De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in overweging (2.1 tot en met 2.10) is geen grief opgeworpen, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan. Samen met enkele feiten die het hof in hoger beroep als (gesteld en niet betwist en derhalve als) vaststaand aanneemt, komt het op het volgende neer:
- Partijen hebben op 1 oktober 2009 een koopovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerde] aan [appellante] heeft overgedragen de bedrijfsinventaris, de voorraad en de goodwill van restaurant [restaurant] te [woonplaats]. De levering heeft op 1 oktober 2009 plaatsgevonden via feitelijke bezitsverschaffing.
- De koopsom bedroeg € 45.000,-- en diende (volgens de overeenkomst) te worden voldaan in 22 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 2.000,--, gevolgd door een slotbetaling van € 1.000,--. [appellante] werd de eerste termijn verschuldigd op 1 januari 2010.
- Het bedrijfspand aan de [adres] te [woonplaats] (het pand waar restaurant [restaurant] was gevestigd) werd door [geïntimeerde] gehuurd van de woningstichting De Alliantie Flevoland (hierna: de woningstichting).
- Krachtens het bepaalde in artikel 2 van de koopovereenkomst kwamen vanaf de datum van overdracht alle lusten en lasten uit de huurovereenkomst met betrekking tot het bedrijfspand vanaf 1 oktober 2009 voor rekening van [appellante]. Het betreft hier onder meer de maandelijkse huurtermijnen ad € 1.782,06 per maand.
- In een brief van 12 oktober 2009 van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) naar aanleiding van een inspectie die op 17 september in het restaurant had plaatsgevonden, schrijft de VWA aan [appellante] onder meer: “Tijdens de inspectie van de bedrijfsruimtes bleek dat de inventaris van de onderneming van dien aard waren dat bestrijding van muizenoverlast en goed hygiënisch werken niet meer mogelijk zijn… Deze overtreding dient voor 31 december 2009 te worden opgeheven. Ik dring er bij u op aan zodanige maatregelen te nemen, dat herhaling van genoemde overtreding wordt voorkomen. Mocht bij hercontrole blijken dat opnieuw niet aan de wettelijke voorschriften wordt voldaan, dan kan hiervan proces-verbaal worden opgemaakt …”
- Naar aanleiding van een door de partner van [appellante] ([partner van appellante]) bij de woningstichting ingediend verzoek tot in de plaatsstelling heeft de woningstichting in een e-mail van 30 oktober 2009 aan [partner van appellante] laten weten dat een dergelijk verzoek door [geïntimeerde] moet worden gedaan. Voorts staat in de brief het volgende: “Wij hebben u eerder zowel schriftelijk als mondeling laten weten dat wij met een dergelijk verzoek niet in zullen stemmen. De reden daarvoor is dat wij met het aangaan van een huurcontract met u onvoldoende waarborgen zien in de nakoming daarvan. Wij wijzen u erop dat u immers het huurcontract met betrekking tot [adres] ook niet nakomt… Kortgeleden zegt u per 1 november het huurcontract op terwijl dat nog 4 jaar loopt.”
- [geïntimeerde] heeft de woningstichting per brief d.d. 15 november 2009 verzocht om [appellante] als huurder in de plaats te stellen met betrekking tot het pand waarin restaurant [restaurant] was gevestigd. De woningstichting heeft dat verzoek afgewezen met als motivering dat zij van mening is dat [appellante] onvoldoende waarborgen biedt voor een goede nakoming van de huurovereenkomst.
- Bij aangetekende brief d.d. 30 november 2009 heeft [geïntimeerde] [appellante] in gebreke gesteld met betrekking tot de huurpenningen over de maanden oktober tot en met december 2009.
- [appellante] heeft het restaurant gedurende de maanden oktober tot en met december 2009 samen met haar partner [partner van appellante] geëxploiteerd. Eind december 2009 heet [appellante] de exploitatie gestaakt en het bedrijfspand feitelijk verlaten.
- Bij brief d.d. 29 december 2009 heeft de advocaat van [appellante] (en [partner van appellante]) [geïntimeerde] doen weten dat zij de huurovereenkomst “bij deze” buitengerechtelijk ontbinden, althans vernietigen, onder de mededeling dat zij het restaurant (en de daarbij horende sleutels) aan [geïntimeerde] terug zullen leveren en de onderneming weer aan hem ter beschikking stellen. Zij gaan er daarbij vanuit dat “het verkochte vanaf heden weer volledig voor rekening en risico van u (hof: [geïntimeerde]) komt.”
- [geïntimeerde] is met de woningstichting overeen gekomen dat de huur van het bedrijfspand [adres] per 1 februari 2010 zou worden beëindigd. [geïntimeerde] heeft in februari 2010 het bedrijfspand laten ontruimen en hiervoor een factuur ontvangen van € 3.332,-- (inclusief BTW). [geïntimeerde] heeft de huur van het betreffende pand voldaan tot en met februari 2010.
- [appellante] heeft uit hoofde van de koopovereenkomst geen enkele betaling aan [geïntimeerde] gedaan, noch voor wat betreft de koopsom voor de onderneming, noch voor wat betreft de huurpenningen. [appellante] heeft met betrekking tot het pand [adres] evenmin huurpenningen rechtstreeks aan de woningstichting betaald.