ECLI:NL:GHARN:2012:BW9119

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
PIJ P11/0289
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met betrekking tot antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafdheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De jeugdige, geboren op (datum) en verblijvende onder administratieve verantwoordelijkheid van (de kliniek 1) in (instelling 1), had eerder een maatregel opgelegd gekregen vanwege ernstige misdrijven, waaronder geweld en mensenhandel. De deskundigen, drs. B.G.J. Gunnewijk en drs. C. van den Bergh, hebben in hun rapporten vastgesteld dat de jeugdige lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafd is. Beide deskundigen adviseren om de maatregel met 18 maanden te verlengen, gezien de gebrekkige ontwikkeling van de gewetensfunctie en de impulsiviteit van de jeugdige. De jeugdige zelf heeft verzocht om beëindiging van de maatregel, maar het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen en de ontwikkeling van de jeugdige een verlenging van de maatregel vereisen.

Het hof heeft vastgesteld dat het ontbreken van de handtekening van het hoofd van de inrichting op het verlengingsadvies een reparabel verzuim is en dat dit geen strafprocessuele consequenties met zich meebrengt. De advocaat-generaal heeft zich aangesloten bij de deskundigen en gepleit voor verlenging van de maatregel. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de maatregel verlengd met twee jaar, waarbij het hof opmerkt dat de jeugdige in een gespecialiseerde kliniek voor jongeren met een lichte verstandelijke beperking behandeld dient te worden. De beslissing is openbaar uitgesproken en de raadsheren hebben de uitspraak ondertekend.

Uitspraak

PIJ P11/0289
Beslissing d.d. 4 juni 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van het openbaar ministerie in de zaak tegen
(jeugdige),
geboren te (plaats) op (datum),
verblijvende onder administratieve verantwoordelijkheid van (de kliniek 1) in (instelling 1) te (plaats).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011, houdende verlenging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van 6 maanden.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van dit hof van 31 oktober 2011;
- de tussenbeslissing van dit hof van 7 november 2011;
- het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 9 mei 2012 van drs. B.G.J. Gunnewijk;
- het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 3 mei 2012 van drs. C. van den Bergh;
- een alsnog door de voorzitter van de Raad van Bestuur van (kliniek 2) ondertekend verlengingsadvies van 15 mei 2011.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 mei 2012 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman mr A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, de deskundige (deskundige 1), als kinder- en jeugdpsychiater verbonden aan (de kliniek 1), de deskundige (deskundige 2), als reclasseringswerker verbonden aan (instelling 2) te Amsterdam, en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.
Overwegingen:
Het standpunt van de onafhankelijke deskundigen
Deskundige Gunnewijk constateert in zijn rapport dat de jeugdige een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft en zwakbegaafd is. De gewetensfunctie van de jeugdige is gebrekkig ontwikkeld, zijn handelen is impulsief, het planningsvermogen is zwak, er is een sterke behoefte aan vertier en spanning en hij neigt verantwoordelijkheden te ontlopen.
De kans op recidive met betrekking tot vrouwenhandel en het aanzetten tot prostitutie wordt als minder sterk ingeschat. De kans op antisociale daden om tot geldelijk gewin te komen wordt groter geacht.
De deskundige acht het noodzakelijk dat er wordt gewerkt aan het opbouwen van voor de jeugdige betrouwbare behandelrelaties. Er dient voldoende externe structuur en begeleiding aanwezig te zijn om het leven van de jeugdige buiten de instelling op meer positieve wijze vorm en inhoud te kunnen geven. De deskundige adviseert om de maatregel met 18 maanden te verlengen.
De deskundige Van den Bergh constateert in haar rapport eveneens dat de jeugdige lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en zwakbegaafd is. Tevens meent zij dat er sprake is van alcoholmisbruik. Wanneer toezicht op en aansturing van het gedrag van de jeugdige wegvalt, is de jeugdige niet in staat om de aangeleerde vaardigheden toe te passen. De kans op recidive van een zedendelict wordt geschat op matig tot laag. Het risico op andersoortig crimineel gedrag wordt ingeschat als hoog nu protectieve factoren ontbreken en de jeugdige voor het bijsturen van zijn gedrag (langdurig) afhankelijk is van extern toezicht.
De deskundige acht, wanneer er wordt toegewerkt naar een goede en zorgvuldige invulling van de levensdomeinen, waarin de jeugdige de tijd krijgt om te oefenen met en gewend te raken aan de eisen die wonen, werken en gestructureerde vrije tijd van hem vragen, een voorbereiding van enkele maanden gevolgd door een STP van een jaar wenselijk.
Het standpunt van de deskundigen ter zitting
Ter terechtzitting van het hof op 21 mei 2012 hebben de deskundigen (deskundige 1) en (deskundige 2) zich aangesloten bij de adviezen van de onafhankelijke deskundigen. Verlenging van de maatregel voor de duur van 18 maanden is geïndiceerd omdat de jeugdige, zo is reeds gebleken, bij vermindering van structuur zijn opgedane vaardigheden niet weet te handhaven. De jeugdige heeft meer structuur nodig en moet dagelijks worden begeleid.
Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
De jeugdige heeft verzocht de maatregel te beëindigen. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij door de maatregel niet altijd openheid van zaken durft te geven omdat hij bang is dat dat in zijn nadeel zal werken. Ook ziet hij binnen de instelling geen ontwikkeling meer en wil hij zich op zijn toekomst gaan richten.
De raadsman heeft bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, nu in strijd met artikel 77t, vijfde lid onder a Wetboek van Strafrecht (Sr) het verlengingsadvies aanvankelijk niet door het hoofd van de inrichting was ondertekend en dit eerst een jaar na dato is hersteld. Bovendien heeft de appèlfase onredelijk lang geduurd. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de maatregel met minder dan 18 maanden wordt verlengd, zodat op korte termijn de noodzaak tot voortzetting van de maatregel opnieuw bekeken kan worden.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op eerdere jurisprudentie van het hof, het ontbreken van de handtekening van het hoofd van de inrichting op het verlengingsadvies reparabel is en dat dit gebrek in de onderhavige zaak hersteld is.
Onder verwijzing naar de recente rapportages Pro Justitia heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verlenging van de maatregel met 18 maanden.
Het oordeel van het hof
Ondertekening door het hoofd van de inrichting
Het hof heeft vastgesteld dat op het verlengingsadvies van 15 mei 2011 de handtekening van het hoofd van de inrichting ontbrak. Bij tussenbeslissing van dit hof van 7 november 2011 is reeds gesteld dat een dergelijk verzuim moet en kan worden hersteld. Dit is thans geschied op 16 mei 2012. Reeds omdat niet is gebleken dat de jeugdige door het ontbreken van de handtekening in onzekerheid heeft verkeerd omtrent het inhoud en strekking van het advies tot verlenging, is naar het oordeel van het hof een strafprocessuele consequentie niet passend of geboden. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Het hof stelt vast dat de rechtbank op 8 juni 2011 de termijn van de maatregel heeft verlengd, waarna op 9 juni 2011 namens de jeugdige beroep is ingesteld. Op 31 oktober 2011 is de zaak voor het eerst bij het hof behandeld, waarna bij tussenbeslissing van 7 november 2011 is beslist tot het laten opmaken van een psychologisch en psychiatrisch rapport Pro Justitia. Daartoe heeft de raadsheer-commissaris in dit hof in januari 2012 opdracht gegeven.
Het hof is van oordeel dat van een spoedige behandeling van de zaak in de zin van artikel 5 EVRM geen sprake is geweest. Het hof is echter van oordeel dat de beslissing om een verdragsrechtelijke schending aan te nemen voldoende bevrediging van het geschonden rechtsgevoel inhoudt, te meer nu schorsing van het onderzoek heeft plaatsgehad teneinde noodzakelijk geachte aanvullende rapportages omtrent de jeugdige te laten opmaken.
Het verweer van de raadsman dat mede gelet op het aanvankelijk ontbreken van de handtekening van het hoofd van de inrichting, het Openbaar Ministerie door de lange duur van de procedure niet-ontvankelijk moet worden verklaard, wordt verworpen.
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen daar het tot een andere beslissing komt.
Indexdelict
De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 oktober 2008 aan de jeugdige opgelegd ter zake van (onder meer) misdrijven gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten (kort gezegd): 1) openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, 2) medeplegen van verkrachting (meermalen gepleegd), 3) medeplegen van het onttrekken van een minderjarige aan het gezag, 4) poging tot mensenhandel in vereniging en 5) het medeplegen van een ander door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander wederrechtelijk dwingen iets te dulden.
Vastgesteld is dat bij de jeugdige ten tijde van het begaan voor voornoemde feiten een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bestond. Hierdoor is de maatregel in duur beperkt tot zes jaren.
Verlenging
De jeugdige heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis en is zwakbegaafd. Het risico op recidive in het algemeen wordt hoog ingeschat. De deskundigen zijn allen van mening dat de jeugdige nog lange tijd begeleiding en structuur nodig heeft om de opgedane vaardigheden te internaliseren.
In het bijzonder gelet op de recente rapportages Pro Justitia is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist en dat verlenging van de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de jeugdige.
Gelet op de formele expiratiedatum van de maatregel (29 april 2011) en de adviezen van de deskundigen gedateerd mei 2012, inhoudende dat de maatregel nog met 18 maanden (Gunnewijk) dan wel met een jaar en enkele maanden (Van den Bergh) dient te worden verlengd (het hof begrijpt: vanaf heden), zal het hof de maatregel met de maximale termijn van twee jaren verlengen. Daarbij merkt het hof op dat de jeugdige tot dusverre een behandeling heeft ondergaan die is gericht op jongeren met een normale intelligentie. Gelet op de gebleken beperkte intellectuele capaciteiten van de jeugdige geeft het hof in overweging dat de behandeling zal worden voortgezet in een kliniek die is gericht op en gespecialiseerd in jeugdigen met een lichte verstandelijke beperking (zoals (kliniek 3)).
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 8 juni 2011 met betrekking tot de betrokkene (jeugdige).
Verlengt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr E. van der Herberg als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en drs. R. Vecht-van den Bergh als raden,
in tegenwoordigheid van mr A.H. Hettema als griffier,
en op 4 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.