ECLI:NL:GHARN:2012:BV9595

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.024.952/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldigheid van ontslag op staande voet en verrekening bij eindafrekening loon

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 20 maart 2012, staat de geldigheid van een ontslag op staande voet centraal. Appellant, die in eerste aanleg eiser in conventie en verweerder in reconventie was, betoogt dat hij op 12 april 2007 niet op staande voet is ontslagen, maar dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden per direct is beëindigd. Het hof verwerpt deze primaire grondslag en stelt vast dat de eerdere stelling van appellant over het ontslag op staande voet niet aannemelijk is. Het hof oordeelt dat bij een beëindiging met wederzijds goedvinden geen recht bestaat op doorbetaling van het salaris tot de oorspronkelijk afgesproken einddatum van het contract.

Daarnaast behandelt het hof de subsidiaire grief van appellant, die stelt dat de verwijten geen ontslag op staande voet rechtvaardigen. Het hof concludeert dat appellant het vertrouwen van zijn werkgever heeft geschonden door onterecht reiskosten te declareren voor een klant die hij niet heeft bezocht. Dit leidt het hof tot de conclusie dat het ontslag op staande voet terecht is verleend.

Verder komt het hof tot de beslissing dat de kantonrechter ten onrechte de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris heeft gematigd tot nihil. Het hof wijst de vordering van appellant op dit punt gedeeltelijk toe, maar niet tot een hoger bedrag dan het wettelijk maximum. De grief van appellant over de verrekening met de gefixeerde schadevergoeding wordt verworpen, omdat artikel 7:632 lid 1 BW onbeperkte verrekening toestaat bij de eindafrekening van loon.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en kent appellant een bruto bedrag van € 2.994,39 toe, met wettelijke rente over het saldo dat na verrekening resteert. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

Arrest d.d. 20 maart 2012
Zaaknummer 200.024.952/01
(zaaknummer rechtbank: 365058 CV 07-8753)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. M.J. Hüsen, kantoorhoudende te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde ],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.P.P. Caubo, kantoorhoudende te Almere.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 2 augustus 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
[appellant] heeft de zaak weer op de rol gebracht nadat het faillissement van [geïntimeerde] op 29 maart 2011 is opgeheven bij gebrek aan baten.
Op [appellant] zelf is sinds 21 oktober 2011 de Wet schuldsanering natuurlijke personen (hierna: Wsnp) van toepassing verklaard.
Vervolgens heeft [appellant] de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
1. Met grief 1 betoogt [appellant] primair dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat hij op 12 april 2007 op staande voet zou zijn ontslagen. Op die dag hebben [geïntimeerde] en hij met wederzijds goedvinden de arbeidsovereenkomst per direct beëindigd. Derhalve is er geen grondslag voor vergoeding van de van hem gevorderde gefixeerde schadevergoeding. Subsidiair rechtvaardigen de verwijten geen ontslag op staande voet, aldus [appellant].
2. Het hof verwerpt de primaire grondslag waarop de grief berust. Weliswaar behoeft [appellant] geen verklaring te geven voor zijn koerswijziging in appel
(HR 9 juli 2010, LJN: BM3912), maar de juistheid van zijn nieuwe stelling, die haaks staat op het in eerste aanleg bij herhaling ingenomen standpunt dat sprake is geweest van een ontslag op staande voet waarvan de vernietigbaarheid is ingeroepen, moet in het licht van de overige gedingstukken wel enigszins aannemelijk en begrijpelijk zijn. Dat is echter, naar het oordeel van het hof, bepaald niet het geval. Bij een tussentijdse beëindiging met wederzijds goedvinden past geen vordering tot doorbetaling van het salaris tot de aanvankelijk overeengekomen einddatum van het contract, en geen beroep op vernietigbaarheid van het ontslag op staande voet. Het hof constateert dat [appellant] zijn vordering in appel niet heeft verminderd tot het salaris tot 12 april 2007 en passeert daarom het bewijsaanbod dat niet strookt met de vordering.
3. Het hof verwerpt ook de subsidiaire grondslag voor de grief. Een werknemer die, zoals [appellant], van huis uit mag werken en de kosten voor bezoek aan klanten mag declareren, dient zich te realiseren dat zijn werkgever niet in staat is dagelijks toezicht op zijn handelen te houden en dus afhankelijk is van de eerlijkheid waarmee de werknemer omgaat met het in hem gestelde vertrouwen. Door in strijd met de waarheid op te geven dat hij een bepaalde klant bezocht heeft en reiskosten te declareren, terwijl hij die klant niet heeft bezocht en geen reiskosten heeft gemaakt, heeft [appellant] dat vertrouwen ernstig geschonden. Juist omdat hij nog maar kort voor [geïntimeerde] werkte, kon [appellant] dit niet afdoen als een incident van ondergeschikte betekenis. Hij moest het in hem gestelde vertrouwen immers nog waarmaken.
Het hof ziet geen rechtvaardigingsgrond in het gegeven dat [appellant] wel telefoonkosten heeft gemaakt en langer op zijn salaris heeft moeten wachten dan behoort en acht het ontslag op staande voet gelet op alle omstandigheden van het geval en na afweging van de betrokken belangen terecht verleend.
4. De eerste grief wordt verworpen.
5. Met grief 2 komt [appellant] terecht op tegen de beslissing van de kantonrechter om de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris te matigen tot nihil. Het hof ziet geen reden voor matiging en wijst de vordering van [appellant] op dit punt toe, doch niet tot een hoger bedrag dan het wettelijk maximum.
Het beroep van [geïntimeerde] op verdergaande matiging wordt verworpen nu [geïntimeerde] geen steekhoudende reden heeft opgegeven voor het te laat betalen van tenminste het garantieloon. Grief 2 slaagt gedeeltelijk.
6. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter ten onrechte verrekening toegestaan met de gefixeerde schadevergoeding, zo betoogt hij met grief 3. Voor zover [appellant] het bestaan van die tegenvordering betwist met argumenten die reeds met grief 1 zijn verworpen, behoeven die argumenten niet opnieuw besproken te worden.
[appellant] heeft daarnaast nog aangevoerd dat beslag op een loonvordering maar beperkt mogelijk is. [appellant] ziet er dan evenwel aan voorbij dat hier geen sprake is van beslag, maar van een afrekening bij het einde van een arbeidsovereenkomst. Art. 7:632 lid 1 BW laat dan onbeperkt verrekening toe. Grief 3 faalt.
7. Grief 4 betreft de door [geïntimeerde] gevorderde contractuele boete waarmee de vordering van [appellant] in eerste aanleg is verrekend.
Het hof heeft hierover reeds bij tussenarrest, voordat op [appellant] de Wsnp van toepassing werd verklaard, geoordeeld dat en waarom de boete gematigd zou worden tot € 1.500,-. Het hof voegt daar nog aan toe dat [appellant] in appel weliswaar herhaalt dat hij de familie [betrokkene] niet ten behoeve van [bedrijf] heeft bezocht, maar verzuimt uit te leggen waarom hij dan wel van dat bezoek verslag doet aan dat bedrijf, zoals ook de kantonrechter al heeft overwogen.
Grief 4 is derhalve gedeeltelijk gegrond.
8. Het voorgaande leidt ertoe dat aan [appellant] toekomt:
- het bruto salaris over de periode van 1 maart 2007 tot en met 12 april
2007, door [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in eerste aanleg onbetwist
becijferd op € 1.835,71 bruto;
- 8% vakantietoeslag over het loon van 1 januari 2007 tot en met 12 april
2007 (1500 + 1420 + 1835,71 =) 4.755,71 x 8% is bruto € 380,46;
- vergoeding voor 7 niet-genoten vakantiedagen (door [geïntimeerde] onbetwist
becijferd op € 446,60 bruto);
- de wettelijke verhoging over het te laat betaalde salaris over januari,
februari en maart 2007, hetgeen neerkomt op:
28% over € 1.500 voor januari 2007, is € 420,- bruto
27% over € 1.420 voor februari 2007 is € 383,40 bruto;
25% over € 1.285,- voor maart 2007 is € 321,25 bruto,
derhalve samen € 1.124,65 bruto;
- € 1.025,62 netto reiskosten.
Dit levert op een bruto bedrag van € 3.787,42 en een nettobedrag van
€ 1.025,62.
Het hof zal om proceseconomische redenen de gevorderde wettelijke rente toewijzen over het saldo na verrekening.
Op voorgaande bedragen strekt daarom in mindering het door [geïntimeerde] als gefixeerde schadevergoeding toekomende brutobedrag van € 793,03 (het bruto loon over de periode van 13 april 2007 tot en met 30 april 2007 met 8% vakantietoeslag) en het tot € 1.500,- gematigde nettobedrag aan contractuele boete, een en ander opeisbaar per 13 april 2007.
Per saldo resteert daarmee een door [geïntimeerde] te betalen bruto bedrag van
€ 2.994,39, waarvan het netto-equivalent per 13 april 2007 mag worden verrekend met het nog door [appellant] te betalen nettobedrag van € 474,38.
Over het saldo dat resteert nadat beide vorderingen tot hun gezamenlijke beloop teniet zijn gegaan, is [geïntimeerde] wettelijke rente verschuldigd vanaf 14 april 2007.
De slotsom
9. Het vonnis van 17 december 2008 wordt zowel in conventie als in reconventie vernietigd en in plaats daarvan wordt toegewezen hetgeen onder overweging 8 is berekend. Het hof ziet aanleiding om de proceskosten van eerste aanleg in conventie en reconventie te compenseren, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen.
Omdat in hoger beroep beide partijen op onderdelen in het ongelijk zijn gesteld, worden ook de proceskosten in appel gecompenseerd.
De beslissing
Het gerechtshof:
- vernietigt het vonnis van 17 december 2008, waarvan beroep, zowel in conventie als in reconventie;
en opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] te betalen een bedrag van € 2.994,39 bruto wegens achterstallig loon c.a., op het netto-equivalent waarvan in mindering strekt een door [appellant] te betalen nettobedrag van € 474,38;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling van wettelijke rente over het saldo dat na verrekening resteert, zulks met ingang van 14 april 2007 tot de dag der voldoening;
- compenseert de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, zodat iedere partij de aan eigen zijde gevallen kosten dient te dragen;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, M.E.L. Fikkers en
M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 20 maart 2012 in bijzijn van de griffier.