAO BGV was in dat tijdvak niet algemeen verbindend verklaard. Dat betekent dat het partijen vrij stond van de CAO BGV afwijkende afspraken te maken. Vast staat wel dat [geïntimeerde] heeft ingestemd met een tewerkstelling in de transportpool, maar niet is toegelicht op welke wijze Christian Salvesen dit met [geïntimeerde] heeft besproken. [geïntimeerde] heeft in elk geval gemotiveerd betwist dat partijen in dat kader over de vergoeding van de reiskosten en reistijd nadere afspraken hebben gemaakt. Nu niet is gesteld of gebleken dat de wijziging van de reiskostenregeling als neergelegd in bijlage II voor 1 juli 2005 met [geïntimeerde] is besproken en/of dat bijlage II voor genoemde datum aan de gemachtigde van [geïntimeerde] is toegezonden, kan uit het enkele feit dat [geïntimeerde] ermee heeft ingestemd deel te gaan uitmaken van de transportpool, niet worden afgeleid dat hij tevens (stilzwijgend) met de in bijlage II vastgelegde reiskostenvergoeding heeft ingestemd. Het enkele feit dat de vakbonden bij de totstandkoming van de regeling betrokken zijn geweest, maakt - zonder bijkomende feiten en omstandigheden die evenwel niet zijn gesteld of gebleken - niet dat [geïntimeerde] op grond daarvan aan de regeling reiskostenvergoeding als vastgelegd in bijlage II bij het Sociaal Plan is gebonden.
Grief II treft derhalve geen doel.
7. NDLN klaagt er in grief III over dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat zij de arbeidsovereenkomst en de op grond daarvan geldende afspraken gedurende de periode dat [geïntimeerde] nog geen lid was van de vakbond niet eenzijdig kon wijzigen, omdat de arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in art. 7:613 BW kende. NDLN is van mening dat [geïntimeerde], ongeacht het ontbreken van een eenzijdig wijzigingsbeding zich naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet had kunnen beroepen op de oude arbeidsvoorwaarden, maar dat van [geïntimeerde] kon worden gevergd dat hij de arbeidsvoorwaarden uit bijlage II van het Sociaal Plan zou accepteren. NDLN heeft daarbij gewezen op de criteria als verwoord in het arrest Stoof/Mammoet.
8. Vast staat dat Christian Salvesen en [geïntimeerde] bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in art. 7:613 BW zijn overeengekomen. Nu niet is gesteld of gebleken dat NDLN reeds eerder een voorstel tot wijziging van de reiskostenvergoeding aan [geïntimeerde] heeft gedaan, moet de brief van Christian Salvesen van 6 juli 2005 (r.o. 1.9.) als zodanig worden aangemerkt. Hiervoor is reeds overwogen dat [geïntimeerde] niet (stilzwijgend) met een wijziging van de reiskostenvergoedingregeling heeft ingestemd. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij op grond van de criteria als verwoord in Hoge Raad 11-7-2008, LJN: BD1847, JAR 2008, 204 (Stoof/Mammoet) het voorstel van Christian Salvesen tot wijziging van de reiskostenvergoeding had moeten accepteren, zoals door NDLN is gesteld.
9. Bij de beoordeling van dit punt van geschil moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Vast staat dat Christian Salvesen in financieel zwaar weer was komen te verkeren, hetgeen haar noopte tot een reorganisatie van haar onderneming. In dat kader is Christian Salvesen in november 2004 met FNV en CNV een Sociaal Plan overeengekomen. Ook heeft zij een verzoek voor een collectief ontslag ingediend. Op grond van de verkregen toestemming is [geïntimeerde] ontslag aangezegd. Nadien heeft Christian Salvesen met de vakbonden echter een regeling getroffen zodat oudere werknemers, onder wie [geïntimeerde], hun werkkring konden behouden. Door het ontslag zouden zij namelijk ernstig worden getroffen omdat hun daardoor - tenzij zij alsnog een werkkring met behoud van de toepasselijkheid van de CAO BGV zouden vinden - de mogelijkheid werd ontnomen van het prepensioen gebruik te maken. [geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat een werkgever gehouden is zich de belangen van zijn werknemers aan te trekken; uit het voorgaande blijkt dat Christian Salvesen dat ook heeft gedaan. Het hof merkt daarbij op dat niet is gesteld of gebleken dat Christian Salvesen enig belang had bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst met haar oudere werknemers. Christian Salvesen heeft in het kader van het behoud van de werkgelegenheid voor oudere werknemers aanleiding gevonden de standplaats te wijzigen en de reiskostenvergoeding aan te passen. Gelet op het grote belang dat de oudere werknemers bij het behoud van hun arbeidsovereenkomst hadden, is een in dat kader gedaan voorstel tot wijziging en mogelijk verslechtering van de reiskostenvergoeding (een secundaire arbeidsvoorwaarde) niet bij voorbaat onredelijk. Gelet op het feit dat de vakbonden FNV en CNV en de aan Christian Salvesen verbonden ondernemingsraad (r.o. 1.7.) met de onderhavige regeling hebben ingestemd, moet de gewijzigde regeling reiskostenvergoeding in het licht van alle omstandigheden als redelijk worden aangemerkt. Er zijn in elk geval geen feiten en/of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een andersluidend oordeel moeten leiden.
10. Vervolgens moet worden onderzocht of aanvaarding van het door Christian Salvesen gedane redelijke voorstel in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van [geïntimeerde] gevergd kan worden. [geïntimeerde] heeft dienaangaande aangevoerd dat een reiskostenregeling bij uitstek een regeling is die is ontworpen voor een situatie waarin de reistijd en reiskosten van een werknemer wijzigen. Dat is geen bijzondere situatie die NDLN niet had kunnen voorzien. Ook was geen sprake van een wijziging in de omstandigheden die een wijziging rechtvaardigde. Er was voor hem een ontslagvergunning verkregen en op grond van het Sociaal Plan zou NDLN aan hem een vergoeding hebben moeten betalen die vele malen hoger zou zijn geweest dan de thans gevorderde reiskostenvergoeding. Gelet op de inspanningsverplichting die op Christian Salvesen rustte, kan het financiële risico niet op hem worden afgewenteld, aldus [geïntimeerde].
11. Anders dan door [geïntimeerde] is gesteld, was er weldegelijk sprake van een wijziging van omstandigheden: in plaats van ontslag te verlenen heeft Christian Salvesen zich, zoals een goed werkgever behoort te doen, ingespannen voor het behoud van de werkgelegenheid van [geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft ook niet betwist dat hij zeer gebaat was door het bestendigen van zijn arbeidsovereenkomst met Christian Salvesen. Via zijn gemachtigde had hij daarop immers reeds aangedrongen (r.o. 1.4.). Het hof begrijpt dat het wegvallen van (een deel van) de reiskosten-vergoeding voor [geïntimeerde] nadelig heeft uitgewerkt. [geïntimeerde] heeft in dat kader weliswaar gesteld dat hij als gevolg daarvan in (financiële) problemen is komen te verkeren, maar na ontkenning van deze stelling door Christian Salvesen heeft [geïntimeerde] nagelaten een onderbouwing te geven. Er kan dus niet van de juistheid van deze stelling worden uitgegaan. Het hof merkt tevens op dat deze stelling van [geïntimeerde] slechts betrekking kan hebben op daadwerkelijk gemaakte reiskilometers maar niet op extra reistijd. Het enkele feit dat Christian Salvesen bij een ontslag aan [geïntimeerde] een vergoeding overeenkomstig het Sociaal Plan had moeten betalen en dat zij dat bij een voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet behoefde te doen, maakt niet dat daarmee sprake is van een voor Christian Salvesen dan wel NDLN voordelige situatie. Blijkens art. 6 van het Sociaal Plan is voor Christian Salvesen immers een totaalbedrag aan uitkeringen/vergoedingen bij ontslag overeengekomen, zodat niet als juist kan worden aanvaard dat Christian Salvesen gebaat is door het feit dat zij [geïntimeerde] geen uitkering bij vertrek behoefde te betalen. De reiskostenvergoeding is ook niet geheel komen te vervallen maar voor [geïntimeerde], mede als gevolg van de wijziging van de standplaats, ernstig versoberd. Bovendien moet in aanmerking worden genomen dat weliswaar niet is komen vast te staan dat bijlage II bij de CAO BGV door alle bij de overeenkomst betrokken partijen is ondertekend, maar kennelijk is dat wel de bedoeling van Christian Salvesen en FNV (de vakbond waarbij [geïntimeerde] zich in december 2005 heeft aangesloten) geweest (zie de brief van FNV van 21 maart 2006, prod. 13 bij de inleidende dagvaarding). Het standpunt van het CNV is in dit geding niet bekend. Indien was komen vast te staan dat deze bijlage door alle daarbij betrokken partijen was ondertekend en aangemeld, was [geïntimeerde] uit hoofde van zijn lidmaatschap van FNV vanaf 19 december 2005 aan de gewijzigde regeling als CAO gebonden geweest.
12. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid van [geïntimeerde] gevergd kon worden het voorstel van Christian Salvesen te aanvaarden. Dat betekent tevens dat [geïntimeerde] geen aanspraak op een vergoeding overeenkomstig art. 39 CAO BGV toekomt en dat zijn vordering daarom zal moeten worden afgewezen.
13. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, behoeft grief IV waarin NDLN zich erover beklaagt dat de kantonrechter ten onrechte ervan is uitgegaan dat geen sprake zou zijn van rechtsverwerking c.q. een stilzitten van [geïntimeerde], geen behandeling meer en slaagt grief V.
De slotsom
14. De vonnissen waarvan beroep dienen te worden vernietigd.
15. Het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod dient als niet ter zake te worden gepasseerd.
16. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Het salaris van de advocaat van NDLN zal in het geding in eerste aanleg worden begroot op 2,5 punt naar tariefgroep II en in hoger beroep op 1 punt eveneens naar tariefgroep II. Nu tegen de daarover door NDLN gevorderde wettelijke rente geen verweer is gevoerd, zal deze vordering worden toegewezen met dien verstande dat [geïntimeerde] voor de voldoening van de verschuldigde bedragen een termijn van veertien dagen na dagtekening zal worden gegund.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de vonnissen waarvan beroep
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van NDLN:
in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 1.130,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 1.845,31 aan verschotten en € 894,00 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
alle bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening niet binnen voldoende termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, R.A. Zuidema en
M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 26 juni 2012 in bijzijn van de griffier.