TBS P11/0485
Beslissing d.d. 26 januari 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [kliniek] te [plaats].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Groningen van 25 mei 2011, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing, waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde d.d. 13 september 2011;
- het advies van de [kliniek] van 17 januari 2011;
- de aanvullende informatie van de [kliniek] van 29 december 2011, met daarbij gevoegd de opzet behandelplan;
- de ter zitting van het hof van 12 januari 2012 door mr M.J.A.M. Tonnaer overgelegde pleitnotities met betrekking tot de ontvankelijkheid respectievelijk de schriftuur houdende middelen en gronden;
- de ter zitting van het hof van 12 januari 2012 door de terbeschikkinggestelde overgelegde aantekeningen.
Het hof heeft ter zitting van 12 januari 2012 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman, mr M.J.A.M. Tonnaer, advocaat te Geleen, en de advocaat-generaal, mr E.J. Julsing-Nijenhuis.
Het standpunt van de kliniek
Uit het verlengingsadvies van de [kliniek] van 17 januari 2011 blijkt onder meer zakelijk weergegeven -:
Betrokkene is een gemiddeld intelligente man met een uitgebreide strafrechtelijke voorgeschiedenis. Er is bij hem sprake van een persoonlijkheidsstoornis, welke zich met name manifesteert in wantrouwen en achterdocht, snel gekrenkt zijn, sterk egocentrisme, het niet goed kunnen afstemmen in contact en het op een inadequate wijze reguleren van spanningen en hechtingsproblematiek. Tevens is sprake van verslavingsproblematiek, die sterk samenhangt met de persoonlijkheidsproblematiek en een gebrek aan zelfinzicht.
Betrokkene werkt gedwongen mee aan de behandeling, maar er is geen sprake van een intrinsieke motivatie. Betrokkene heeft nog weinig geprofiteerd van behandeling. Indien betrokkene nu buiten komt te wonen, zonder enige vorm van externe structuur en controle, is het risico op recidive in gewelddadig gedrag zoals het indexdelict op korte termijn matig en op langere termijn hoog. Het recidiverisico is niet per se acuut, maar ontstaat sluimerend wanneer er sprake is van een periode waarin betrokkene (binnen relaties) spanningen opbouwt en deze vervolgens dempt met excessief alcoholgebruik, leidend tot (impulsief) delictgedrag. Gezien de behandelvoorgeschiedenis en de ervaringen in de huidige kliniek tot nu toe, kan de prognose niet anders dan als somber worden omschreven. Geadviseerd wordt de termijn van terbeschikkingstelling te verlengen met twee jaar.
De nadere informatie van de [kliniek] van 29 december 2011 vermeldt onder meer het volgende - zakelijk weergegeven -:
Op 12 juni 2011 heeft zich op de afdeling waar betrokkene verblijft een fysiek agressief incident voorgedaan, waarbij hij betrokken was. Naar aanleiding van dit incident is betrokkene overgeplaatst naar de extra beveiligde afdeling “de Linge”. Op de nieuwe afdeling heeft betrokkene gesteld geen vertrouwen meer te hebben in de kliniek c.q. begeleidende staf en behandelaars. Hij wijst consequent elk behandelaanbod af. In een kennismakingsgesprek met een nieuwe behandelcoördinator (september 2011) stelde betrokkene opnieuw niet aan behandeling te willen meewerken en bovendien niet te willen spreken buiten aanwezigheid van zijn advocaat. Tijdens een gesprek met betrokkene, zijn advocaat en de behandelcoördinator half oktober werd geconcludeerd dat het voor nu van het grootste belang is een koers te bepalen, die recht doet aan betrokkenes kwetsbaarheid c.q. de moeite die hij heeft om zijn behandelaars te vertrouwen, maar ook een koers waarbij men erin slaagt de behandeling weer op gang te krijgen. Betrokkene wilde niet bij de behandelplanbespreking van 6 december 2011 aanwezig zijn, maar wilde wel ingaan op het aanbod voor psychotherapeutische ondersteuning om minder emotioneel te reageren op zaken die hem dwars zitten. De persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene leidt ertoe dat het voor hem bijzonder moeilijk is om zich aan “de onzekerheid van behandeling” te kunnen overgeven. Reflecteren op eigen gedrag wordt door betrokkene vaak als kritiek en als erg bedreigend ervaren, waardoor hij dat contact moeilijk tot niet kan aangaan. Voor het verantwoord kunnen zetten van concrete stappen is het belangrijk dat betrokkene zo snel als mogelijk begint met de voor hem relevante behandelonderdelen en dat ook volhoudt. Voor een, vanuit het oogpunt van recidiverisico’s bekeken, verantwoorde resocialisatie is een constructieve behandelrelatie noodzakelijk.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de terbeschikkinggestelde te laat appel heeft ingesteld, hetgeen moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep. In geval het hof de terbeschikkinggestelde ontvankelijk acht in zijn hoger beroep, heeft de advocaat-generaal onder verwijzing naar de (aanvullende) advisering geconcludeerd tot verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege met twee jaar.
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De raadsman heeft betoogd, kort samengevat, dat de terbeschikkinggestelde in zijn hoger beroep ontvankelijk is, nu de griffier van het hof heeft nagelaten het beroepschrift van 1 juni 2011, met daarin de machtiging tot het instellen van het hoger beroep, door te zenden aan de griffier van de rechtbank te Groningen, maar dit heeft laten liggen tot omstreeks 13 september 2011 toen aan de raadsman is meegedeeld dat niet ter griffie van het gerechtshof maar ter griffie van de rechtbank te Groningen hoger beroep moest worden ingesteld. De griffier van dit hof heeft dusdoende verzuimd de raadsman tijdig te informeren dat het beroep bij de rechtbank Groningen moest worden ingesteld, althans verzuimd de machtiging tot het instellen van beroep onverwijld toe te zenden aan de griffie van de rechtbank Groningen. Als gevolg daarvan is sprake van schending van artikel 5, eerste en vierde lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM): het hoger beroep is niet tijdig behandeld c.q. het tijdsverloop tussen het instellen van hoger beroep en de daadwerkelijke behandeling van de zaak is te groot. Bovendien heeft het Openbaar Ministerie niet aangedrongen op een onverwijlde behandeling van het beroep. Nu het dat heeft nagelaten, moet het Openbaar Ministerie om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor het overige hebben de terbeschikkinggestelde en de raadsman primair afwijzing van de vordering bepleit, nu de aanwijzingen voor recidive van met de indexdelicten vergelijkbare delicten van onvoldoende gewicht zijn om een verlenging van de maatregel van terbeschikkingstelling te kunnen rechtvaardigen. Subsidiair is verzocht de tbs-maatregel met een jaar te verlengen onder gelijktijdige voorwaardelijke beëindiging van de verpleging van overheidswege. Meer subsidiair is gevraagd de tbs-maatregel te verlengen met de overweging dat het resocialisatietraject binnen een jaar een aanvang moet nemen.
De ontvankelijkheid van het beroep
Het hof stelt vast dat de beslissing van de rechtbank Groningen van 25 mei 2011 op 1 juni 2011 aan de terbeschikkinggestelde is betekend. Gelet op het bepaalde in artikel 509v, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan de terbeschikkinggestelde binnen veertien dagen na betekening van de beslissing daartegen hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem. Ingevolge artikel 449, eerste lid, jo. 509v, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering dient dat beroep te worden ingesteld bij de griffie van het gerecht door of bij hetwelk de beslissing is gegeven. Dat is in dit geval de griffie van de rechtbank Groningen.
De raadsman van de terbeschikkinggestelde heeft bij brief van 1 juni 2011 aan de griffier van dit hof deze griffier gemachtigd tot het instellen van beroep. De griffie van dit hof heeft voornoemde brief enkele maanden later doorgestuurd naar de griffie van de rechtbank Groningen, waar op 13 september 2011 alsnog een akte rechtsmiddel is opgemaakt.
Het hof constateert dat de raadsman bij de verkeerde griffie hoger beroep heeft willen instellen. Van een rechtsgeleerde mag worden verwacht dat hij, indien hij een rechtsmiddel wil instellen, dat tijdig én op de juiste plaats doet. Dat heeft de raadsman in dit geval niet gedaan. De raadsman heeft bovendien een eigen verantwoordelijkheid om na te gaan of het hoger beroep daadwerkelijk is ingesteld. Ook dat heeft de raadsman pas na geruime tijd gedaan. De raadsman heeft daarmee in overwegende mate zelf veroorzaakt dat de akte tot het instellen van het beroep pas na enige maanden is opgemaakt. Nu de griffier van dit hof de machtiging binnen de beroepstermijn heeft ontvangen en het op zijn weg lag om deze door te zenden aan de griffier van de rechtbank te Groningen of de raadsman zo spoedig mogelijk op zijn fout te wijzen, zal het hof de terbeschikkinggestelde ondanks de omissie van de raadsman ontvankelijk verklaren in zijn beroep.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie, zoals bepleit door de raadsman, is geen plaats, reeds omdat het Openbaar Ministerie niet op de hoogte was van het instellen van het hoger beroep.
Het hof zal de beslissing van de rechtbank om doelmatigheidsredenen vernietigen.
Artikel 5, vierde lid, EVRM
Het hof volgt de raadsman niet in zijn conclusie dat sprake is van schending van artikel 5, vierde lid, EVRM. Weliswaar had de griffier van dit hof de brief van de raadsman van 1 juni 2011 eerder dan nu het geval is geweest behoren door te zenden aan de griffier van de rechtbank te Groningen, maar zoals hiervoor is overwogen is het in overwegende mate aan de raadsman te wijten dat het langer dan gebruikelijk heeft geduurd voordat de behandeling in beroep heeft kunnen plaatsvinden.
Bruikbaarheid rapportages
De raadsman heeft gesteld dat de rapportages in de onderhavige zaak onjuistheden bevatten. Deze stelling heeft de raadsman echter niet onderbouwd. De (recente) rapportages geven het hof geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen en het hof zal deze dan ook in zijn oordeel betrekken.
Bij arrest van het Gerechtshof Leeuwarden van 6 maart 2003 is de terbeschikkinggestelde veroordeeld tot een gevangenisstraf en terbeschikkingstelling met voorwaarden vanwege afpersing, waarbij door de terbeschikkinggestelde jegens het slachtoffer zowel fysiek als verbaal geweld is gebruikt. Dat is een misdrijf gericht tegen of gevaar veroorzakend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Bij beslissing van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2005 is alsnog de verpleging van overheidswege bevolen.
Stoornis en recidiverisico
Ten tijde van het begaan van het indexdelict was bij de terbeschikkinggestelde sprake van een gemengde persoonlijkheidsstoornis en een alcoholverslaving. Deze stoornis is thans nog aanwezig. Indien de maatregel van terbeschikkingstelling nu zou worden beëindigd, wordt het risico op recidive op gewelddadig gedrag zoals het indexdelict door de kliniek op korte termijn als matig en op langere termijn als hoog ingeschat. Het verweer dat sprake zou zijn van een onrechtmatige detentie vanwege het ontbreken van een geestelijke stoornis en aldus van een schending van artikel 5, eerste lid, EVRM, wordt verworpen.
In het bijzonder gelet op de (aanvullende) advisering is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de verlenging van de terbeschikkingstelling eist. Gelet op het thans nog aanwezige delictgevaar, het feit dat de behandeling nog niet goed van de grond is gekomen en het gegeven dat de terbeschikkinggestelde nog gedurende langere tijd structuur, zorg en begeleiding nodig heeft, is het hof van oordeel dat, mede gelet op de formele expiratiedatum van de maatregel (21 maart 2011), een verlenging van de terbeschikkingstelling met twee jaar is geïndiceerd.
Op grond van de recente rapportage van de kliniek heeft het hof geen reden om te veronderstellen dat de kliniek zich onvoldoende actief zou opstellen. Het ingezette traject moet worden voortgezet.
Verklaart de terbeschikkinggestelde ontvankelijk in zijn beroep.
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Groningen van 25 mei 2011 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [terbeschikkinggestelde].
Verlengt de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr B.F.A. van der Krabben als raadsheren,
en drs. R. Poll en drs. M. van Weers als raden,
in tegenwoordigheid van mr I.H.A. Bijl als griffier,
en op 26 januari 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.