ECLI:NL:GHARN:2012:BW9117

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
TBS P12/0162
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van terbeschikkingstelling zonder gemaximeerde termijn na afpersing met bedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 juni 2012 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die eerder door de rechtbank Breda was veroordeeld voor afpersing. De terbeschikkingstelling was opgelegd op 14 november 2002, en de terbeschikkinggestelde had in het verleden de aangever 100 gulden afhandig gemaakt, waarbij hij bedreigende uitspraken deed. Het hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd kon worden, omdat het niet-verbaal handelen van de terbeschikkinggestelde de bedreiging met geweld ondersteunde. De advocaat-generaal stelde dat er geen sprake was van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling en dat de maatregel moest worden verlengd vanwege het hoge recidivegevaar. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd, waarbij het belang van de veiligheid van anderen voorop stond. Het hof heeft ook rekening gehouden met de ernst van het delict en de psychische toestand van de terbeschikkinggestelde, die lijdt aan een psychotische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis. De kliniek waar de terbeschikkinggestelde verblijft, heeft aangegeven dat er onvoldoende vaardigheden aanwezig zijn om zich in de maatschappij te handhaven, wat het risico op recidive verhoogt. Het hof heeft besloten dat de terbeschikkingstelling met een jaar moet worden verlengd, zodat de kliniek kan onderzoeken of de terbeschikkinggestelde in een reguliere GGZ-instelling kan worden opgenomen.

Uitspraak

TBS P12/0162
Beslissing d.d. 18 juni 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
(terbeschikkinggestelde),
geboren te (plaats) op (datum),
verblijvende in (kliniek).
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Breda van 30 december 2011, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- de uitspraak van de rechtbank Breda van 14 november 2002, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van (kliniek) van 24 oktober 2011;
- de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 15 november 2011;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van hoger beroep van de terbeschikkinggestelde van 9 januari 2012;
- de aanvullende informatie van (kliniek) van 14 mei 2012, met daarbij gevoegd de wettelijke aantekeningen over de periode oktober 2011 t/m maart 2012;
- een proces-verbaal rogatoir verhoor van de terbeschikkinggestelde op 5 juni 2012.
Het hof heeft ter terechtzitting van 21 mei 2012 gehoord de raadsman, mr P.H.G.C. Gremmen, advocaat te Etten-Leur en de advocaat-generaal mr G.J. de Haas.
De terbeschikkinggestelde is op 5 juni 2012 rogatoir gehoord in (kliniek).
Overwegingen:
Het standspunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
Primair hebben de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman verzocht de maatregel te beëindigen zodat de terbeschikkinggestelde in het kader van een machtiging op grond van de Wet BOPZ opgenomen kan worden in een instelling.
Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat, gelet op de uitspraak van dit hof van 30 mei 2011 (LJN BQ6616), de maatregel mogelijk in duur is gemaximeerd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de terbeschikkinggestelde bij de afpersing geen wapen heeft getoond. De terbeschikkinggestelde had wel een mes bij zich. Dit mes bevond zich echter in zijn binnenzak en is niet getoond aan de aangever.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het rechtsbeginsel van de proportionaliteit ertoe zou moeten leiden dat de maatregel in duur wordt beperkt
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar de uitspraken van het hof van 30 januari 2012 en 16 mei 2012, gepubliceerd onder LJN BV2858 respectievelijk LJN BW6050, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een in duur gemaximeerde terbeschikkingstelling. Hij heeft zich verzet tegen beëindiging van de maatregel nu een BOPZ-instelling niet afdoende de beveiliging kan bieden die ten aanzien van de terbeschikkinggestelde in stand dient te worden gehouden. Daarnaast is het risico op recidive hoog wanneer de maatregel wordt beëindigd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met het rechtsbeginsel van de proportionaliteit, en geconcludeerd tot verlenging van de maatregel met een termijn van twee jaar.
Het oordeel van het hof
Geen gemaximeerde terbeschikkingstelling
De terbeschikkinggestelde is door de rechtbank veroordeeld voor afpersing. Daarbij heeft de terbeschikkinggestelde gezegd ‘dit is een overval’ en/of ‘ik wil een meier’ en/of daarbij met zijn hand in de binnenjas van zijn zak gegrepen.
Bij beslissing van dit hof van 30 mei 2011 (LJN BQ6616) is geoordeeld dat sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen wanneer een dreigende uiting is voorafgegaan of vergezeld, of gevolgd wordt door niet-verbaal handelen dat naar zijn aard agressief is jegens de bedreigde.
In aanvulling daarop heeft dit hof op 16 mei 2012 beslist (LJN BW6050) dat bij delicten, waarbij de bedreiging slechts een delictsbestanddeel is, rekening dient te worden gehouden met de context van het delict, waarbinnen de bedreiging zich heeft afgespeeld. In die context kunnen ook andersoortige gedragingen dan die genoemd in de beslissing van het hof van 30 mei 2011 -welke gedragingen eveneens geschikt kunnen zijn om een objectief bedreigende situatie te creëren en waardoor het gronddelict bevorderd wordt- medebepalend zijn voor de kwalificatie van het indexdelict als een misdrijf bedoeld in artikel 38e Wetboek van Strafrecht.
Nu de terbeschikkinggestelde de aangever 100 gulden afhandig heeft gemaakt, waarbij hij naar aangever heeft geroepen ‘dit is een overval’ en/of ‘ik wil een meier’ en/of daarbij met zijn hand in de binnenjas van zijn zak heeft gegrepen, is dit naar het oordeel van het hof te kwalificeren als een objectief vast te stellen niet-verbaal handelen dat naar zijn aard de bedreiging met geweld ondersteunt. Dit levert naar het oordeel van het hof een misdrijf op dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen als bedoeld in artikel 38 onder e van het Wetboek van Strafrecht.
Aldus is het hof van oordeel dat er in dit geval sprake is van een niet gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Proportionaliteit
De terbeschikkingstelling van betrokkene is ingegaan op 24 december 2002 en loopt dus thans meer dan negen jaren. Dit tijdsverloop in relatie tot de ernst van het delict waarvoor de terbeschikkingstelling is opgelegd (te weten: afpersing) moet mede in aanmerking worden genomen bij de verlengingsbeslissing. Het hof is van oordeel dat bij een afweging tussen de belangen van de terbeschikkinggestelde en van de maatschappij naar mate de maatregel van terbeschikkingstelling langer duurt het belang van de terbeschikkinggestelde steeds zwaarder dient te wegen. Anders dan de terbeschikkinggestelde/raadsman is het hof van oordeel dat van disproportionaliteit in casu geen sprake is, nu niet alleen het tijdsverloop -in relatie tot de ernst van het delict- in aanmerking moet worden genomen, maar ook de aard van de stoornis en het actuele recidivegevaar.
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank dienen te vernietigen daar het tot een andere beslissing komt.
Indexdelict
De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is bij vonnis van de rechtbank Breda van 14 november 2002 aan de terbeschikkinggestelde opgelegd ter zake van een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten: afpersing.
Stoornis
De terbeschikkinggestelde is gelet op het verlengingsadvies van de kliniek lijdende aan een psychotische stoornis NAO en een persoonlijkheidsstoornis NAO. Tevens is er sprake van (matige) zwakzinnigheid en worden er trekken van een antisociale persoonlijkheidsstoornis waargenomen.
Recidivegevaar
Met de huidige opname in een gesloten kliniek en passende medicatie en begeleiding ervaart de terbeschikkinggestelde al spanningen, die leiden tot negatieve en agressieve gedragingen. De kliniek acht bij de terbeschikkinggestelde thans onvoldoende vaardigheden aanwezig om zich te kunnen handhaven in de maatschappij. De kliniek verwacht niet dat de terbeschikkinggestelde in staat is om stresserende of complexe situaties het hoofd te bieden, zodat er een reële kans op verdere destabilisatie bestaat en terugval in middelengebruik en gewelddadige recidive. Buiten een klinisch gestructureerde setting wordt het risico op gewelddadig gedrag dan ook op hoog ingeschat.
Verlenging
In het bijzonder gelet op de advisering van de kliniek is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de maatregel eist.
Het hof heeft als uitgangspunt dat, indien aannemelijk is dat behandeling meer tijd in beslag zal nemen dan de tijd die resteert bij een verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar, de terbeschikkingstelling in principe verlengd dient te worden met een termijn van twee jaren.
In dit specifieke geval ziet het hof echter aanleiding om de duur van de verlenging te beperken tot een jaar, nu het hof het gewenst acht dat de kliniek tegen de volgende verlengingszitting in ieder geval heeft onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de terbeschikkinggestelde al dan niet met een machtiging in het kader van de Wet BOPZ in een reguliere GGZ-instelling (bijvoorbeeld (instelling)) te laten verblijven. Het hof gaat er voorts van uit dat –indien deze mogelijkheden er zijn- de kliniek stappen zal ondernemen om een en ander te realiseren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Breda van 30 december 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde (terbeschikkinggestelde).
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Aldus gedaan door
mr E.A.K.G. Ruys als voorzitter,
mr J.P. Bordes en mr E. van der Herberg als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en drs. R. Vecht-van den Bergh als raden,
in tegenwoordigheid van mr A.H. Hettema als griffier,
en op 18 juni 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.