4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.
4.2. De waarde van de onroerende zaak dient te dezen te worden bepaald naar de waarde die de zaak op 1 januari 2009 heeft.
4.3. Gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende van de nader vastgestelde waarde van € 136.000, rust op de Ambtenaar de last aannemelijk te maken dat deze nader vastgestelde waarde per waardepeildatum 1 januari 2009 niet te hoog is.
4.4. In dat verband verwijst de Ambtenaar naar het door taxateur C op 27 januari 2011 opgestelde taxatierapport, waarin wordt geconcludeerd tot een waarde van de onderhavige onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2009 van € 136.000.
4.5. Anders dan de Rechtbank heeft geoordeeld, is de Ambtenaar naar het oordeel van het Hof met dit taxatierapport niet erin geslaagd de nader vastgestelde waarde van € 136.000 aannemelijk te maken. In dit verband is van belang dat de in de markt gerealiseerde ver-koopprijzen van de in het taxatierapport genoemde vergelijkingsobjecten a-straat 2, 3 en 4 als zodanig niet bruikbaar zijn om, via de weg van vergelijking, de WOZ-waarde van het onderhavige object vast te stellen. Die verkoopprijzen zien immers niet op de volle en onbezwaarde eigendom van die objecten, zoals is bedoeld in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ . Dit betekent evenwel niet dat die verkoopcijfers in het geheel niet bruikbaar zijn bij het vaststellen van de gezochte WOZ-waarde. Bij gebreke – zoals hier – van verkoopcijfers van vergelijkbare recreatiewoningen in de gemeente waarbij de volle en onbezwaarde eigendom is overgedragen, kunnen gerealiseerde verkoopprijzen van recreatiewoningen met een erfpachtrecht immers wel licht werpen op het waardeniveau van dergelijke woningen in een gemeente. In zoverre kunnen die verkoopcijfers mede worden gebruikt voor de onderbou-wing van de vast te stellen WOZ-waarden van recreatiewoningen met – krachtens wetsfictie – volle en onbezwaarde eigendom. Daarbij ligt het evenwel op de weg van de Ambtenaar om inzichtelijk te maken op welke wijze de ‘vertaalslag’ is gemaakt van de gerealiseerde prijzen van de recreatiewoningen met erfpacht naar de vastgestelde WOZ-waarde van het object met – krachtens wetsfictie – de volle en onbezwaarde eigendom. In het taxatierapport van C is die ‘vertaalslag’ op geen enkele wijze inzichtelijk gemaakt. Het hanteren in dat rapport van een prijs per m² van € 100 en een prijs per m³ van € 275 is niet toegelicht. Ter zitting van het Hof heeft de Ambtenaar desgevraagd verklaard hierover geen duidelijkheid te kunnen verschaffen. Desgevraagd heeft de Ambtenaar evenmin inzicht kunnen verschaffen met betrekking tot de vraag op welke wijze de relatief lage canon die belanghebbende en de andere ondererfpachters in het recreatiepark jaarlijks verschuldigd zijn, een rol heeft ge-speeld bij de ‘vertaalslag’ van de gerealiseerde verkoopcijfers van de gehanteerde vergelij-kingsrecreatiewoningen met erfpacht naar de vastgestelde WOZ-waarde van het onderhavige object met – krachtens wetsfictie – de volle en onbezwaarde eigendom.
4.6. Belanghebbende is met zijn verwijzing naar het (aanvullende) taxatierapport van B naar het oordeel van het Hof evenmin erin geslaagd de door hem bepleite waarde van € 115.000 aannemelijk te maken. De wijze waarop taxateur B de WOZ-waarde van het object heeft bepaald – onder meer door, kort gezegd, het in aanmerking nemen van een gekapitali-seerde canon – strookt immers niet met het in artikel 17, tweede lid, Wet WOZ vervatte waarderingsvoorschrift.
4.7. Gelet op het hiervóór overwogene, zal het Hof de gezochte waarde in goede justitie bepalen. Gelet op de stukken van het geding en gelet op hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, stelt het Hof de waarde van het onderhavige object per waardepeildatum 1 januari 2009 in goede justitie vast op € 130.000.
4.8. De aanspraak van belanghebbende op volledige vergoeding van de – in bezwaar gemaakte – kosten van het taxatierapport van B ten bedrage van € 285,60 ( drie uren à € 80 vermeerderd met omzetbelasting), kan niet worden gehonoreerd. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank heeft belanghebbende ter zitting van de Rechtbank immers nadrukkelijk en ondubbelzinnig ermee ingestemd dat de vergoeding beperkt zou blijven tot twee uren. In hoger beroep kan daarvan niet worden teruggekomen door belanghebbende.
4.9. In het incidenteel ingestelde hoger beroep stelt de Ambtenaar dat, nu het taxatierapport van B wezenlijke fouten bevat, daarvoor geen vergoeding dient te worden toegekend. Voorts acht de Ambtenaar het niet redelijk dat in de fase van bezwaar een deskundige door belang-hebbende is ingeschakeld, aangezien aanstonds duidelijk was dat de (aanvankelijk) vastge-stelde waarde van € 236.000 op een fout berustte. Subsidiair bepleit de Ambtenaar dat een vergoeding van € 50 per uur wordt toegekend. Belanghebbende heeft in de beantwoording van het incidentele hoger beroep de standpunten van de Ambtenaar gemotiveerd betwist.
4.10. Gelet op hetgeen partijen in dit verband over en weer hebben aangevoerd, kan naar het oordeel van het Hof niet worden gezegd dat het inroepen van een deskundige door belang-hebbende in de bezwaarfase onredelijk is geweest. De omvang van de kosten, in het bijzon-der het gehanteerde uurtarief van € 80 exclusief omzetbelasting, acht het Hof evenmin onredelijk (vgl. Hof Arnhem 1 november 2011, nr. 11/00473, LJN: BU4042). De omstandig-heid dat een taxatierapport fouten bevat, behoeft niet aan vergoeding van de kosten van dat rapport in de weg te staan. In het onderhavige geval is door de Rechtbank evenwel rekening gehouden met die onzorgvuldigheden, aangezien door haar – met instemming van belang-hebbende – twee uren in plaats van de in rekening gebrachte drie uren zijn vergoed. Het Hof kan zich vinden in de door de Rechtbank uitgesproken kostenvergoeding met betrekking tot het taxatierapport van B. Het incidenteel ingestelde hoger beroep van de Ambtenaar faalt derhalve.