ECLI:NL:GHARN:2012:BV1419

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
12 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.069.612/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor verhuizing met minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 12 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verkrijgen voor verhuizing met haar minderjarige kind, [kind 1]. De moeder en de vader hebben gezamenlijk gezag over [kind 1], en de moeder had eerder toestemming gevraagd om te verhuizen naar [woonplaats 2]. De rechtbank had in eerdere beschikkingen, waaronder die van 26 juni 2009, de verzoeken van de moeder om verhuizing afgewezen, maar in een latere beschikking van 22 juni 2010 was toestemming verleend. Het hof moest nu beoordelen of er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een nieuwe beoordeling rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat er inderdaad gewijzigde omstandigheden waren, zoals de werkgelegenheid van de moeder in [woonplaats 2] en de geboorte van een kind uit haar nieuwe relatie.

Echter, het hof oordeelde dat de verhuizing niet in het belang van [kind 1] was. Het belang van het kind diende voorop te staan, en de verhuizing zou de bestaande zorgregeling tussen de ouders verstoren en de sociale contacten van [kind 1] in gevaar brengen. Het hof weegt de belangen van zowel de moeder als de vader, en concludeert dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat de verhuizing noodzakelijk was. De moeder had ook niet overtuigend gemaakt dat de verhuizing meer in het belang van [kind 1] zou zijn dan het behoud van de huidige zorgregeling. Het hof heeft daarom het verzoek van de moeder afgewezen en de eerdere beschikking van de rechtbank hersteld, waarbij het hoofdverblijf van [kind 1] bij de vader blijft. Tevens is een nieuwe zorgregeling vastgesteld, waarbij [kind 1] drie van de vier weekenden bij de moeder verblijft.

Uitspraak

Beschikking d.d. 12 januari 2012
Zaaknummer: 200.069.612
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.B. Streefkerk, kantoorhoudende te Almere,
tegen
[de vrouw],
thans wonende te [woonplaats 2],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S. Flantua, kantoorhoudende te Lelystad.
De inhoud van de tussenbeschikking van 24 maart 2011 wordt hierbij overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na voormelde tussenbeschikking is ter griffie van het hof binnengekomen een faxbrief van 15 juli 2011 en een brief van 2 december 2011 met bijlagen, beide van mr. Streefkerk.
Ter zitting van 16 december 2011 is de zaak behandeld. Partijen zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Mr. Streefkerk heeft pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
1. Omdat partijen gezamenlijk gezag hebben over [kind 1], heeft de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [kind 1] en voor haar inschrijving op een andere school in beginsel toestemming van de vader nodig. Omdat zij het daarover niet eens zijn geworden, doen partijen een beroep op de geschillenregeling van art. 1:253a BW.
2. In de beschikking van 26 juni 2009 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot verhuizing afgewezen. De rechtbank heeft daarbij bepaald dat het hoofdverblijf van [kind 1] bij de moeder zal zijn zolang de moeder in (de naaste omgeving van) [woonplaats] woont en dat het hoofdverblijf bij de vader zal zijn, indien de moeder vertrekt uit (de naaste omgeving van) [woonplaats] om elders te gaan wonen.
In de beschikking van 22 juni 2010 heeft de rechtbank die toestemming wel verleend, welke beschikking hier ter discussie staat en door het hof wordt getoetst.
3. De eerste vraag die het hof moet beantwoorden is of er sprake is van gewijzigde omstandigheden sinds de beschikking van 26 juni 2009, welke vraag bevestigend beantwoord moet worden en wel om de volgende reden.
De moeder heeft geprobeerd werk te vinden in of rondom [woonplaats], maar dat is niet gelukt. Anders dan de vader, is het hof op basis van de ingebrachte stukken ervan overtuigd geraakt dat de moeder zich voldoende heeft ingespannen om werk te vinden. Ter zitting is gebleken dat de moeder in [woonplaats 2] wel werk heeft kunnen vinden.
Voorts is uit de relatie tussen de moeder met haar nieuwe partner een kind geboren.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Dit rechtvaardigt een nieuwe beoordeling van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [kind 1] te verhuizen.
4. Bij een geschil omtrent de verblijfplaats van een minderjarige brengt art. 1:253a BW mee dat het hof - zoals eerder is overwogen - een zodanige beslissing dient te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Op grond van vaste rechtspraak (Hoge raad 25 april 2008, LJN BC5901) dienen bij de beantwoording van een dergelijk geschil alle betrokken belangen in acht te worden genomen, zowel de belangen van het kind als die van de ouders.
5. Dat betekent dat het belang van het kind niet altijd zwaarder weegt dan andere belangen. Alle omstandigheden van het geval moeten in acht worden genomen, wat in voorkomend geval ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn.
6. Op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, komt het hof tot afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming om met [kind 1] te verhuizen. Daarbij heeft het hof het volgende meegewogen.
7. Partijen hadden tot het moment van verhuizing van de moeder met [kind 1] de afspraak dat de moeder per veertien dagen acht dagen voor [kind 1] zou zorgen en de vader zes dagen. Uit de overeenkomst van 24 februari 2004 leidt het hof af dat partijen het oogmerk hadden om als invulling van het gezamenlijk gezag de zorg- en opvoedingstaken zoveel mogelijk gelijkelijk tussen hen te verdelen zodat ieder voor ongeveer de helft de zorg voor [kind 1] op zich neemt. Dat de verdeling niet zeven om zeven dagen is (geweest) maar acht om zes weegt het hof niet zodanig dat de moeder - anders dan zij stelt - aangemerkt diende te worden als meest verzorgende ouder. De verhuizing maakt uitvoering van deze zorgregeling onmogelijk en doorbreekt de intensieve contacten tussen de vader en [kind 1]. Het hof acht deze vermindering van contact niet in het belang van [kind 1] ofschoon de moeder de vader tegemoet is gekomen met een ruime omgangsregeling tussen hem en [kind 1]. [kind 1] heeft er belang bij een goed contact met haar beide ouders te blijven behouden zonder dat dit contact tot strijd tussen de ouders leidt.
8. De verhuizing doorbreekt voorts de bestaande sociale contacten van [kind 1] en contacten met familieleden. Uit een recente brief van drs. [de psycholoog], gz-psycholoog kind en jeugd, ingebracht bij brief van 2 december 2011 door mr. Streefkerk, blijkt dat [kind 1] heimwee heeft naar haar oude omgeving in [woonplaats]. De verhuizing is volgens de moeder echter niet slecht voor [kind 1]. Weliswaar hoeft een verhuizing voor een kind in principe niet slecht te zijn, maar voor [kind 1] heeft deze verhuizing niet goed uitgepakt. Voornoemde brief maakt duidelijk dat [kind 1] sinds anderhalf jaar, dat is rond de verhuizing naar [woonplaats 2] in de zomer van 2010, chronische buikklachten heeft die mede door een ernstig loyaliteitsconflict en het gevoel tussen haar ouders te moeten kiezen, in stand worden gehouden. Dat deze buikklachten enigszins verminderd zijn na de contacten met de psycholoog, maakt niet dat dit signaal over [kind 1]'s welbevinden niet in de boordeling moet worden betrokken.
9. Het hof heeft ook meegewogen dat de moeder het recht heeft om met haar nieuwe partner te gaan samenwonen en een gezin te stichten. Gebleken is dat ze een bestendige relatie heeft met haar partner. In de beschikking van 26 juni 2009 is overwogen dat de moeder voornemens is om te verhuizen naar [woonplaats 2] omdat haar nieuwe partner daar woont en in de omgeving werkt.
Het hof is echter van oordeel dat de moeder onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verhuizing naar [woonplaats 2] noodzakelijk is (geweest). De moeder heeft onvoldoende onderbouwd dat haar nieuwe partner gebonden was, dan wel is aan zijn woonplaats en dat haar niets anders rest(te) dan een verhuizing naar [woonplaats 2].
10. In dat oordeel heeft het hof het volgende betrokken. In het inleidend verzoek heeft de moeder als argument aangevoerd dat een verhuizing van haar partner tot gevolg zou hebben dat hij dagelijks voor zijn werk een behoorlijke afstand zou moeten reizen. Vast staat dat de partner van de vrouw zijn werk heeft in Hengelo, provincie Gelderland. Dit betreft een enkele reisafstand van circa 60 km. Het hof maakt daaruit op dat de partner ook thans reeds behoorlijk moet reizen voor zijn werk, zodat er geen sprake is van economische gebondenheid aan [woonplaats 2].
11. De moeder heeft voorts als argument voor de verhuizing aangegeven, dat haar partner heeft geprobeerd zijn huis te verkopen, waarbij hij de reis naar zijn werk voor lief zou nemen, maar dat die verkoop niet gelukt is. Nog daargelaten de vraag of de verkoopprijs al dan niet te hoog was, is niet voldoende aannemelijk geworden dat de verkoop niet (binnen een redelijke termijn) haalbaar was. Voorts is niet (voldoende) weersproken, dat de verkoopopdracht na vier maanden al was ingetrokken. Een dergelijke periode acht het hof nog te kort om tot de conclusie te komen dat verkoop van de woning van de partner niet zou gaan lukken.
12. De rechtbank heeft in de beschikking van 26 juni 2009 niet gekozen voor een wisseling van de verblijfplaats van [kind 1] van haar moeder naar haar vader, omdat de vader fulltime werkt. De vader werkt weliswaar fulltime, maar onweersproken is dat hij als zelfstandig ondernemer zelf zijn tijden kan indelen en kan aanpassen aan de schooltijden van [kind 1].
De moeder had destijds geen werk. Inmiddels heeft zij wel werk gevonden voor vier hele dagen per week. De werktijden zijn niet aangepast aan het moment dat [kind 1] uit school komt en niet gesteld of gebleken is dat dit aangepast kan worden.
Deze baan van de moeder betreft ten opzichte van de beschikking van 26 juni 2009 en de hier bestreden beschikking van 22 juni 2010 een belangrijke wijziging van omstandigheden. Het hof zal het al dan niet werken van partijen dan ook niet op dezelfde wijze meewegen als de rechtbank heeft gedaan. De stelling dat de moeder meer zorg op zich kon nemen dan de vader, is niet langer houdbaar
13. De moeder heeft toegezegd de vader tegemoet te komen door na de verhuizing het halen en brengen van [kind 1] voor haar rekening te nemen. Echter duidelijk is geworden dat deze toezegging niet strookt met haar werktijden op de vrijdagen en daarom niet nagekomen kan worden.
14. De door de moeder aangevoerde argumenten hebben het hof er niet van kunnen overtuigen dat een verhuizing meer in het belang van [kind 1] zou zijn dan bepaling van het hoofdverblijf bij de vader, waar zij in haar vertrouwde leefomgeving is en tegen welk verblijf door de moeder niet, dan wel onvoldoende contra-indicaties zijn aangedragen. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het verzoek om vervangende toestemming om te verhuizen wordt afgewezen. Dat brengt mee dat de onder overweging 2 weergegeven beschikking van 26 juni 2009 weer herleven zal.
15. De moeder heeft verzocht een omgangsregeling tussen haar en [kind 1] vast te leggen indien het hof de toestemming niet zou verlenen. Het hof zal zoals de moeder heeft verzocht bepalen dat [kind 1] drie van de vier weekenden bij de moeder zal verblijven van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur, dat de vakanties, feestdagen en extra vrije dagen zodanig verdeeld worden dat de verhouding zeven staat tot vijf zal zijn en - in afwijking van het verzoek van de moeder - beide partijen zorg dienen te dragen voor het halen en brengen van [kind 1]. Het hof acht die zorgregeling in het belang van [kind 1]. Nu de moeder (nog) niet in of nabij [woonplaats] woont, ziet het hof geen reden om voor haar in duur niet dezelfde zorgregeling vast te stellen als de tussen de vader en [kind 1] tot op heden geldende zorgregeling.
16. Het hof wil partijen overigens nog aansporen om het door drs. [de psycholoog] advies om [kind 1] aan te melden voor een praatgroep voor kinderen van gescheiden ouders bij Maatschappelijk Werk op te volgen en om [kind 1] niet te belasten met hun onderlinge problemen en om te werken aan verbetering daarvan.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijst het inleidend verzoek van de moeder af;
bepaalt dat de zorgregeling tussen de moeder en [kind 1] inhoudt dat [kind 1] drie weekenden achter elkaar bij de moeder zal zijn van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.00 uur en dat zij het vierde weekend bij de vader zal doorbrengen, en dat de schoolvakanties, de feestdagen en de extra vrije dagen van [kind 1] tussen de moeder en de vader verdeeld zullen worden in de verhouding zeven staat tot vijf, verder door partijen in onderling overleg te regelen;
bepaalt dat beide partijen in onderling overleg zorg dienen te dragen voor het halen en brengen van [kind 1];
verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos (voorzitter), G.M. van der Meer en H. van Lokven-van der Meer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof op 12 januari 2012 in bijzijn van de griffier.