ECLI:NL:GHARN:2012:BW0095

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.073.264
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van het koorlidmaatschap en aanspraak op opgebouwde vergoeding

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van het koorlidmaatschap van de [geïntimeerde] bij de Stichting Urker Mannen Ensemble (UME) en de vraag of hij recht heeft op de opgebouwde vergoeding tot het moment van opzegging. De procedure startte met een overeenkomst tussen UME en [geïntimeerde] die op 1 januari 2006 inging en een looptijd had van drie jaar. De vergoeding was vastgesteld op € 100 per concert, met een jaarlijkse uitbetaling. Na oktober 2007 heeft [geïntimeerde] niet meer deelgenomen aan repetities en uitvoeringen, maar heeft hij wel aanspraak gemaakt op de vergoeding voor de 38 concerten waaraan hij in 2007 heeft deelgenomen. UME weigerde deze vergoeding, wat leidde tot een rechtszaak.

Het hof heeft in zijn uitspraak van 31 januari 2012 geoordeeld dat de uitleg van de vergoedingsregeling van belang is. UME stelde dat bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst de aanspraak op de opgebouwde vergoeding vervalt. Het hof oordeelde echter dat de regeling niet duidelijk maakt dat reeds opgebouwde vergoedingen verloren gaan bij tussentijdse beëindiging. De redelijke uitleg van de regeling houdt in dat alleen toekomstige vergoedingen vervallen, terwijl de reeds opgebouwde vergoedingen behouden blijven. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die eerder de vordering van [geïntimeerde] had toegewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke contractuele bepalingen en de bescherming van de wederpartij bij onduidelijkheden in de overeenkomst. Het hof heeft UME veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, wat de financiële gevolgen van de procedure voor UME vergrootte. Deze zaak illustreert de noodzaak voor partijen om bij het opstellen van contracten helderheid te scheppen over vergoedingsregelingen en de gevolgen van beëindiging van overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
zaaknummer gerechtshof 200.073.264
zaakgegevens rechtbank 372234
arrest van de derde kamer van 31 januari 2012
inzake
de stichting Stichting Urker Mannen Ensemble,
gevestigd te Elburg,
appellante,
advocaat: mr. D. van Kampen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. L. Withaar-Weijns.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep wordt verwezen naar het tussenarrest van dit hof van 28 september 2010.
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 11 januari 2011; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2 Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities op 16 december 2011.
1.3 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
2. De grieven
UME heeft 9 grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd en legt daarmee het geschil in volle omvang aan het hof voor.
3. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast.
3.1 UME en [geïntimeerde] hebben per 1 januari 2006 een “Overeenkomst Urker Mannen Ensemble” ondertekend. Deze overeenkomst -waarin UME wordt aangeduid met “Partij I” en [geïntimeerde] met “Partij II”- houdt ondermeer het volgende in:
“(…)
Art. 1a. Partij I geeft opdracht aan Partij II, gelijk Partij die opdracht aanvaard tot het verlenen van artistieke medewerking als: uitvoerend musicus aan de Uitvoering(en)
“Het Project”.
(…)
Art. 6.b Partij I zal aan Partij II voor alle op grond van deze overeenkomst, verrichtte medewerking, alsmede voor alle op grond van deze overeenkomst door partij II aan Partij I overgedragen rechten op verzoek van Partij II een vrije vergoeding betalen van maximaal
€ 100,-- per concertmedewerking, inclusief repetities. M.u.v. sponsor en of benefiet-concerten, dvd/tv-opnamen.
Conform voorgeschreven kleine artiesten regelingen. Te voldoen op 1 mei na het afgesloten voorgaande boekjaar van 1 jan-31dec. Zulks conform afspraken achterzijde.
(…)
Art. 8c. Op deze overeenkomst is het Nederlandse Recht van toepassing, met uitsluiting van competentie van de bevoegde rechter te Zwolle.
(…)
Vergoeding:
De bijdrage als vergoeding voor concerten wordt vanaf 1 januari € 100,-- per concert. (…).
De vergoeding wordt per jaar opgespaard en uitgekeerd op 1 april van het volgende boekjaar. Dit is voor 3 jaar gegarandeerd met een opzegtermijn van 1 jaar. Tegen die tijd is het dus duidelijk of voortzetting mogelijk is i.v.m. garanties van sponsoring.
Voor zangers UME zal dit betekenen dat deze overeenkomst/afspraken geldig is voor de gehele periode met een opzegtermijn van 1 jaar. Bij voortijdig verlaten van UME zal de vergoeding vervallen en aangewent worden voor vervanging van een professionele zanger, ten einde vastgelegde (concert) of andere afspraken te allen tijde te kunnen nakomen.
(…)”
3.2 Partijen zijn de onder 3.1 genoemde “Overeenkomst Urker Mannen Ensemble” aangegaan voor drie jaren: 2006-2008.
3.3 [geïntimeerde] heeft over het jaar 2006 de in de overeenkomst bedoelde vergoeding in 2007 ontvangen.
3.4 Na oktober 2007 heeft [geïntimeerde] niet meer deelgenomen aan de repetities en uitvoeringen van het Urker Mannen Ensemble.
3.5 In 2007 heeft [geïntimeerde] bij 38 concerten van het Urker Mannen Ensemble meegezongen.
3.6 [geïntimeerde] heeft UME verzocht voor deze 38 concerten een bedrag van € 3.800,- aan hem te betalen hetgeen UME heeft geweigerd.
3.7 [geïntimeerde] heeft zich daarop tot de kantonrechter gewend. In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter onder meer de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Grief 1 betreft het in de overeenkomst in artikel 8c opgenomen forumkeuzebeding. UME stelt dat dit beding aldus moet worden uitgelegd dat partijen hebben bedoeld de kantonrechter te Zwolle exclusief als bevoegde rechter aan te wijzen en dat daarom de kantonrechter te Harderwijk zich onbevoegd had moeten verklaren. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis dit verweer van UME verworpen, met veroordeling van UME in de kosten van het incident, tegen welke beslissing ingevolge artikel 110 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) geen hogere voorziening is toegelaten. Daarmee falen de grieven 1 en 2.
4.2 De kern van het geschil tussen partijen is hoe de onder 3.1 vermelde vergoedings-regeling dient te worden uitgelegd.
4.3 In het midden kan blijven of [geïntimeerde], zoals hij stelt, de overeenkomst heeft opgezegd tegen eind 2008 danwel, zoals UME stelt, per direct. [geïntimeerde] maakt immers geen aanspraak op vergoeding over de periode na 2007. In discussie is of [geïntimeerde] recht heeft op vergoeding over de periode tot oktober 2007. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde], ook indien hij de overeenkomst per direct heeft opgezegd, recht heeft op vergoeding over de periode tot oktober 2007.
4.4 Tijdens het pleidooi is van de zijde van UME gesteld dat [geïntimeerde] bevoegd was de overeenkomst tussentijds -voor afloop van de overeengekomen drie jaren- te beëindigen zonder dat daarvoor een opzegtermijn van een jaar in acht behoefde te worden genomen, maar dat dit ingevolge de vergoedingsregeling tot gevolg heeft dat de aanspraak op de vergoeding vervalt. [geïntimeerde] heeft betwist dat door zijn opzegging zijn aanspraak op de reeds opgebouwde vergoeding is vervallen. Volgens [geïntimeerde] heeft de opzegging alleen gevolgen voor de toekomst.
4.5 Voor het antwoord op de vraag of een tussentijdse beëindiging van de overeenkomst de aanspraak op de tot het moment van opzegging opgebouwde vergoeding doet vervallen komt het aan op de uitleg van overeengekomen vergoedingsregeling. De regeling houdt voor zover hier van belang in:
“De bijdrage als vergoeding voor concerten wordt vanaf 1 januari € 100,-- per concert. (…).
De vergoeding wordt per jaar opgespaard en uitgekeerd op 1 april van het volgende boekjaar. Dit is voor 3 jaar gegarandeerd met een opzegtermijn van 1 jaar. Tegen die tijd is het dus duidelijk of voortzetting mogelijk is i.v.m. garanties van sponsoring.
Voor zangers UME zal dit betekenen dat deze overeenkomst/afspraken geldig is voor de gehele periode met een opzegtermijn van 1 jaar. Bij voortijdig verlaten van UME zal de vergoeding vervallen en aangewent worden voor vervanging van een professionele zanger, ten einde vastgelegde (concert) of andere afspraken te allen tijde te kunnen nakomen.
(…)”
Bij uitleg van deze regeling zijn alle omstandigheden van het geval gewaardeerd naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van belang. Bij gelegenheid van het pleidooi is van de zijde van UME verklaard dat UME uit 12 zangers bestaat die allemaal hetzelfde contract hebben en dat dit contract door UME al vele jaren wordt gebruikt. Het betreft aldus een door UME opgesteld standaardcontract. Voor zover de bedingen in dit contract niet kunnen worden gekwalificeerd als kernbedingen gaat het dus om door UME gebruikte algemene voorwaarden. Artikel 6:238 lid 2 BW houdt in dat bij twijfel over de betekenis van een algemene voorwaarde de voor de wederpartij -[geïntimeerde]- gunstigste uitleg prevaleert. Dit geldt ingevolge artikel 6:231 onder a BW ook voor kernbedingen die niet duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd. Gesteld noch gebleken is dat partijen voor de ondertekening van de overeenkomst met elkaar hebben gesproken over de in de overeenkomst opgenomen vergoedingsregeling. Aldus komt het bij de uitleg van het schriftelijke beding in het bijzonder aan op een redelijke uitleg van de tekst van het beding in samenhang met de overige bepalingen van de overeenkomst.
4.6 UME stelt dat de regeling aldus moet worden uitgelegd dat in geval de zanger binnen drie jaar de overeenkomst beëindigt, de zanger daarmee alle reeds uitbetaalde vergoedingen moet terugbetalen en geen aanspraak kan maken op uitbetaling van reeds opgebouwde maar nog niet uitbetaalde vergoedingen. Voor [geïntimeerde] zou dit in beginsel betekenen dat hij de reeds ontvangen vergoeding over 2006 moet terug betalen en dat hij geen aanspraak kan maken op de over 2007 opgebouwde vergoeding van € 3.800,-. UME maakt overigens geen aanspraak op terugbetaling van de reeds uitgekeerde vergoeding over 2006 maar weigert de door hem gevorderde vergoeding over 2007 aan [geïntimeerde] te betalen.
4.7 De door UME voorgestane uitleg van de vergoedingsregeling volgt niet uit de tekst van de regeling in samenhang met de overige bepalingen van de overeenkomst en is ook niet redelijk. Deze uitleg zou immers meebrengen dat een zanger die na één optreden de overeenkomst beëindigt daarmee een vergoeding van € 100,- prijsgeeft, terwijl een zanger die kort voor het einde van de periode van drie jaren opzegt alle reeds uitbetaalde en opgebouwde vergoedingen verliest. Volgens UME is de achtergrond van de regeling
-samengevat- dat met deze vervallen vergoedingen de kosten van vervanging kunnen worden betaald. In de uitleg van UME zijn echter de kosten van de vervanger omgekeerd evenredig aan de periode van vervanging: naarmate deze periode van vervanging langer is, is immers de omvang van de vervallen vergoedingen geringer. Een dergelijke uitleg is niet aannemelijk en ten opzichte van de zanger die eerst na een lange periode de overeenkomst beëindigt ook niet redelijk. Bovendien dient, zoals onder 4.5 is overwogen, de voor [geïntimeerde] gunstigste uitleg te prevaleren, nu de vergoedingsregeling (kennelijk) niet duidelijk is.
4.8 Uitgangspunt is dat voor verrichte prestaties de bedongen vergoeding moet worden betaald. Dit volgt onder meer uit de regeling van de opdracht, artikel 7:411 BW. In de vergoedingsregeling garandeert UME een vergoeding van € 100,- per optreden voor een periode van 3 jaar met, zoals tussen partijen niet in geschil is, een opzegtermijn van 1 jaar. Bij voortijdig verlaten van UME -binnen drie jaar- zal de vergoeding voor de zanger vervallen. Een redelijke uitleg brengt mee dat met vervallen van vergoedingen bedoeld wordt toekomstige vergoedingen en dat [geïntimeerde] geen aanspraken kan ontlenen aan de genoemde garantie. De toekomstige vergoedingen komen toe aan de vervanger van [geïntimeerde]. Op geen enkele wijze wordt in de vergoedingsregeling duidelijk gemaakt dat met vervallen van vergoedingen ook bedoeld worden reeds uitbetaalde en opgebouwde vergoedingen. Zou dit wel aldus zijn bepaald dan zou een dergelijke regeling voldoen aan artikel 6:237 sub h BW en vermoed worden onredelijk bezwarend te zijn. Het behoeft geen nadere motivering dat een redelijke uitleg van de toepasselijke vergoedingsregeling niet kan resulteren in een regeling die wordt vermoed onredelijk bezwarend te zijn. Daarmee falen ook de grieven
3 t/m 9.
4.9 Nu UME heeft gesteld dat [geïntimeerde] bevoegd was de overeenkomst tussentijds
te beëindigen zonder inachtneming van een opzegtermijn kan deze opzegging van [geïntimeerde] geen aanleiding zijn voor een schadevergoedingsvordering van UME jegens [geïntimeerde]. De vordering in reconventie van UME moet daarom worden afgewezen.
Slotsom
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de grieven falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal UME worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Harderwijk) van 30 juni 2010;
veroordeelt UME in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.896,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor griffierecht;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, H.C. Frankena en G.P.M. van den Dungen en is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2012.