ECLI:NL:GHARN:2012:BW3415

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-000016-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van verdachte in zaak betreffende hentai-afbeeldingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte met betrekking tot drie afbeeldingen, die als hentai-afbeeldingen werden aangeduid. De rechtbank had geoordeeld dat deze afbeeldingen niet konden worden aangemerkt als afbeeldingen waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt schijnbaar is betrokken. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting van 29 maart 2012 en heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen. De advocaat-generaal stelde dat de afbeeldingen, hoewel niet realistisch, toch onder de strafbaarstelling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht zouden moeten vallen, gezien hun seksuele strekking en de mogelijke schade die ze aan kinderen zouden kunnen toebrengen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de afbeeldingen niet voldoen aan de eis van een realistische afbeelding van een kind en dat er geen ruimte is om de strafbaarheid te verruimen op basis van gewijzigde maatschappelijke inzichten. Het hof bevestigde de vrijspraak van de verdachte en oordeelde dat de afbeeldingen niet onder de strafbaarstelling van artikel 240b vallen. De beslissing van het hof is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. A.E. Harteveld als voorzitter, en is op 12 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-000016-11
Uitspraak d.d.: 12 april 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 21 december 2010 in de strafzaak tegen
[NAAM]
[geboortedatum en adres]
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het appel richt zich blijkens de appelschriftuur van de officier van justitie en hetgeen door de advocaat-generaal ter terechtzitting is aangevoerd uitsluitend tegen de beslissing van de rechtbank om verdachte vrij te spreken van drie in rechtsoverweging 12 van het vonnis genoemde afbeeldingen (zijnde de zogenaamde hentai-afbeeldingen) onder de nummers:
- [bestandsnaam].jpg (zie aanv pv, groep 4, afbeelding nr 1)
- [bestandsnaam].jpg (zie aanv pv, groep 4, afbeelding nr 3)
- [bestandsnaam].jpg (zie aanv pv, groep 4, afbeelding nr 5)
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
[naam raadsman], naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Gelet op hetgeen door het openbaar ministerie in hoger beroep is aangevoerd dient het vonnis onder na te noemen aanvulling van gronden te worden bevestigd.
Aanvulling van gronden
Ter terechtzitting heeft de advocaat-generaal in haar op schrift overgelegde requisitoir een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen. Dat standpunt houdt, samengevat, in dat met betrekking tot afbeeldingen van seksuele gedragingen waarbij kinderen zijn betrokken of schijnbaar zijn betrokken en waarvan - onder meer - het bezit strafbaar is gesteld in artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht, dient te worden gekeken naar hetgeen de afbeelding voor de gemiddelde Nederlander als ‘strekking’ of bedoeling lijkt te hebben en of deze potentieel schade toebrengt aan kinderen in het algemeen. Verder dient daarbij in aanmerking te worden genomen of het een afbeelding betreft die kennelijk geëigend en geschikt is om bij te dragen aan een subcultuur die seksuele handelingen met en door kinderen als normaal en acceptabel voorstelt. Hierbij heeft zij verwezen naar o.m. de conclusie van de advocaat-generaal bij het arrest van de Hoge Raad van 7 december 2010, LJN BO6446 alsmede naar de geschiedenis van de totstandkoming van de wijziging van het genoemde artikel 240b, die in werking is getreden op 1 oktober 2002. Voorts heeft zij aandacht besteed aan internationale verdragen waaruit een ruimere strekking van het verbod op kinderpornografie zou zijn af te leiden, zoals het Verdrag van de Raad van Europa inzake de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik.
De conclusie van de advocaat-generaal met betrekking tot het bezit van de drie in de tenlastelegging opgenomen afbeeldingen, waarvan verdachte door de rechtbank is vrijgesproken, is dat deze, hoewel zij niet op een lijn zijn te stellen met realistische afbeeldingen van kinderen, niettemin vanwege hun duidelijke seksuele strekking als afbeeldingen hebben te gelden die onder de strafbaarstelling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht dienen te vallen.
Het hof is ten aanzien van dit standpunt van de advocaat-generaal van oordeel dat, hoewel thans, vergeleken met de oorspronkelijke strafbaarstelling van kinderpornografie, in zeker opzicht sprake is van een verruimde strekking van de bepaling, de tekst van de delictsomschrijving nog steeds uitgaat van betrokkenheid van iemand die de leeftijd van (thans) achttien jaar niet heeft bereikt, dan wel van de schijnbare betrokkenheid van een dergelijk persoon. Dit samenstel kan volgens het hof niet anders inhouden dan dat ofwel een werkelijk bestaand kind bij de seksuele gedraging is betrokken, dan wel, bijvoorbeeld door gebruikmaking van bepaalde technische middelen, de realistische suggestie wordt gewekt dat een bestaand kind bij een seksuele gedraging is betrokken. Het hof ziet gelet op deze duidelijke tekst van de wet geen ruimte om met een beroep op een (mogelijk) gewijzigd maatschappelijk inzicht in de strekking van de strafbaarstelling van kinderpornografie een andere maatstaf voor de strafbaarheid daarvan te hanteren.
Dat betekent dat afbeeldingen die niet aan voornoemde eis van een realistische afbeelding van een kind voldoen niet onder de strafbaarstelling van artikel 240b van het Wetboek van Strafrecht vallen, ook al zou de onmiskenbare strekking er van zijn om bij bepaalde personen een seksuele prikkeling teweeg te brengen.
Ten aanzien van de drie door de advocaat-generaal aangeduide afbeeldingen in de tenlastelegging (zogenaamde hentai-afbeeldingen) is door de advocaat-generaal niet betwist dat de daarop voorkomende kinderfiguren niet realistisch zijn. Het hof heeft evenzeer geconstateerd dat deze door de wijze van afbeelden - anders dan de hentai-afbeeldingen ten aanzien waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring is gekomen - in overwegende mate afwijken van voornoemde eis van een realistische afbeelding en derhalve niet kunnen worden aangemerkt als afbeeldingen waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt schijnbaar is betrokken. Evenals de rechtbank is het hof derhalve van oordeel dat van het bezit van deze drie afbeeldingen dient te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr A.E. Harteveld, voorzitter,
mr J.H.C. van Ginhoven en mr A.W.M. Elders, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 12 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr A.W.M. Elders is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.