Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 19 au-gustus 2009 dat de rechtbank Zutphen tussen Van der Wal c.s. als eiseressen en Bartex en Warta c.s. als gedaagden heeft gewezen; van het vonnis is een fotokopie aan dit arrest ge-hecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep d.d. 18 november 2009 en 9 juni 2010,
- het herstelexploot van 20 juli 2010,
- de akte van Van der Wal c.s. van 7 september 2010 en het rolbericht voor de zitting van de-zelfde datum met betekeningsstukken,
- de akte van Van der Wal c.s. van 2 november 2010,
- het op 2 november 2010 aan Bartex verleende verstek,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de (schriftelijke) pleidooien overeenkomstig de pleitnotities.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overge-legd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Op grond van hetgeen enerzijds is gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende weersproken en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde produc-ties, staan vast de feiten die de rechtbank in haar vonnis van 19 augustus 2009 onder 2.1 tot en met 2.6 eerste volzin, 2.7 en 2.8 heeft vermeld.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Het gaat in deze zaak kort samengevat om het volgende. Vaassen Flexible Packaging B.V. (hierna: Vaassen) heeft begin november 2006 Van der Wal opdracht gegeven tot het vervoer over de weg van rollen aluminiumfolie van Vaassen naar St. Petersburg, waar de rol-len aluminiumfolie moesten worden afgeleverd aan ZAO British American Tobacco SPb. Van der Wal heeft een vervoerderaansprakelijkheidsverzekering bij De Burcht. Van der Wal heeft Bartex opgedragen het vervoer feitelijk te verrichten. Bartex heeft een vervoerderaan-sprakelijkheidsverzekering afgesloten bij Warta c.s. De rollen aluminiumfolie zijn deels met waterschade afgeleverd in St. Petersburg.
4.2 In eerste aanleg heeft Van der Wal na wijziging van eis – kort samengevat – gevorderd dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat Bartex aansprakelijk is voor wat Van der Wal als schadevergoeding aan Vaassen moet voldoen en Bartex zal veroordelen schadevergoe-ding aan Van der Wal te betalen alsmede verklaringen voor recht dat Warta c.s., afzonderlijk of gezamenlijk gehouden is dekking onder de polis te verlenen en direct aan Van der Wal de verzekeringspenningen uit te keren. De rechtbank heeft de vorderingen tegen Bartex – waar-tegen verstek was verleend – toegewezen, De Burcht niet-ontvankelijk verklaard in haar vor-dering jegens Warta c.s. en de vorderingen van Van der Wal c.s. tegen Warta c.s. afgewezen. Van der Wal c.s. is veroordeeld in de proceskosten van Warta c.s.
4.3 Van der Wal c.s. heeft Bartex naast Warta c.s. in hoger beroep betrokken. Niet valt in te zien welk belang zij daarbij heeft, nu de vorderingen tegen Bartex in eerste aanleg zijn toe-gewezen. Het hoger beroep wordt in zoverre verworpen.
4.4 Bij de eerste grief heeft Van der Wal c.s. geen belang. De mogelijk onjuiste weergave van haar stelling op het punt van het vorderingsrecht van Vaassen onder 3.2 in het vonnis is niet van belang voor de beoordeling en het dictum van de rechtbank.
4.5 De tweede grief faalt. De rechtbank dient, anders dan Van der Wal c.s. stelt, ambtshal-ve te onderzoeken of zij bevoegd is van een vordering kennis te nemen. De bevoegdheid van de rechtbank is immers van openbare orde. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bevoegd-heid de vordering van Van der Wal c.s. te beoordelen, die voortvloeit uit artikelen 9 lid 1 sub b en 11 lid 2 EEX-Vo, niet geldt voor een verzekeraar die gesubrogeerd is in de rechten van de getroffene (rovs. 5.6 en 5.7). Tegen dat oordeel is geen grief gericht. Van de onbevoegd-heid van de rechtbank kennis te nemen van de vordering van De Burcht moet dus worden uitgegaan. De rechtbank heeft aan haar oordeel de conclusie verbonden dat De Burcht niet-ontvankelijk is. Hoewel dat oordeel mogelijk onjuist is – de rechtbank had zich volgens het hof onbevoegd moeten verklaren – raakt dat niet de kern van de grief. Grief 2 kan dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.6 De grieven 3, 4 en 5a (grief 5 ontbreekt) bestrijden het oordeel van de rechtbank dat Warta c.s een beroep toekomt op artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden en de aan dit oor-deel ten grondslag liggende overwegingen. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. War-ta c.s. heeft onder verwijzing naar artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden die deel uitmaken van de verzekeringsovereenkomst tussen Bartex en Warta c.s. dekking afgewezen. De recht-bank heeft de Engelse vertaling van productie 5 bij conclusie van dupliek, annex 1 van 3 de-cember 2003 bij de polisvoorwaarden van 25 september 2000 gehanteerd waaruit blijkt dat die voor artikel 4 (Road haulier’s liability Insurance in international transit), eerste lid, sinds 3 december 2003 luidt: "WARTA shall provide insurance coverage in respect of the liability of the Insured in accordance with the prevailing legal regulations in respect of international road transit on the basis of a CMR waybill issued to the name of the Insured.". Van der Wal c.s. heeft in hoger beroep geen bezwaar tegen de juistheid van deze vertaling gemaakt zodat het hof ook van deze vertaling zal uitgaan. Welk belang Van der Wal heeft bij overlegging van de oorspronkelijke Poolse tekst door Warta c.s. – zoals aangestipt bij pleidooi – ontgaat het hof.
4.7 De rechtbank heeft geoordeeld dat deze tekst duidelijk is: er bestaat dekking onder de verzekering bij internationaal wegvervoer op basis van een CMR-vrachtbrief die is afgege-ven op naam van de verzekerde. Omdat het gaat om een verzekering betreffende wettelijke aansprakelijkheid van een wegvervoerder bij internationale transporten geldt dat de verze-kerde op die vrachtbrief moet zijn aangeduid als vervoerder. Omdat de tekst duidelijk is, is er geen aanleiding voor toepassing van de contra proferentem regel. De grieven 3 en 4 richten zich tegen dit oordeel.
4.8 Het hof oordeelt als volgt. Warta c.s. heeft een beroep gedaan op en een vertaling overgelegd (productie 7 bij conclusie van dupliek) van de uitspraak van het gerechtshof te Warschau van 9 oktober 2007. De Poolse rechter, gesteld voor de vraag naar betekenis van artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden van Warta c.s., heeft geoordeeld "Het is moeilijk om klager [Warta, hof] geen gelijk te geven, als hij het verwijt naar voren brengt dat de algeme-ne voorwaarden van de wettelijke aansprakelijkheid van vervoerder (blad 8) in § 4, lid 1 eenduidig wijzen op de noodzaak dat o.a. voldaan is aan de eis, dat het vervoer van de zen-ding plaatsvindt op basis van een vrachtbrief die is afgegeven op naam van verzekeringne-mer [onderstreping in het origineel, hof]." Tot hetzelfde oordeel is de Franse rechter geko-men die eveneens moest oordelen over artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden van Warta c.s. naar Pools recht (Tribunal de Commerce de Lyon van 16 februari 2009, productie 8 bij ant-woordakte uitlaten van 18 maart 2009, citaat aangehaald in akte): "Attendu que le Tribunal constatera que ce paragraphe 4 précise que la garantie apportée par la société WARTA néxiste que si le transport est realisé par son assuré sur la base de récépissés de la CMR établis au nom de l’assuré." Mede op basis van deze factoren, de (Engelse) tekst van artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden en het feit dat de polisvoorwaarden deel uitmaken van een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid van een wegvervoerder komt het hof tot het-zelfde oordeel als de rechtbank. Artikel 4 lid 1 bepaalt duidelijk dat dekking bestaat bij inter-nationaal wegvervoer op basis van een CMR-vrachtbrief die op naam van de verzekerde in zijn hoedanigheid van internationaal wegvervoerder is uitgegeven.
4.9 Hetgeen Van der Wal c.s. in eerste aanleg in de akte uitlaten van 21 januari 2009 en de antwoordakte uitlaten van 13 mei 2009 tegen voormelde uitspraken van de Poolse en Franse rechter heeft ingebracht, kan haar niet baten. De omstandigheden dat Warta c.s. haar onder-bouwing beperkt tot één Poolse uitspraak en dat het Poolse recht, naar wordt gesteld, geen precedentwerking kent, doet geen afbreuk aan het feit waarop Warta c.s. zich beroept, name-lijk dat het hof van Warschau de betekenis van artikel 4 lid 1 van haar polisvoorwaarden heeft vastgesteld in de door Warta c.s. bepleite zin. De suggestie van Van der Wal c.s. dat de Poolse rechter over andere polisvoorwaarden heeft geoordeeld dan die in deze zaak voorlig-gen, is slechts gebaseerd op de verwijzing – in de overgelegde Poolse tekst van de uitspraak – naar § 2 onder 2 in plaats van § 2 onder 5 voor de definitie van een CMR-vrachtbrief. Dit kan eenvoudig verklaard worden door een verschrijving. Van der Wal c.s. heeft namelijk niet onderbouwd dat Warta c.s. naast de onderhavige polisvoorwaarden andere - wat artikel 4 lid 1 betreft, gelijkende - polisvoorwaarden voor haar verzekering tegen wettelijke aansprake-lijkheid van internationaal wegvervoer hanteert. Voorts heeft, anders dan Van der Wal c.s. in de uitspraak van het Tribunal de Commerce de Lyon leest, de Franse rechter geoordeeld over de betekenis van artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden en niet alleen een oordeel gegeven of het Warta vrij stond in het concrete geval een beroep op deze clausule te doen. Dat volgt uit het aangehaalde citaat. Ook de omstandigheid dat de Franse rechter in de uitspraak op onderdelen (commissionaire de transport en wettelijke rente) naar Frans recht verwijst, brengt niet mee dat geoordeeld moet worden dat de Franse rechter over het hoofd heeft ge-zien dat artikel 4 lid 1 van de polisvoorwaarden beoordeeld moet worden naar Pools recht.
4.10 Het voorgaande brengt mee dat de betekenis van artikel 4 lid 1 duidelijk is en dat aan de contra proferentem regel niet wordt toegekomen. Ook naar Pools recht geldt die uitlegre-gel immers alleen als een beding onduidelijk is en voor meerdere uitleg vatbaar. Dat is hier niet het geval.
4.11 Op de CMR-vrachtbrief die Bartex ten behoeve van het vervoer van de rollen alumini-umfolie van haar vestigingsplaats naar St. Petersburg heeft opgemaakt en waarbij Arbat de vervoerder was, is Bartex niet vermeld als vervoerder. In de eerste CMR-vrachtbrief wordt Bartex niet genoemd. Een en ander brengt mee dat Warta c.s. niet gehouden is dekking te verlenen.
4.12 Het betoog van Van der Wal c.s. dat de hier gevolgde uitleg onpraktisch, onlogisch en/of in strijd met de rechtszekerheid is, ziet het belang van vervoersverzekeraars over het hoofd om dekking te beperken tot schade veroorzaakt door de hoofdvervoerder, althans tot schade voortvloeiend uit niet-opvolgend vervoer. Het betoog faalt dan ook.
4.13 De grieven 3, 4 en 5a falen. Grief 6 is een veeggrief en behoeft geen afzonderlijke be-spreking. Het door Van der Wal c.s. gedane bewijsaanbod passeert het hof, omdat de te be-wijzen aangeboden feiten en omstandigheden, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
Slotsom
4.14 Het hoger beroep tegen Bartex zal worden verworpen en het hoger beroep tegen Warta c.s. faalt. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen. Van der Wal c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Warta c.s. worden veroordeeld.