ECLI:NL:GHARN:2012:BW1779

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.018/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strikte voorwaarden omgangsregeling tussen minderjarige en vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn vader. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Kloosterboer, heeft in hoger beroep verzocht om een zorgregeling met zijn zoon, die onder toezicht staat van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ). De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse, heeft haar instemming gegeven met het advies van de raad, maar de vader is het niet eens met de voorgestelde zorgregeling.

Het hof heeft in zijn beoordeling de vastgestelde feiten en eerdere beslissingen in de zaak in acht genomen. Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige op 10 november 2011 is uitgesproken en dat er een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming is ingediend. De raad heeft geadviseerd om geen begeleide zorgregeling tussen de vader en de minderjarige op te starten, omdat de situatie van de ouders problematisch is en er onvoldoende mogelijkheden zijn voor begeleiding.

Het hof heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een zorgregeling en heeft strikte voorwaarden gesteld aan de omgang. Deze voorwaarden omvatten onder andere dat de vader zich moet onthouden van drugsgebruik tijdens de contacten, dat de eerste contacten begeleid moeten worden door de gezinsvoogd, en dat de ouders zich aan de afgesproken tijdstippen moeten houden. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en een zorgregeling vastgesteld waarbij de vader de minderjarige eenmaal per drie weken gedurende drie uur mag ontvangen, onder de gestelde voorwaarden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Beschikking d.d. 20 maart 2012
Zaaknummer hof 200.069.018
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N. Kloosterboer, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse. kantoorhoudende te Deventer.
Belanghebbende
Bureau Jeugdzorg Overijssel
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
Het hof verwijst naar de inhoud van de tussenbeschikking van 8 februari 2011, in de zaak tegen de bestreden beschikking met zaaknummer 163680 FA RK
09-3851, welke hier wordt overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof op 26 juli 2011 ingekomen een rapport en advies, bij brief van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Overijssel, locatie Zwolle (hierna: de raad) van
25 juli 2011.
Ter zitting van 22 november 2011 is de zaak opnieuw behandeld. Verschenen zijn de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaten. In het kader van zijn adviserende taak is de raad verschenen in de persoon van mevrouw Uit den boogaardt.
Beide advocaten hebben (mede) het woord gevoerd aan de hand van de door hen overgelegde pleitnotities.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Aan de in de tussenbeschikking genoemde vaststaande feiten dient te worden toegevoegd dat door de kinderrechter de ondertoezichtstelling van [kind] is uitgesproken op 10 november 2011, voor de duur van negen maanden.
2. Nu het hof dit eerst ter zitting van 22 november 2011 van partijen heeft vernomen, is BJZ door het hof niet opgeroepen voor de voortgezette mondelinge behandeling. BJZ is ook niet ter zitting van het hof verschenen.
Verzoek van het hof aan de raad
3. Het hof heeft zich bij voormelde tussenbeschikking onvoldoende voorgelicht geacht om een beslissing te kunnen geven. Aan die overweging heeft ten grondslag gelegen het feit dat het laatste onderzoek door de raad een aantal jaren geleden had plaatsgevonden en door de vader gemotiveerd is gesteld dat zijn situatie nadien is verbeterd. Ook de moeder heeft aangegeven dat de situatie is veranderd en wel in die zin dat [kind] rustiger is geworden sinds hij geen omgang meer heeft met zijn vader.
4. Het hof heeft de raad verzocht om opnieuw onderzoek te doen. Het hof heeft de raad verzocht om bij het onderzoek te betrekken de huidige situatie van de vader en de moeder, en de plaats die [kind] hierin kan innemen. De raad is gevraagd het hof te adviseren en informeren over de mogelijkheden om tot een (begeleide) zorgregeling tussen de vader en [kind] te komen. De raad is daarbij gevraagd te inventariseren of er in de omgeving van de ouders een persoon of instantie aanwezig is die in aanmerking zou kunnen komen om de zorgregeling tussen de vader en [kind] te begeleiden.
Ten slotte is de raad verzocht om indien het mogelijk en wenselijk zou blijken, (observatie)contacten op te starten tussen de vader en [kind].
Rapport en advies van de raad
5. De raad heeft aangegeven dat hij op korte termijn geen mogelijkheden ziet om tot een begeleide zorgregeling tussen vader en [kind] te komen. [kind] is een kwetsbare jongen die duidelijkheid en structuur nodig heeft. Contact tussen vader en [kind] zal, aldus de raad, tot problemen leiden omdat de ouders onvoldoende mogelijkheden hebben om, al dan niet met hulpverlening, die problemen op te lossen. Omdat er tussen de ouders een strijd is en blijft bestaan, ziet de raad geen perspectief op onbegeleid contact tussen vader en zoon en de raad ziet daarom geen mogelijkheden voor begeleiding van de contacten door een gespecialiseerde instantie. Observatiecontacten zijn door de raad, gelet op hun bevindingen, niet geëntameerd. Eerst dient er meer duidelijkheid te komen over de opvoedingssituatie van [kind].
De raad verzoekt het hof dan ook, gelet op al het vorenstaande, de bestreden beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad te bekrachtigen.
Mening ouders
6. De moeder stemt in met het advies van de raad ten aanzien van de zorgregeling.
Hoewel zij het niet eens was met het beschermingsonderzoek heeft ze ter zitting van het hof verklaard dat zij nu toch wel blij is dat er hulp van een gezinsvoogd zal komen.
7. De vader is blij dat er hulp komt voor [kind], maar hij is het niet eens met het advies van de raad ten aanzien van de zorgregeling. Hij heeft verzocht een start te maken met contacten tussen hem en zijn zoon.
Oordeel van het hof
8. Uit het rapport van de raad blijkt dat het onderzoek zoals door het hof verzocht, aanleiding heeft gegeven om (tevens) een beschermingsonderzoek te verrichten naar de opvoedingssituatie van [kind]. Het beschermingsonderzoek heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van [kind].
9. Het hof beschikt niet over het rapport van het beschermingsonderzoek dat de raad heeft verricht. De raad heeft ter zitting van het hof aangegeven dat [kind] een negatief beeld heeft van zijn vader en klem zit tussen zijn ouders. Ten gevolge hiervan is het voor [kind] niet mogelijk om te genieten van contact. Een van de doelen in het kader van de ondertoezichtstelling is dat [kind] van beide ouders de ruimte krijgt om een eigen beeld te vormen over de ander.
Andere doelen zijn: werken aan een positief zelfbeeld bij [kind], hem leren zijn emoties te uiten, hem kind te laten zijn en voorwaarden te scheppen voor rust, structuur en stabiliteit.
10. Het hof is, met de raad, van oordeel dat een bijstelling van het beeld dat [kind] heeft van zijn vader van belang is voor de (verdere) ontwikkeling van [kind]. Het hof ziet evenwel niet in - zoals ook ter zitting besproken - hoe dit beeld kan worden bijgesteld als [kind] het contact met zijn vader wordt onthouden. Te meer niet nu, gelet ook op de verklaring van [kind] bij de raad, niet goed duidelijk wordt waarom [kind] zijn vader, al ware dat zo, niet zou willen zien. Er komt naar voren dat [kind] benoemt dat vader softdrugs gebruikt en beloften niet goed na komt maar er komen geen feiten of omstandigheden naar voren waaruit zonneklaar blijkt dat sprake is van één van de ontzeggingsgronden als bedoeld in artikel 1:253a jo 1:377a, derde lid (BW). Wel valt op dat [kind] zelf aangeeft dat hij het gesprek met de raad en datgene wat hij behoorde te zeggen vooraf had geoefend met zijn moeder.
11. Voorts blijkt uit de rapportage dat een deel van de verwijten die de moeder over de vader maakt, ook als zorgpunten van derden over moeder worden benoemd. Zo wordt door één van de informanten aangegeven dat de moeder beperkte opvoedingsvaardigheden heeft en geen inzicht heeft in de ontwikkelingsbehoeften van [kind]. Ook wordt aangegeven dat [kind] erg aan zijn vader hing maar geen ruimte voelde om positief over hem te praten.
12. De heer [therapeut], therapeut bij De Tender, beschrijft de vader als een verantwoorde vader. In tegenstelling tot de indruk van de raad, bestaat bij hem wel het beeld dat de vader kan omgaan met tegenspraak en in staat is om naar zijn aandeel in de problemen te kijken. Wel acht hij het van belang dat de omgangsafspraken strikt op papier staan.
13. Het belang van duidelijkheid over omgangsafspraken blijkt ook uit de stukken zoals die zijn overgelegd. Een aantal incidenten in het verleden zijn door partijen op een ander manier ervaren en dat was op momenten, dat er werd afgeweken van de zorgregeling. Ook wordt bij herhaling als zorgpunt benoemd dat de vader drugs gebruikt zou hebben in aanwezigheid van [kind]. Indien het juist zou zijn, de vader ontkent dit, is dit uiteraard verwerpelijk en onverantwoordelijk.
14. De vader is, samen met de moeder, belast met het gezag over [kind]. Als uitgangspunt geldt dat (regelmaat) in de omgang met de niet-verzorgende ouder, van groot belang is voor de ontwikkeling en stabiliteit van een kind. Het spreekt daarbij voor zich dat misverstanden en spanningen over de afspraken moeten worden voorkomen.
15. Het hof is van oordeel dat het in het belang van [kind] moet worden geacht dat hij contact kan hebben met zijn vader, onder bepaalde, hierna te noemen, strikte voorwaarden. Duidelijk is immers geworden dat de situatie is veranderd. De vader heeft een stabiele relatie en heeft werk. De vader heeft aangegeven nooit drugs te gebruiken in het bijzijn van [kind]. Het is voor de ontwikkeling van [kind] van groot belang dat hij in staat wordt gesteld om zich een eigen beeld van zijn vader te vormen. Duidelijk is dat dat beeld nu is gekleurd omdat [kind] betrokken is geraakt bij de conflicten tussen zijn ouders. Van de ouders kan en moet worden verwacht dat zij zich beiden optimaal gaan inspannen om [kind] de ruimte te geven om zich op een neutrale wijze een beeld te vormen over de ander. De gezinsvoogd kan de ouders daarbij ondersteunen.
16. De moeder heeft ter zitting toegezegd haar medewerking te verlenen aan contact tussen vader en [kind]. Het hof is van oordeel dat - om [kind] daarop voor te kunnen bereiden - de moeder wel een periode van maximaal zes weken gegund moet worden.
17. Aan de vast te stellen zorgregeling met de vader moeten in de gegeven omstandigheden de volgende voorwaarden verbonden zijn:
- beide partijen dienen zich stipt en strikt te houden aan de door hen vast te stellen tijdstippen,
- alleen in bijzondere omstandigheden, door de gezinsvoogd te bepalen, kunnen partijen van de door hen vastgestelde tijdstippen afwijken, met dien verstande dat het contact wel altijd drie aaneensluitende uren per drie weken dient te zijn;
- de vader onthoudt zich voorafgaand en tijdens de contacten met [kind] van het gebruiken van drugs;
- het eerste contactmoment dient plaats te vinden binnen zes weken na de datum van deze beschikking en het initiatief daartoe ligt bij de gezinsvoogd;
- het eerste contactmoment zal door de gezinsvoogd begeleid dienen te worden (en wellicht daarom de eerste keer niet in een weekend kunnen plaatsvinden);
- het halen en brengen van [kind] zal voor de eerste twee contactmomenten door de gezinsvoogd ondersteund (en dus niet uitgevoerd) moeten worden; daarna dient het halen en brengen door de vader zelf te gebeuren.
18. Het hof benadrukt hierbij dat vorenstaande zorgregeling op dit moment, in de gegeven omstandigheden en gelet ook op de problematiek en belangen van [kind], het hoogst haalbare is. Om die reden zal het hof het verzoek van de vader om de regeling gefaseerd uit te breiden, afwijzen.
Slotsom
19. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt de beschikking van 26 maart 2010 waarvan beroep;
- wijst het inleidend verzoek van de moeder tot wijziging van de beslissing d.d. 10 oktober 2008 van de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle af;
- wijst het verzoek van de vader gedeeltelijk toe, als hierna te melden;
en opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van 10 oktober 2008 van de rechtbank te Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle en stelt tussen de vader en de minderjarige [kind], geboren [in 2001], een zorgregeling vast in die zin dat hij gerechtigd is de minderjarige bij zich te ontvangen eenmaal per drie weken een aaneengesloten periode van drie uur;
met inachtneming van de volgende voorwaarden:
- beide partijen dienen zich stipt en strikt te houden aan de door hen vast te stellen tijdstippen,
- alleen in bijzondere omstandigheden, door de gezinsvoogd te bepalen, kunnen partijen van de door hen vastgestelde tijdstippen afwijken, met dien verstande dat het contact wel altijd drie aaneensluitende uren per drie weken dient te zijn;
- de vader onthoudt zich voorafgaand en tijdens de contacten met [kind] van het gebruiken van drugs;
- het eerste contactmoment dient plaats te vinden binnen zes weken na de datum van deze beschikking en het initiatief daartoe ligt bij de gezinsvoogd;
- het eerste contactmoment zal door de gezinsvoogd begeleid dienen te worden (en wellicht daarom de eerste keer niet in een weekend kunnen plaatsvinden);
- het halen en brengen van [kind] zal voor de eerste twee contactmomenten door de gezinsvoogd ondersteund (en dus niet uitgevoerd) moeten worden; daarna dient het halen en brengen door de vader zelf te gebeuren;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2012 in bijzijn van de griffier.