Arrest d.d. 24 april 2012
Zaaknummer 200.083.879/01
(zaaknummer rechtbank: 169947/ HA ZA 10-474)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. P.H. van Dijck, kantoorhoudende te Haarlem,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
advocaat: mr. A.C. Mens, kantoorhoudende te Hoofddorp.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 17 maart 2010 door de rechtbank Haarlem, en op 28 april 2010 en 12 januari 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 3 maart 2011 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 12 januari 2011 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 22 maart 2011.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"het vonnis door de rechtbank te Zwolle-Lelystad, Sector civiel recht, locatie Zwolle op
12 januari 2011, onder zaak/rolnummer 169947 / HA ZA 10-474 gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende, alsnog geïntimeerde niet ontvankelijk te verklaren in de door hem ingestelde vordering althans hem die te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van het geding in beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het Hof het hoger beroep van appellante afwijst en het vonnis van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad op 12 januari 2011 tussen partijen gewezen, zal bevestigen, met veroordeling van appellante in de kosten van de appèlprocedure."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
[appellante] heeft 27 als zodanig aangeduide grieven opgeworpen.
De feiten
1. Het hof gaat uit van de volgende feiten, die tussen partijen niet in geschil zijn.
1.1. [geïntimeerde] is de vader van [appellante]. In oktober 2008 heeft hij een hartaanval gekregen. Na in verband daarmee in het ziekenhuis opgenomen te zijn geweest, verbleef hij sinds november 2008 in het verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] in [woonplaats]. [geïntimeerde] bankierde bij de ING. Op 3 december 2008 heeft [appellante] in aanwezigheid van haar vader bij de Rabobank Zuid-Kennemerland een totaalbedrag van € 62.400,00 gestort, waarvan een bedrag van € 60.400,00 op het bestaande bankrekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [appellante] en een bedrag van € 2.100,00 op het op diezelfde dag geopende rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van [en/of rekening]. Van die storting is een (kopie) stortingsbewijs afgegeven, waarop is vermeld een specificatie van het aantal en de soort bankbiljetten, de naam en de handtekening van degene die het geld heeft geteld en de naam en de handtekening van degene die heeft gecontroleerd. Een kopie van dat stortingsbewijs is als productie D bij de antwoordakte na comparitie door [appellante] overgelegd.
1.2. Als productie 1 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd een e-mail van [appellante] aan haar vader van 2 maart 2009 met de volgende inhoud:
'Hi Pa,
Bijgaand een overzicht van rekeningen. Internet bonus sparen is van [naam] rijbewijs.
Rekening Omschrijving Ten name van Saldo
[rekeningnummer] Rabo totaalpakket [naam] € 66.976,01
[rekeningnummer] Rabo betaalpakket [en/of rekening] € 2.090,80
[rekeningnummer] Internetbonussparen [naam] € 842,49
[rekeningnummer] EUR - Rabo totaalpakket - [naam]
Rekeningdetails Bestedingsruimte wijzigen
Datum Saldo Bestedingsruimte
02-03-2009 € 66.976,01 € 66.976,01
Rentedatum Code Tegenrekening Naam/Omschrijving bedrag
02-03-2009
ma [rekeningnummer] ALLIANZ NED LEVENSVERZEK af € 49,00
BETALINGSKENM'
1.3. [geïntimeerde] geniet sinds zijn 65e jaar een AOW uitkering van thans € 523,87 per maand, een WUBO-uitkering van € 657,10 per maand en een Canadees pensioen. Blijkens een Inkomensverklaring IB60 betreffende het belastingjaar 2005 heeft [appellante] als inkomen een bedrag van € 79.612,00 opgegeven. Blijkens een jaaropgaaf 2006 van Axa Verzekeringen N.V. heeft [appellante] in 2006 een loon genoten van € 73.552,00 bruto. Blijkens een salarisspecificatie van [werkgever ] van december 2008 is [appellante] sedert 1 juni 2007 bij [werkgever ] in dienst en genoot zij een bruto maandsalaris van € 4.172,16.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. [geïntimeerde] vordert betaling van een bedrag van € 60.400,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009. Hij legt daaraan ten grondslag, kort weergegeven, dat dit zijn spaargeld is en dat zijn dochter [dochter] zich dit bedrag heeft toegeëigend door dit in strijd met de met hem gemaakte afspraken op haar eigen bankrekening te storten. Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
De grieven
3. De grieven stellen de toewijsbaarheid van de vordering van [geïntimeerde] aan de orde en lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Het gaat in deze zaak in de kern om de vraag wiens spaargeld ten bedrage van
€ 60.400,00 op 3 december 2008 door [appellante] is gestort bij de Rabobank Zuid-Kennemerland op de onder 1.1. vermelde rekeningnummers: van [geïntimeerde] of van zijn dochter [appellante]? Van die storting is een stortingsbewijs afgegeven, waarvan in eerste aanleg door [appellante] een niet goed leesbare kopie als productie is overgelegd.
5. Volgens [geïntimeerde] was het gestorte geldbedrag het geld dat hij in de loop der jaren had gespaard. Hij had dat gespaarde geld niet op een bankrekening gezet, maar bewaarde dat aanvankelijk thuis in een geldkistje. Later heeft hij zijn spaargeld voor een groot gedeelte in een bij de ING bank aangehouden kluisje gedeponeerd. Volgens [geïntimeerde] heeft hij met zijn dochter [dochter] afgesproken dat hij zijn spaargeld - € 62.400,00 in totaal - op een gezamenlijke rekening ten name van [geïntimeerde] en [appellante] zou storten en dat, indien hem iets zou overkomen, zijn dochter [dochter] van dat geld de begrafeniskosten zou betalen en het restant zou delen met de andere kinderen. [geïntimeerde] betoogt in appel (memorie van antwoord sub 25.) dat hij op 3 december 2008 samen met zijn dochter [dochter] naar zijn kluisje bij de ING bank is gegaan, dat hij daar het spaargeld heeft opgehaald, dat hij vervolgens samen met zijn dochter [appellante] het geld naar de Rabobank in Bloemendaal heeft gebracht waar het geld is geteld en vervolgens op de bewuste bankrekeningen is gestort. Ten bewijze van het bezoek aan de kluis op 3 december 2008 heeft hij als productie 9 bij memorie van antwoord een kopie van de handtekeningenkaart ter zake van een door hem gehuurd safeloket overgelegd, waarop een bezoek aan het safeloket staat vermeld op 3 december 2008 om 13.42 uur, en dat is voorzien van een handtekening van de bezoeker. Het stortingsbewijs is vervolgens ook getekend door [geïntimeerde]. In strijd met de gemaakte afspraak blijkt [appellante] slechts een bedrag van € 2.100,00 van zijn spaargeld op een gezamenlijke rekening te hebben gestort, terwijl zij het restant van het spaargeld van [geïntimeerde], € 60.400,00, op haar eigen rekening heeft gestort. Daarop aangesproken weigert [appellante] het spaargeld van haar vader aan hem terug te geven.
6. [appellante] betwist dat het bedrag van € 62.400,00 het spaargeld van haar vader is. Zij stelt dat het op 3 december 2008 op bankrekening [rekeningnummer]
(€ 60.400,00) en op bankrekening [rekeningnummer] (€ 2.100,00) gestorte geldbedrag haar eigen spaargeld is. Het gaat daarbij om de opbrengst uit de verkoop van juwelen, een premie van € 39.500,00 die zij in 2007 uit hoofde van een met ING getroffen schikking heeft ontvangen en inkomsten uit verhuur van het pand aan [adres]. Verder wijst [appellante] op haar overige inkomensgegevens ten betoge dat zij een bedrag van € 62.400,00 heeft kunnen sparen. [appellante] betoogt dat zij haar vader op 3 december 2008 heeft meegenomen naar de Rabobank in [plaats] zodat hij 'er eens tussenuit' was en dat zij van het door haar gespaarde geld een bedrag van € 60.400,00 op haar eigen bankrekening heeft gestort en een bedrag van € 2.100,00 op een door haar ten behoeve van haar vader geopende gezamenlijke (en/of) rekening. Dat laatste heeft zij gedaan, aldus [appellante], omdat zij, gelet op zijn lage inkomen, heeft gemeend haar vader financieel te moeten ondersteunen.
7. Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante] volgt uit de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) dat in beginsel op [geïntimeerde] de last rust zijn stelling te bewijzen dat zijn dochter [dochter] op
3 december 2008 eigenmachtig, in strijd met de gemaakte afspraak, zijn spaargeld ten bedrage van € 60.400,00 op haar eigen Rabo bankrekening ([rekeningnummer]) heeft gestort. Dat bewijs is ook nodig, want dat volgt nog niet - ook niet voorshands behoudens tegenbewijs - uit de enkele schriftelijke verklaringen van [betrokkene 1] van 23 maart 2010 en van [betrokkene 2] van 18 december 2009, waarvan de juistheid door [appellante] gemotiveerd is bestreden. Het bewijs is evenmin reeds geleverd door de enkele omstandigheid dat [geïntimeerde], zoals hij betoogt, over voldoende inkomsten beschikte om een bedrag van
€ 62.400,00 te kunnen sparen, terwijl evenmin op voorhand kan worden aangenomen dat het inkomen van zijn dochter zodanig laag is geweest dat zij dat bedrag niet zou hebben kunnen sparen. Ook volgt de juistheid van [geïntimeerde] stellingen nog niet uit de door hem als productie 9 bij akte houdende overlegging producties met toelichting van 29 juni 2010 overgelegde 'bewijsstukken van contante geldopnamen over de afgelopen jaren'. Terecht merkt [appellante] ter zake van die stukken op dat een groot aantal geldopnamen blijkt te zijn gedaan ná 3 december 2008, terwijl veel van deze geldopnamen ook niet aanstonds op [geïntimeerde] zijn terug te voeren bij gebreke van een naam of vermelding van een aan [geïntimeerde] toebehorend bankrekeningnummer. [geïntimeerde] heeft verder als productie 1 bij akte houdende overlegging producties met toelichting van
29 juni 2010 een 'specificatie' van zijn spaargeld overgelegd, bestaande uit, zo begrijpt het hof, een kopie van een envelop waarop door [appellante] bedragen zouden zijn geschreven. Een envelop is echter niet overgelegd, terwijl zonder nadere uitleg, die niet wordt gegeven, in het geschrevene geen duidelijke specificatie van het spaargeld van [geïntimeerde] valt te ontwaren. Maar ook indien dat wel het geval zou zijn, volgt daaruit op zichzelf nog niet het bewijs van de stelling dat het spaargeld van [geïntimeerde] is gestort.
8. Hoewel [geïntimeerde] in hoger beroep geen, laat staan een voldoende gespecificeerd, bewijsaanbod heeft gedaan, vindt het hof aanleiding hem ambtshalve tot het bewijs van zijn onder 7. vermelde stellingen toe te laten. Slaagt hij daarin, dan volgt daaruit dat zijn dochter [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld door zich op 3 december 2008 eigenmachtig, zonder zijn toestemming, het spaargeld van [geïntimeerde] ten bedrage van € 60.400,00 toe te eigenen door storting op haar bankrekening. In dat geval volgt bekrachtiging van het bestreden vonnis. Indien [geïntimeerde] niet slaagt in voormeld bewijs, realiseert zich het bewijsrisico en volgt vernietiging van het vonnis en, opnieuw recht doende, afwijzing van de vordering.
9. Indien [geïntimeerde] bewijs wenst te leveren door middel van het horen van getuigen, dient [appellante] uiterlijk veertien dagen voorafgaande aan de dag van het getuigenverhoor een goed leesbaar exemplaar van het stortingsbewijs van
3 december 2008 aan het hof en aan de wederpartij toe te zenden.
10. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan.
De beslissing
Het gerechtshof:
draagt [geïntimeerde] op te bewijzen dat zijn dochter [appellante] op
3 december 2008 eigenmachtig, zonder zijn toestemming en in strijd met de gemaakte afspraak, zijn spaargeld ten bedrage van € 60.400,00 op haar bankrekening heeft gestort;
bepaalt voor zover [geïntimeerde] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. R.A. van der Pol, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 22 mei 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
verstaat dat de advocaat van [geïntimeerde] uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor zal plaatsvinden een kopie van het volledige procesdossier ter griffie van het hof doet bezorgen, bij gebreke waarvan de advocaat van [appellante] alsnog de gelegenheid heeft uiterlijk één week voor de vastgestelde datum een kopie van de processtukken over te leggen;
draagt (de advocaat van) [appellante] op om uiterlijk veertien dagen voorafgaand aan de datum waarop het getuigenverhoor zal plaatsvinden een goed leesbaar exemplaar van het stortingsbewijs van 3 december 2008 aan het hof en aan de wederpartij te doen toekomen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. K.M. Makkinga, voorzitter, M.M.A. Wind en
R.A. van der Pol en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 24 april 2012 in bijzijn van de griffier.