GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.099.167
(zaaknummers rechtbank 219440 JE RK 11-16550 en 219441 JE RK 11-16551)
beschikking van de familiekamer van 24 mei 2012
[appellant],
wonende te [Woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. T.P. Boer te Arnhem,
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [Woonplaats],
verder te noemen “de vader van [[kind 1]en kind 2]”,
[Belanghebbende 2],
wonende te [Woonplaats],
verder te noemen “de vader van [kind 3]”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 20 september 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 december 2011, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. Zij verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en het verzoek om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing en van de ondertoezichtstelling van de minderjarigen alsnog af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de moeder bestreden. De stichting verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Ter griffie van het hof is binnengekomen:
- op 24 januari 2012 een brief van de stichting met bijlagen van dezelfde datum;
- op 29 februari 2012 een brief met een bijlage van mr. Honders van 28 februari 2012;
- op 14 maart 2012 een brief van de stichting van 13 maart 2012.
2.4 De mondelinge behandeling, die aanvankelijk zou plaatsvinden op 2 februari 2012, heeft, na een verzoek van de moeder om aanhouding, op 22 maart 2012 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de stichting zijn verschenen P.J. Arends, gezinsvoogd van na te noemen [[kind 1]en kind 2], W.M. Woertman, gezinsvoogd van na te noemen [kind 3], en C.E. Demmers, gedragsdeskundige. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is niemand verschenen. De vader van [kind 3] is in persoon verschenen. De vader van [[kind 1]en kind 2] is niet verschenen.
3.1 Uit de moeder zijn geboren:
- [kind 1] (hierna te noemen “[kind 1]”), op [geboortedatum] 2001;
- [kind 2], op [geboortedatum] 2002 en
- [kind 3], op [geboortedatum] 2009, hierna tezamen ook “de kinderen” te noemen.
De moeder is met het gezag over de kinderen belast.
3.2 Bij beschikking van 3 juni 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem op verzoek van de raad voor de termijn van drie maanden de kinderen (voorlopig) onder toezicht gesteld met benoeming van de stichting tot gezinsvoogdes, welke termijn laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 23 augustus 2011 is verlengd tot 3 oktober 2011.
3.3 Bij beschikking van 3 juni 2010 heeft de kinderrechter in de rechtbank Arnhem een
machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken met ingang van 3 juni 2010, welke termijn is verlengd bij beschikking van 21 september 2010 tot 3 september 2011.
3.4 Bij beschikking van dit hof van 7 juni 2011 is de beschikking van de rechtbank Arnhem van 21 september 2010 met betrekking tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] bekrachtigd en met betrekking tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] voor de periode van 1 juli 2011 tot 3 september 2011 vernietigd en is het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind 3] met ingang van 1 juli 2011 afgewezen.
3.5 Bij verzoekschriften, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 12 en 15 augustus 2011, heeft de stichting verzocht machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs en daarop volgend in een AWBZ-voorziening tot uiterlijk 3 september 2011 en tevens verzocht de ondertoezichtstelling van de kinderen te verlengen voor de duur van een jaar.
Ter zitting op 16 augustus 2011 heeft de stichting de verzoeken tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] aangepast, in die zin dat wordt verzocht voormelde machtigingen te verlenen met ingang van 3 september 2011 voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.6 Bij beschikking van 23 augustus 2011 heeft de kinderrechter onder meer machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs en daarop volgend in een AWBZ-voorziening, overeenkomstig de indicatiebesluiten van 1 juli 2011, tot uiterlijk 3 oktober 2011, en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.7 Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de termijn waarvoor de kinderen onder toezicht zijn gesteld verlengd tot 3 september 2012 en de termijn van de machtigingen tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] in een AWBZ-voorziening verlengd, overeenkomstig de indicatiebesluiten van 1 juli 2011, tot uiterlijk 3 maart 2012.
3.8 De kinderen zijn met ingang van 4 juni 2010 geplaatst in een (crisis)pleeggezin. Op 1 juli 2011 zijn [[kind 1]en kind 2] overgeplaatst naar het Hof van Ingen (leefgroep). [kind 3] is op 1 juli 2011 weer bij haar moeder gaan wonen. Sinds 1 december 2011 is [kind 3] wederom uit huis geplaatst op basis van daartoe verleende machtigingen van 1 december 2011 en 21 december 2011; de thans geldende machtiging loopt tot 3 september 2012.
4. De motivering van de beslissing
4.1 De moeder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling haar verzoek in hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling ingetrokken. Het hof zal het verzoek in hoger beroep van de moeder in zoverre dan ook afwijzen.
4.2 De periode waarvoor de machtiging tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] aan de stichting is verleend, is op 3 maart 2012 verstreken. In een geval als het onderhavige, waarin de moeder opkomt tegen een uithuisplaatsing van minderjarige kinderen, moet worden aangenomen dat zij, gelet op het door artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op eerbiediging van haar gezinsleven, een rechtens relevant belang heeft om de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing te laten toetsen, en behoort haar mitsdien niet haar procesbelang te worden ontzegd op de enkele grond dat de periode waarvoor de maatregel gold, inmiddels is verstreken (HR 14 oktober 2011, LJN BR5151).
4.3 Ingevolge artikel 1:261 lid 1 BW kan de kinderrechter de stichting op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Ingevolge artikel 1:262 lid 1 BW kan de kinderrechter op verzoek van de stichting of de raad de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing telkens met ten hoogste een jaar verlengen.
4.4 De moeder kan zich met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] niet verenigen. Het hof is op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het in de periode tot 3 maart 2012 in het belang van de verzorging en opvoeding van [[kind 1]en kind 2] was om hen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen. Gebleken is dat zowel bij [kind 1] als bij [kind 2] sprake is van een stoornis in het autistisch spectrum en dat zij daarom beiden specifieke begeleiding nodig hebben. Zij hebben een voorspelbaar dagritme nodig, waarbij geduld, daadkracht en stabiliteit vereist zijn. De persoonlijke situatie van de moeder was, in ieder geval in de periode tot 3 maart 2012, niet zodanig dat zij in staat was om [[kind 1]en kind 2] voldoende te bieden wat zij nodig hadden. Bij de moeder was sprake van relationele, lichamelijke en financiële problemen. Zij kon onvoldoende tegemoetkomen aan de opvoedingsvragen van de kinderen. Tijdens de bezoekmomenten van de moeder aan de kinderen verliest zij het overzicht, verwent de kinderen en brengt hen in een loyaliteitsconflict. Gebleken is voorts dat de moeder op 13 februari 2012 gedwongen uit haar huurwoning is vertrokken en dat zij thans alleen in een stacaravan woont, waarin zij niet het gehele jaar mag verblijven.
4.5 Met het oog op het perspectief van de uithuisplaatsing overweegt het hof nog het volgende. Gebleken is dat de stichting voor de beantwoording van de vraag of thuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] mogelijk is, en zo ja, op welke termijn, nog steeds een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder noodzakelijk acht. De resultaten van dat onderzoek zullen, zoals het hof in zijn onder 3.4 genoemde beschikking van 7 juni 2011 onder 2.5 reeds heeft overwogen, de basis moeten vormen voor een plan van aanpak van de stichting waarin moet worden onderzocht of thuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] mogelijk is, en zo ja, op welke termijn. Het hof heeft aldaar tevens overwogen dat deze gang van zaken aansluit bij het raadsrapport van 25 augustus 2010, waarin de raad reeds een dergelijk plan van aanpak geïndiceerd heeft geacht. Vast staat dat een persoonlijkheidsonderzoek van de moeder nog steeds niet heeft plaatsgevonden. De moeder heeft onweersproken gesteld dat zij zelf een dergelijk onderzoek niet kan financieren. Het hof acht het niet juist dat ruim anderhalf jaar nadat genoemd raadsrapport is uitgebracht nog immer geen persoonlijkheidsonderzoek van de moeder in opdracht van de stichting heeft plaatsgevonden. Het hof verwacht dan ook dat de stichting thans zonder verder uitstel en op voortvarende wijze een dergelijk onderzoek zal laten uitvoeren, zeker nu de moeder bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft herhaald zich daartegen niet (langer) te verzetten en duidelijk is waarop dit onderzoek gericht zal dienen te zijn, namelijk beantwoording van de vraag of de moeder over voldoende vaardigheden beschikt om [[kind 1]en kind 2] te kunnen verzorgen en opvoeden.
4.5 Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, dient te bekrachtigen en het meer of anders verzochte dient af te wijzen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 20 september 2011, voor zover daarbij de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing van [[kind 1]en kind 2] is verlengd tot 3 maart 2012;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, R. Prakke-Nieuwenhuizen en A.J.H. Blaisse-Ozinga, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, en is op 24 mei 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.