Arrest d.d. 24 april 2012
Zaaknummer 200.073.675/01
(zaaknummer rechtbank: 164883 / HA ZA 09-1738)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C.M. Koerhuis, kantoorhoudende te Zwolle,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.C.F. Kooijmans, kantoorhoudende te Zwolle.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 14 april 2010 en 9 juni 2010 door de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 8 september 2010 is door de man hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 9 juni 2010 met dagvaarding van de vrouw tegen de zitting van
21 september 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 9 juni 2010 tussen partijen gewezen te vernietigen en opnieuw rechtdoende geïntimeerde niet-ontvankelijk te verklaren althans haar vordering af te wijzen
en voorts te bepalen dat appellant aan geïntimeerde ter afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden de helft van de verkoopprijs van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] onder aftrek van de helft van de totale hypotheekschuld ad € 92.400,- dient te voldoen, te vermeerderen met € 3.505,- ter zake van de verrekening van de waarde van de polissen
en voorts geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van
€ 30.324,34 wegens onverschuldigde betaling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
1 december 2010 tot aan de dag der algehele voldoening
met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Bij memorie van antwoord is door de vrouw verweer gevoerd met als conclusie:
"dat het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, op 9 juni 2010 tussen geïntimeerde als eiseres en appellant als gedaagde gewezen, wordt bekrachtigd, zo nodig onder verbetering van het vonnis, met veroordeling van appellant - uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze zaak te wijzen vonnis, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede voor nakosten met een bedrag van € 131,- dan wel, indien betekening van het in deze zaak te wijzen vonnis plaatsvindt, van € 199,-."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
De man heeft vijf genummerde grieven opgeworpen. Voorts heeft hij zijn eis in oorspronkelijke reconventie vermeerderd.
De feiten
1. Als gesteld en erkend, althans niet weersproken, staan tussen partijen de navolgende feiten vast.
1.1. Partijen zijn op 9 juni 1995 met elkaar gehuwd. Dit huwelijk is op 8 mei 2007 ontbonden door inschrijving van de beschikking van 21 maart 2007, waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. Partijen waren op huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. In de akte van huwelijkse voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald.
(…)
Artikel 12.1:
Indien het huwelijk van de echtgenoten wordt ontbonden door echtscheiding, wordt er tussen echtgenoten afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd, met in achtneming van het navolgende.
Artikel 12.3
Voor ieder voljaar dat het huwelijk tot de echtscheiding heeft geduurd wordt tien procent (10 %) van ieders privé-vermogen meer tot de gemeenschap gerekend. Van de som van de aldus berekende bedragen komt ieder der echtgenoten de helft toe. De verrekening geschiedt doordat de verrekenplichtige gewezen echtgenoot een zodanig bedrag uitkeert aan de andere gewezen echtgenoot, dat daardoor per saldo ieder van de gewezen echtgenoten de helft van het alsvoren berekende saldo verkrijgt.
1.2. Omdat het huwelijk langer dan 10 jaar geduurd heeft, brengen de geciteerde bepalingen mee dat ieders privévermogen voor 100% in de verrekening moet worden betrokken en dat ieder van partijen voor de helft gerechtigd is tot de waarde van de aan de man in eigendom toebehorende voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] (zoals is gesteld sub 3 in de inleidende dagvaarding en erkend sub 2 in de conclusie van antwoord in conventie).
1.3. De man heeft de genoemde woning (hierna: de woning) te koop gezet.
De vrouw heeft de man op 24 september 2007 gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad en heeft onder meer gevorderd dat de man zijn medewerking zal verlenen aan het verlagen van de vraagprijs van de woning naar € 650.000,-.
1.4. In die procedure hebben partijen op 17 april 2008 ter comparitie een vaststellingsovereenkomst gesloten. Het proces-verbaal van die comparitie luidt, voor zover van belang, als volgt:
De woning (…) zal worden getaxeerd door een makelaar. (…). De bepaling van de waarde zal plaatsvinden op basis van het door de makelaar uitgebrachte rapport. De taxatie is bindend voor partijen.
1.5. Ter uitvoering van deze vaststellingsovereenkomst hebben partijen de woning door een makelaar bindend doen taxeren, waarbij de waarde is getaxeerd op een bedrag van € 458.000,-.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
2. De vrouw heeft de man gedagvaard voor de rechtbank Zwolle-Lelystad en heeft, op hierna te bespreken gronden, betaling gevorderd van de helft van de taxatiewaarde, te weten een bedrag van € 229.000,-, vermeerderd met rente en kosten. De man heeft verweer gevoerd en een vordering in reconventie ingesteld. De rechtbank heeft bij het vonnis waarvan beroep de vordering van de vrouw toegewezen, met uitzondering van de buitengerechtelijke kosten en met toewijzing van de wettelijke rente vanaf 13 augustus 2008. Tevens heeft de rechtbank een bedrag toegewezen van € 3.305,- uit hoofde van verrekening van twee RVS-polissen. De vorderingen in reconventie heeft de rechtbank afgewezen. De proceskosten heeft de rechtbank gecompenseerd.
De eisvermeerdering
3. De man heeft zijn eis in oorspronkelijke reconventie in hoger beroep gewijzigd, zodat deze vordering thans luidt als hiervoor is weergegeven onder "het geding in hoger beroep". De vrouw heeft daartegen geen bezwaar aangevoerd en het hof acht deze eiswijziging ook ambtshalve niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Derhalve zal het hof wat de vordering van de man betreft recht doen op de gewijzigde eis.
De bespreking van de grieven
4. De grieven I tot en met IV zijn gericht tegen de uitleg die de rechtbank heeft gegeven aan de op 17 april 2008 gesloten vaststellingsovereenkomst en de op die uitleg voortbouwende oordelen van de rechtbank.
De rechtbank heeft overwogen:
“Naar het oordeel van de rechtbank kan de vaststellingsovereenkomst van partijen, ook al is hierin grammaticaal gezien geen (expliciete) betalingsverplichting voor [de man] opgenomen ter zake de echtelijke woning, redelijkerwijs niet anders worden uitgelegd dan als een overeenkomst waarin partijen volgens (oud) bestendig gebruik en aldus blijkbaar tegen finale kwijting jegens elkaar, bedoeld hebben over en weer te willen komen tot een algehele afwikkeling van hun huwelijkse voorwaarden na hun echtscheiding. (…)
Evenzeer onjuist is zijn visie [hof: die van de man] dat hij niet op grond van de vaststellingsovereenkomst tot verrekenen van de nadien vastgestelde taxatiewaarde van de woning met [de vrouw] was/is gehouden.” (…)
Al het (overige) verweer van [de man], onder meer over het juridische karakter van de vaststellingsovereenkomst (in het licht van de daaraan voorafgaande dagvaardingsprocedure) en zijn beweerdelijk financieel onvermogen tot afrekenen treft derhalve geen doel.”
5. In de toelichting op de onderhavige grieven voert de man aan dat de uitleg van de rechtbank afwijkt van de tekst van de vaststellingsovereenkomst, zonder dat deze afwijkende uitleg steun vindt in de omstandigheden rond het aangaan van de vaststellingsovereenkomst. In de dagvaarding waarmee de procedure is ingeleid die uitmondde in de vaststellingsovereenkomst vordert de vrouw medewerking door de man aan verlaging van de vraagprijs van de woning. Op dat moment was al duidelijk dat de man zonder verkoop van de woning niet in staat was het aandeel van de vrouw in de overwaarde ervan te financieren. Beide partijen gingen ervan uit dat de woning verkocht moest worden en dat de vrouw de helft van de verkoopopbrengst zou ontvangen. Het geschil ging over de vraagprijs. Het kan dus niet anders dan dat de overeenstemming die partijen in de vaststellingsovereenkomst hebben bereikt slechts betrekking had op de wijze waarop de waarde van het huis zal worden vastgesteld, die vervolgens tot een aanpassing van de vraagprijs zou leiden, aldus nog steeds de man.
6. Het hof stelt voorop dat de vrouw haar vordering in de onderhavige procedure niet baseert op een door de vaststellingsovereenkomst in het leven geroepen betalingsverplichting aan de zijde van de man. De grondslag voor de vordering van de vrouw is nakoming van artikel 12 van de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden. Volgens dat artikel ontstaat door de echtscheiding een in beginsel direct opeisbare verrekenplicht als nader omschreven in het derde lid van genoemd artikel. Volgens de vrouw was het doel van de vaststellingsovereenkomst “slechts” om tot een bindende taxatie van de woning te geraken. Dit heeft ertoe geleid dat het bedrag dat de man aan de vrouw moet betalen kon worden geconcretiseerd (zie inleidende dagvaarding onder 3 en 6, pleitnota eerste aanleg onder 9 en memorie van antwoord onder 10).
7. Nu de man heeft erkend dat artikel 12 van de huwelijkse voorwaarden meebrengt dat ieder van partijen voor de helft gerechtigd is tot de waarde van de woning (sub 2 van de conclusie van antwoord in conventie) heeft hij de door de vrouw gestelde grondslag in zoverre niet (gemotiveerd) weersproken. Zijn standpunt komt er feitelijk op neer dat partijen met het aangaan van de vaststellingsovereenkomst hebben bedoeld dat de vrouw pas het haar toekomende zou ontvangen nadat de man erin zou slagen de woning te verkopen, waarbij (i) de man zich verplichtte de vraagprijs aan te passen aan de uitkomst van de bindende taxatie en (ii) de vrouw de helft van de verkoopopbrengst zou ontvangen.
8. Voor wat betreft de uitleg van een schriftelijke overeenkomst dient de Haviltex-norm (HR 13 maart 1981; NJ 1981, 635) als uitgangspunt. Volgens die norm komt het bij de uitleg van een contractsbeding in de regel niet aan op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van het contract, maar op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan de bepaling mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
9. Het hof stelt voorop dat de tekst van de vaststellingsovereenkomst geen enkel aanknopingspunt oplevert om te komen tot de uitleg die de man daaraan geeft. Volgens die tekst komen partijen slechts overeen dat de woning bindend door een makelaar zal worden getaxeerd. Ook het handelen van partijen na het sluiten van die overeenkomst biedt geen steun aan de stellingen van de man, in tegendeel. De man heeft immers geen grief aangevoerd tegen de overweging van de rechtbank dat hij ondanks de voorafgaande procedure jarenlang een vraagprijs is blijven hanteren van circa twee ton boven de vastgestelde taxatiewaarde (r.o. 3.6 van het vonnis). Die handelwijze strookt niet met de stelling van de man dat het doel van de taxatie was om de vraagprijs aan te passen aan de bindende taxatie. De in augustus 2008 tussen partijen gevoerde correspondentie (overgelegd bij inleidende dagvaarding) draagt eveneens niet bij aan de uitleg van de man. In een brief van 4 augustus 2008 vraagt de advocaat van de vrouw aan de man of hij de benodigde gelden inmiddels bijeen heeft en zo ja om dan het bedrag van € 229.000,- te voldoen. In zijn antwoordbrief van 13 augustus 2008 schrijft de man niet dat het verzoek van de vrouw in strijd is met de vaststellingsovereenkomst, maar slechts dat het hem niet gelukt is de benodigde bedrag te verkrijgen.
10. Voorts ziet het hof in het debat dat vooraf ging aan de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, bezien in samenhang met het vorenstaande, geen aanleiding de man te volgen in zijn uitleg. Weliswaar vorderde de vrouw dat de man zou worden veroordeeld mee te werken aan verlaging van de vraagprijs, doch blijkens de inleidende dagvaarding van die procedure (prod. 6 overgelegd bij comparitie) ging de vrouw echter toen nog uit van de onjuiste gedachte dat de woning gezamenlijk eigendom was geworden. De man heeft dat in zijn toenmalige conclusie van antwoord onder 5 (prod. 7) terecht bestreden en aangevoerd dat hij als verrekenplichtige de helft van de waarde van het vermogen aan de vrouw zal moeten uitkeren. Tevens heeft hij gesteld dat het aan hem als eigenaar van de woning is om te bepalen voor welke prijs hij de woning wil verkopen (conclusie van antwoord onder 6). Niet valt in te zien waarom op grond van dit verloop van de discussie de uitleg die de man thans stelt voor de hand zou liggen. Nergens in zijn toenmalige conclusie van antwoord wordt aangevoerd dat de man niet in staat is de vrouw te voldoen als de woning niet eerst wordt verkocht. Voorts blijkt niet uit de stukken van die procedure dat partijen het erover eens waren dat de vrouw geen aanspraken kon doen gelden voordat de woning verkocht was.
11. De conclusie moet luiden dat de door de man gestelde uitleg van de vaststellingsovereenkomst niet (voldoende) is onderbouwd. De grieven falen.
12. Grief V bouwt voort op de vorige grieven en deelt daarom het lot daarvan.
Hetzelfde geldt voor de “aanvulling eis in reconventie in hoger beroep”.
13. Aan het door de man gedane bewijsaanbod komt het hof niet toe, nu geen toereikende feiten zijn gesteld die, indien bewezen, tot vernietiging van het vonnis kunnen leiden.
De slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Aangezien partijen gewezen echtelieden zijn, zal het hof de proceskosten compenseren als na te melden.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 9 juni 2010, waarvan beroep;
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, L. Janse en M.M.A. Wind en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op dinsdag 24 april 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.