Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM
1.Het geding in eerste aanleg
14 november 2011 dat de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) tussen CDS als eiseres in conventie, verwerende partij in voorwaardelijke reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, in kort geding heeft gewezen. Van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2.Het geding in hoger beroep
- [geïntimeerde] alsnog zal gebieden om, vanaf de dag van betekening van het arrest in de onderhavige procedure, althans een door het hof in goede justitie te bepalen dag zo snel mogelijk daarna, zijn werkzaamheden bij Prolab te staken en gestaakt te houden, en ook anderszins niet in strijd met het non-concurrentiebeding te handelen, totdat definitief in een bodemprocedure zal zijn beslist omtrent het non-concurrentiebeding, meer in het bijzonder of en in hoeverre het non-concurrentiebeding aan zijn werkzaamheid bij Prolab in de weg staat;
- [geïntimeerde] alsnog zal gebieden aan CDS een voorschot te betalen op de boete ten bedrage van het bedrag van de boete op de dag van betekening van het arrest in de onderhavige procedure, althans subsidiair ten bedrage van € 262.000,- althans meer subsidiair een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, uiterlijk zeven dagen na het wijzen van het vonnis in de onderhavige procedure;
- [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties, met inbegrip van de advocaatkosten, primair voorlopig begroot op € 55.000,- althans, subsidiair conform het liquidatietarief, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen de genoemde termijn zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is;
- [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de nakosten ter hoogte van € 205,- zonder betekening, dan wel € 273,- in geval van betekening, te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest onder bepaling dat indien voldoening van de nakosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is;
- [geïntimeerde] zal veroordelen om al hetgeen CDS ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan aan CDS terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van terugbetaling;
- een en ander voor zover toewijsbaar op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag, althans een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag.
1 april 2011 en de contractuele boete zal matigen tot nihil, althans de vordering in conventie tot betaling van een voorschot op de boete zal afwijzen, een en ander totdat definitief in een bodemprocedure zal zijn beslist omtrent het non-concurrentiebeding, in het bijzonder of en in hoeverre het non-concurrentiebeding aan de werkzaamheden van [geïntimeerde] bij ProLab in de weg staat;
3.De vaststaande feiten
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep in kort geding
een jaar, en deze termijn is op 1 april 2012 verstreken. De voorziening die CDS heeft gevorderd, om [geïntimeerde] te gebieden gedurende de looptijd van het non-concurrentiebeding zijn werkzaamheden voor ProLab te staken en gestaakt te houden, kan niet (meer) worden toegewezen, zodat CDS bij deze vordering geen belang heeft in de zin van artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is voorts van oordeel dat CDS geen spoedeisend belang heeft bij het gevorderde voorschot op de boete, nu CDS daaromtrent niets heeft gesteld en ook ter zitting van 23 maart 2012 niet heeft gerespondeerd op de stelling van [geïntimeerde] dat een spoedeisend belang terzake aan de zijde van CDS ontbreekt.
5.De beslissing
€ 1.475,- voor verschotten;