ECLI:NL:GHARN:2012:3014

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
1 mei 2013
Zaaknummer
200.087.703
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door openbaarmaking van belastende informatie en strafrechtelijke aangifte

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, stond de vraag centraal of er sprake was van onrechtmatige daad door de verzending van een e-mail door cliënte aan haar advocaat, waarin belastende informatie en beschuldigingen aan het adres van de wederpartij werden geuit. Deze e-mail leidde tot een strafrechtelijke aangifte door de advocaat tegen de wederpartij, die vervolgens ook openbaar werd gemaakt via de media. De appellanten, bestaande uit verschillende vennootschappen, vorderden schadevergoeding van de geïntimeerden, die onder andere de advocaat waren van de wederpartij. Het hof oordeelde dat de advocaat onrechtmatig had gehandeld door de aangifte en de daarin opgenomen beschuldigingen openbaar te maken, zonder voldoende onderbouwing van de feiten. Het hof concludeerde dat de reputatie van de appellanten hierdoor was geschaad. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, maar het hof kwam tot de conclusie dat de rechtbank niet had onderkend dat de openbaarmaking van de aangifte onrechtmatig was. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank voor zover het de andere partijen betrof, maar oordeelde dat de appellanten recht hadden op schadevergoeding van de geïntimeerden. De kosten van het hoger beroep werden toegewezen aan de zijde van de geïntimeerden, met wettelijke rente over de proceskosten. Het arrest werd uitgesproken op 16 oktober 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.087.703
(zaaknummer rechtbank 279488)
arrest van de derde kamer van 16 oktober 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. de naamloze vennootschap
[B],
gevestigd te [vestigingsplaats],
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2],
4. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[D],
gevestigd te[vestigingsplaats 3],
5.
[E],
wonende te [woonplaats], [land],
appellanten,
hierna gezamenlijk: “[F 1]”,
advocaat: mr. G.T.J. Hoff,
tegen:

1.[F 2],

wonende te [woonplaats 2], [land 2],
verder te noemen: “[G]”,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht
[H],
gevestigd te[woonplaats 2], [land 2],
verder te noemen: [I],
geïntimeerden,
hierna gezamenlijk: “[G] c.s.”,
advocaat: mr. J. van de Riet.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
21 april 2010 en van 2 februari 2011 (gepubliceerd onder LJN: BP2898) die de rechtbank Utrecht tussen appellanten, met uitzondering van appellante sub 3, als eisers en (onder anderen) geïntimeerden als gedaagden heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[F 1] heeft (onder andere) [G] c.s. bij exploot van 11 maart 2011 aangezegd van het vonnis van 2 februari 2011 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van onder anderen [G] c.s. voor dit hof.
2.2
Bij memorie van grieven heeft [F 1] een grief tegen het bestreden vonnis, voorzover gewezen tussen appellanten en geïntimeerden, aangevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Zij heeft, voor zover het betreft het geding tussen partijen, gevorderd dat het hof het bestreden vonnis, voor zover aangevallen door de grieven van [F 1], zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest
  • voor recht zal verklaren dat [G] c.s. onrechtmatig jegens [F 1] heeft gehandeld door haar door [F 1] in de memorie van grieven gewraakte uitlatingen en gedragingen;
  • voor recht zal verklaren dat [G] en [I] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle door [F 1] geleden schade als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen en gedragingen van [G] c.s.;
  • [G] en [I] hoofdelijk zal veroordelen alle door [F 1] geleden en nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen en gedragingen van [G] c.s. te vergoeden aan [F 1], deze schade nader op te maken bij staat;
  • [G] en [I] hoofdelijk zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen door [F 1] op grond van het bestreden vonnis reeds aan hen is betaald, te voldoen binnen zeven dagen na het wijzen van het arrest, onder bepaling dat indien het gevorderde niet binnen deze termijn betaald zal zijn, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is;
  • [G] c.s. zal veroordelen in de kosten van het geding, onder bepaling dat indien het gevorderde niet tijdig zal zijn betaald, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is.
2.3
Bij memorie van antwoord heeft [G] c.s. verweer gevoerd, bewijs aangeboden en een productie in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling en/of verbetering van de gronden waarop dit steunt, en [F 1] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen voor zover gericht tegen [G] c.s., althans de vorderingen zal afwijzen voor zover gericht tegen [G] c.s., met veroordeling van [F 1] in de kosten van het hoger beroep, zulks met bepaling dat over die proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van veertien dagen na de datum van het te dezen te wijzen arrest, alles voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
2.4
Het geding in hoger beroep tussen [F 1] en anderen dan [G] c.s. (te weten[J]) is vervolgens op verzoek van die partijen geroyeerd.
2.5
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1
[F 1] houdt zich bezig met vastgoedbeleggingen. [D] is genoteerd aan de beurs in Toronto, [1.2].
3.2
[I] heeft in de jaren 2006-2009 op free lance basis werkzaamheden verricht voor de tot de [K] behorende vennootschap [L], gevestigd te [plaats] (verder: “[L]”).
3.3
In juni 2009 heeft [L] aan [I] te kennen gegeven niet langer gebruik te willen maken van haar werkzaamheden en de relatie te beëindigen.
3.4
In een door [I] tegen [L] op
3 september 2009 aangespannen kort geding vorderde [I] betaling van een bedrag van € 66.592,16 ter zake van achterstallig honorarium, alsmede een bedrag van € 73.957,92 aan vervangende schadevergoeding wegens onrechtmatige opzegging, een en ander met nevenvorderingen. Deze vordering is afgewezen bij vonnis van 14 oktober 2009.
3.5
[I] werd in haar geschil met [L] bijgestaan door het advocatenkantoor [M], met als enig bestuurder en enig aandeelhouder de vennootschap [N], waarvan mr. [O] (verder: [O]) enig bestuurder en enig aandeelhouder was.[O] stond indertijd bekend als advocaat die de belangen van beleggers in (collectieve) vastgoedconstructies behartigde.
3.6
Bij vonnis in kort geding van 1 april 2009 is [O] veroordeeld tot rectificatie van zijn uitlating in het februarinummer van het tijdschrift [naam]: “De reden waarom [P] niet in de [1.1] investeert en wel in [1.2] is omdat er nog steeds een onderzoek loopt tegen hem door de Amerikaanse toezichthouder [Q]”. De voorzieningenrechter overwoog dat [O] met deze uitlating de indruk wekte dat het door [Q] ingestelde onderzoek ertoe leidt dat [P] dan wel de [K] geen activiteiten in de [1.1] ontplooien, alsof zij daar iets te vrezen zouden hebben of daar niet toegelaten zijn en dat de gemiddelde belegger de informatie dat er een onderzoek is ingesteld zal associëren met de mogelijkheid van vermeende onregelmatigheden. De voorzieningenrechter overwoog dat een dergelijke verdachtmaking, die door [O] verder niet kon worden gestaafd, onrechtmatig was jegens [F 1] en diende te worden gerectificeerd.
3.7
Op 7 augustus 2009 werd appellant sub 5, [P], door de redactie van het tijdschrift [1.3] verzocht te reageren op een tekstkader dat zou worden geplaatst bij een interview met [O]. In dit tekstkader kwamen onder meer de volgende zinsneden voor:
“Zij vragen zich af hoe [P] steeds weer in staat is cijfers te publiceren die niet marktconform zijn. Hoe kan [P] Invest het nu toch de hele tijd beter doen dan de markt? Daarnaast wijst[O] erop dat[R] in eerste instantie heeft geweigerd om de jaarrekening 2008 van [P] Invest goed te keuren. Navraag bij [R] leert dat die wel degelijk is goedgekeurd, zij het met enige vertraging. Het
[1.4]meldt op 5 augustus de reden voor die vertraging: een hoop gesteggel over een afwaardering van de vastgoedportefeuille
(8 procent omlaag).
[O] is niet onder de indruk van de uiteindelijke cijfers: “De jaarrekening is goedgekeurd door de [1.2] tak van het accountantskantoor. Maar [eiser sub 5] heeft een [1.5]¸hier haalt hij zijn geld op. Bovendien: een jaarrekening kan zijn goedgekeurd, dat wil niet zeggen dat alle informatie die erin staat juist is. [P] werkt niet meer met externe, onafhankelijk taxateurs maar met taxateurs die bij hem in loondienst zijn.”
De cijfers stinken, vermoedt de advocaat. Dat lijken oud-medewerkers te bevestigen in gesprekken over allerlei niet nader genoemde malversaties, meldt hij. Die gesprekken zijn volgens[O] vastgelegd op geluidsdragers, ‘die in de financieel economische markt al de ‘[P]-tapes’ worden genoemd’.[O] kiest zijn woorden zorgvuldig: “[O] heeft begrepen dat er geluidsopnames zijn gemaakt van diverse besprekingen. Gesprekken op hoog niveau. Als er problemen zijn in een bedrijf, proberen mensen altijd hun
asste coveren. Op de zogenaamde [P]-tapes zouden medewerkers van [P] te horen zijn, die zeggen dat [P] een onjuiste voorstelling van zaken geeft.””
Deze tekst is uiteindelijk niet geplaatst in het tijdschrift [1.3].
3.8.
Op 14 augustus 2009 verscheen in de [1.6] een bericht waarin melding werd gemaakt van een door [O] namens een cliënt (ex-medewerker van het [P]-kantoor in [plaats]) gelegd beslag ten laste van [L]. In het bericht stond verder:
“ De beslaglegging wordt met trots gemeld door vastgoedadvocaat [O], die al maandenlang ongezouten kritiek levert op de beleggingen van het in zwaar weer verkerende vastgoedfonds van [E]. Eerder dit jaar werd[O] onder rechterlijke dwang gedwongen om onware beweringen over [P] te rectificeren.
Jerry Hoff, advocaat van [P], noemt de laatste actie van[O] “het zoveelste bewijs dat [O] knettergek is. De manier van werken van deze juridische pyromaan is een grote schande voor de Nederlandse advocatuur. Hij zou nu eindelijk tot de orde geroepen moeten worden.”
[O] beweert op zijn beurt dat hij in opdracht van [P] gevolgd wordt.”
3.9.  Op 21 augustus 2009 is de volgende tekst geplaatst op de website van www.[naam].nl:
“[P] legt beslag op bankrekeningen[O]
Vooruitlopend op een gerechtelijke procedure heeft vastgoedondernemer [E] voor 525.000 euro beslag laten leggen op onder andere bankrekeningen ten name van[O] en de kantoorinventaris.
Volgens [P] hebben hij en zijn onderneming grote schade geleden door lasterlijke uitspraken van het kantoor van vastgoedadvocaat [O].
In een toelichting verwijst directeur [1.7] van [P] onder meer naar een artikel in [naam] van februari 2009, pagina 39. Hierin stelt [O] dat [P] niet in de [1.1] investeert, omdat er tegen hem een onderzoek loopt door de Amerikaanse toezichthouder [Q]. Op last van de rechter heeft[O] die uitspraak later moeten rectificeren. Volgens [1.7] zou[O] ook recentelijk weer flink over de schreef zijn gegaan. Concrete voorbeelden daarvan wil hij echter niet noemen.
Woordvoerder [S] van[O] stelt dat de onderbouwing van het verzoek tot beslag legging ‘geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren brengt’.[O] vindt het ‘zeer ongepast dat [P] nu hijzelf blijkbaar niet meer in staat is al zijn eigen medewerkers te betalen ook tracht alle medewerkers van[O] te raken’.”
3.1
In het tijdschrift [1.3] van september/oktober 2009 stond een interview met [O]. Daarin is onder meer opgenomen:
“Onze website is een clusterbom. Mijn directe medewerkers zijn mijn officieren. Mijn leger bestaat uit mijn informanten, mijn verkenners, mijn spionnen – voormalige medewerkers met gewetenswroeging, ex-vrouwen, minnaressen van de vastgoedaanbieders. De media zijn onze stoottroepen. Gratis nota bene.
(…)
Mensen kunnen op onze site laten weten wie volgens hen de ‘[T]’ is. Onder de goede inzendingen verloten wij tien biografieën van [T], waarin hij ‘[titel]’ heeft geschreven. De drie meest genoemde namen tot nu toe zijn [U], [E] en[V] van [V].”
3.11 Op 23 september 2009 heeft [G] een e-mail gestuurd aan [O] met onder meer de volgende inhoud:
“Geachte meneer [O], hierbij de mensen die in [plaats] werkte en nog steeds werken, ik hoop dat ik niemand vergeten ben, onderaan de dingen die niet kloppen binnen de muren van [P] maar zo wel uitgevoerd worden (…)
(…)
Ik moet het kwijt, er moet iets aan gedaan worden, dit is clienteel oplichten in mijn ogen en ik weet niet waar anders dit te melden dan bij u.
(…)
STRAFBAAR!; Er werden handtekeningen gezet op formulieren zonder de toestemming van cliënten zoals een handtekening op een klantovereenkomst en dat heet tegenwoordig een passendheidstoets!! als ik me niet vergis, rekeningnummers werden via de telefoon aangenomen terwijl we die altijd zwart op wit nodig hebben.
Paspoorten of identiteitsbewijzen werden goedgekeurd terwijl deze verlopen waren etc.
Ook is er een speciaal geval bekend waarin een klant zijn handtekening vervalst werd om zo maar eerder te kunnen innen, het gaat allemaal om het geld binnenhalen en de wettelijke verplichte regeltjes doen dan niet zo meer ter zake.
(…)
Maar dit gebeurde wel vaker schijnbaar.
(…)
Daarnaast is het een feit dat ze maanden achterlopen met stukken dus te completeren, ze werken hier dagelijks aan, ze zijn als de dood met de controle door de afm gesloten te worden omdat ze weten wat ze doen niet klopt.
Het gaat alleen om innen!
(…)
Op de [P] tapes staat dat er met het geinde geld gaten zijn opgevuld de afgelopen jaren (…), het geld wat bedoelt is om te investeren in vastgoed is nooit zo geinvesteerd.
STAAT OP TAPE. (de u welbekende [P] waar ze jammer genoeg niet genoeg van laten horen bij de site van (…), er is veel meer namelijk!!!!!!)
(…)
In mei 2010 moet er voor de eerste maal uitgekeerd worden aan clienteel, de eerste jaren zijn voorbij, ik denk niet dat dat goed komt als het geld geinvesteerd is in andere gaten van de company om maar te kunnen blijven voortbestaan.
Ook wel leuk om te weten wellicht is dat de directeur sander [W] in de jaren 90 veroordeelt is wegens het oplichten van beleggers, hij runde toen een company (hij natuurlijk als directeur) in de buurt van [plaats 2], [land 3], en betaalde niemand uit, een groep beleggers sleepte hem voor de rechtbank, hij is wel degelijk veroordeelt en moest clienteel terug betalen vd rechtbank.
Hij is een directeur met een strafblad wegens fraude en oplichting.
De tijd van zwijgen is voorbij!
Groet, een betrouwbare anonieme bron die hier gewerkt heeft en het dus weet!
ps dit adres is gelijk ongdaan gemaakt want ik wil anoniem blijven aangezien ik
bangben voor geen uitbetaling of rancune van [P].”
3.12
Op 25 september 2009 heeft[O] bij het Openbaar Ministerie te Den Haag aangifte gedaan van beleggingsfraude. Deze aangifte is gericht tegen [F 1] en [L] en een aantal van de directeuren en werknemers van deze vennootschappen. In deze brief, die[O] ook aan de media heeft verstrekt, is onder meer opgenomen:

Passendheidstoets
1. U welbekend dient een aanbieder van beleggingsproducten, voordat beleggingsadvies aan (potentiële) beleggers wordt gegeven verplicht een ‘passendheidstoets’ uit te voeren. (…)
1. Ook [L] diende zich aan deze wettelijke procedure te houden. Echter (oud)werknemers hebben verklaard dat gemakshalve en om mogelijke problemen te voorkomen het binnen [L] gebruikelijk was om de handtekeningen van haar beleggers op deze formulieren te zetten zonder dat de benodigde toestemming van hen hiervoor. Ook zijn veelvuldig niet geldige of reeds velopen paspoorten of identiteitsbewijzen van beleggers goedgekeurd.
1. Duidelijk wordt dat [L] – als hét eigen verkoopkantoor van de [P][A] – enkel de prioriteit heeft om zo snel en zo veel mogelijk geld van beleggers te innen. Hiervoor heeft zij zelfs handtekeningen van haar eigen beleggers vervalst. De compliance officer, de heer (…), is hiervan op de hoogte en heeft tevens de account manager in kwestie aangesproken. (…)
1. Conclusie: in de regel werd de passendheidstoets goedgekeurd zonder vereiste toestemming cliënt en/of ondanks het feit dat de vereiste documenten (zoals copie paspoort-legitimatiebewijs) op kantoor aanwezig waren.
(…)
21. Inmiddels heeft zich aan groep ‘verontruste’ beleggers gewend tot mijn kantoor, [M] gewend, met het verzoek in de onderhavige kwestie hun belangen te behartigen. Aangezien in mei 2010 aan een eerste grote groep beleggers van De [P] Groep zal moeten worden uitgekeerd, vreest mijn kantoor het ergste (voor een Nederlandse ‘[T]’).
(…)
21. De [W] is in de jaren 90 van de vorige eeuw veroordeeld voor het oplichten van beleggers. Hij was destijds directeur van een bedrijf in de buurt van [plaats 2] ([land 3])
24. Vanaf het moment dat de heer [X] zijn intrede maakte binnen de [P][A] gaat het snel bergafwaarts. De heer [X] is een oude vriend van [E] en werkte voorheen bij [1.8]. De heer [X] is in zijn verleden ook verwikkeld geweest bij een groot schandaal met boekhoudfraude, dit betrof toen een Amerikaans bedrijf.
(…)
26. Ook de heer [W] is geen onbekende bij de rechtbank. In de jaren 90 runde hij een beleggingskantoor in [land 3], in de omgeving [plaats 2]. Ook hij heeft zijn beleggers niet de beloofde rendementen uitgekeerd. Een grote groep beleggers heeft vervolgens een rechtszaak hebben aangespannen tegen de heer [W], waarbij hun vorderingen zijn toegewezen.
27. Blijkbaar wordt alles in de doofpot gestopt, waaronder de betrokkenheid van de heer [X] bij grootschalige fraude praktijken in het verleden.”
3.13
Op 21 oktober 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht een vonnis gewezen, waarin onder meer is overwogen:

De uitlatingen: [P] is de [T], althans daarvoor wordt gevreesd”,

[P] pleegt strafbare feiten”,

functionarissen van [P] hebben in het verleden strafbare feiten gepleegd”.
4.8.
Bovengenoemde beweringen komen voor in de door[O] c.s. opgestelde aangiftebrief van 25 september 2009. Vaststaat dat[O] c.s. een kopie van deze aangiftebrief aan de media heeft verstrekt (zie 2.10 en 2.11). Aan de orde is de beantwoording van de vraag of[O] c.s. c.s. daardoor ook onrechtmatig tegenover [F 1] heeft gehandeld. Geoordeeld wordt dat dit het geval zal zijn indien de in de aangiftebrief vermelde beweringen onvoldoende door feiten worden gestaafd. Ten aanzien van alle bovengenoemde beweringen geldt dat dit het geval is. Dit wordt als volgt nader toegelicht.
4.8.1.
[O] c.s. heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die wijzen op de juistheid van zijn – door [F 1] betwiste – bewering dat “[F 1] de Nederlandse “[T]” is”. Meer in het bijzonder is niet gebleken dat [F 1] zich bezig houdt met dezelfde activiteiten als waarmee [T] zich bezig hield en evenmin dat [F 1] een grote vastgoedzwendel is waarbij geld slechts wordt rondgepompt.[O]
4.8.2.
[O] c.s. heeft ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd die wijzen op de juistheid van zijn – door [F 1] betwiste – bewering dat [F 1] zich schuldig heeft gemaakt c.q. maakt aan beleggingsfraude.[O] c.s. heeft slechts aangevoerd dat zijn vermoeden dat [F 1] zich daaraan schuldig heeft gemaakt c.q. maakt, is gebaseerd op verklaringen van één of meer ex-werknemers van [F 1], zonder daarbij aan te geven om welke ex-werknemers het gaat en wat deze ex-werknemers precies zouden kunnen verklaren.
4.8.3.
Verder geldt dat[O] c.s. zijn – door [F 1] betwiste – bewering dat functionarissen van [F 1], en meer in het bijzonder [W] en [X], in het verleden strafbare feiten hebben gepleegd, op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Stukken waaruit dit zou volgen, zijn niet door[O] c.s. in het geding gebracht.
4.9.
[O] c.s. handelt gelet op wat in 4.7 en 4.8 is overwogen dan ook onrechtmatig tegenover [F 1] door een kopie van de aangiftebrief van 25 september 2009 aan de media te verstrekken. Het is voldoende aannemelijk dat [F 1] hierdoor schade lijdt. Door het publiekelijk maken van de in de aangifte voorkomende beweringen zoals vermeld in 4.3 onder d tot en met f wordt haar reputatie geschaad. (…)”
3.14
In oktober 2009 heeft[O] op briefpapier van[O] een brief gestuurd naar onder andere deurwaarders, [O] en media, waarin onder meer is geschreven:
“Mijn kantoor is de afgelopen jaren bekend geworden door het blootleggen van tal van grote beleggingsfraudezaken: in 2007 [Y] en [Y]; in 2008[Y]; in 2009 [Y]. Zie verder – de best bezochte [O] website van Nederland –
www.[O] .nl.
Uit onderzoek van[O] blijkt dat in de afgelopen jaren ruim 6 miljard euro is “opgehaald” bij zo’n 100.000 particulieren, zoals u, door zo’n 120 aanbieders van al dan niet dubieuze fondsen.
Het is ons bekend dat veel mensen zoals u geld hebben uitgeleend aan maatschappen, commanditaire vennootschappen en obligatiefondsen. Wij hebben reden om aan te nemen dat het soms maar de vraag is of u uw inleg terugkrijgt, los van het u beloofde rendement. Op onze site worden 30 fondsen specifiek vermeld. Het Functioneel Parket te Amsterdam heeft nog 34 andere zaken in onderzoek.
Wij zijn u graag van dienst en door de enorme aantallen deelnemers aan ons “groepsacties” is het mogelijk een relatief “lage” basisfee af te spreken en bij succes een “aanvullende” fee van circa 10%. Klinkt dit interessant? Is het ook! Ruim 20.000 cliënten gingen u reeds voor.
[O] wil u graag adequate rechtshulp verlenen en heeft daartoe een aantrekkelijk voorstel gereed met een relatief “lage” basisfee en een succesfee. Op de achterzijde van deze brief vindt u de bestellijst. Zodra wij uw formulier ontvangen hebben, ontvangt u binnen 24 uur een voorstel zonder kosten of andere verplichtingen.
De komende maanden staan wij met een team van 20 medewerkers voor u klaar. Wij hebben zelfs een 24/7 piketdienst in het leven geroepen voor “financiële trauma advocatuur”. De[O] piketdienst is bereikbaar op (…).
Bij deze brief was een “Bestellijst” gevoegd waarop cliënten konden aangeven of zij in een aantal voorgedrukte fondsen hadden belegd en of zij daarnaar een onderzoek wensten. Daarbij waren onder andere vermeld: “[P]: 1) Aandelen 2) Obligatieleningen
3) Maatschappen/Commanditaire vennootschappen”.
3.15
Op 24 november 2009 is[O] in staat van faillissement verklaard.
3.16.
Door de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam zijn op 16 juni 2010 en op
19 juli 2010 diverse klachten tegen [O] gegrond bevonden ter zake van onder meer de onder 3.6, 3.7, 3.10, 3.12, 3.13 en/of 3.14 vermelde uitlatingen en gedragingen.

4.De beoordeling in hoger beroep

4.1
[F 1] - met uitzondering van appellante sub 3, [C] B.V. - heeft bij dagvaarding van 15 september 2009 [O] en [M] in rechte betrokken en onder meer schadevergoeding gevorderd wegens een aantal volgens [F 1] onrechtmatige gedragingen en uitlatingen, waaronder de hiervoor onder de feiten vermelde. Bij dagvaarding van 17 november 2009 heeft [F 1] - wederom met uitzondering van appellante sub 3 - voor zover in dit hoger beroep van belang, tevens [G] c.s. gedagvaard en onder meer gevorderd dat zij hoofdelijk zal worden veroordeeld tot betaling van dezelfde schadevergoeding. [F 1] heeft aan haar vorderingen, voor zover gericht tegen [G] c.s., ten grondslag gelegd de hiervoor onder 3.11 vermelde e-mail. [F 1] heeft aangevoerd dat deze e-mail een aantal zeer ernstige beschuldigingen bevat aan het adres van [F 1] en aan haar verbonden leidinggevende functionarissen, dat voor deze beschuldigingen geen enkele grond bestaat en dat [G] c.s. hierdoor heeft meegewerkt aan de valse aangifte door [O] tegen [F 1] en aldus onrechtmatig heeft gehandeld jegens [F 1], als gevolg waarvan [F 1] schade heeft geleden.
4.2
De onder 4.1 genoemde, tegen diverse wederpartijen ingestelde vorderingen tot hoofdelijke veroordeling tot schadevergoeding zijn door de rechtbank op verzoek van [F 1] gevoegd behandeld en daarover is beslist in het bestreden vonnis. Daarbij zijn de vorderingen van [F 1] voor zover ingesteld tegen [G] c.s. afgewezen. De rechtbank overwoog daartoe (onder 5.27), samengevat, dat het enkele feit dat [G] c.s. de door haar ingeschakelde advocaat[O] informatie over [P] verstrekt, niet als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd, omdat [G] c.s. ervan mocht uitgaan dat[O], als advocaat, de door haar aan hem verstrekte informatie vertrouwelijk zou behandelen, en dat [G] c.s. er in elk geval niet van behoefde uit te gaan dat[O] deze informatie openbaar zou maken op de wijze waarop dit is gebeurd. Tegen deze oordelen komt [F 1] in dit hoger beroep op met grief VII. Nu appellante sub 3, [C] B.V., in eerste aanleg geen partij was, zal zij in hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3
Voorzover grief VII tot uitgangspunt neemt dat de rechtbank slechts heeft overwogen dat de uiteindelijke openbaring van de onjuiste informatie niet aan [G] c.s. zou zijn toe te rekenen, en de rechtbank dus niet zou hebben gemotiveerd dat c.q. beoordeeld of de gewraakte gedraging van [G] c.s. onrechtmatig is, faalt de grief. De rechtbank heeft immers het ontbreken van onrechtmatigheid afgeleid uit de overweging dat [G] c.s. niet behoefde te verwachten dat [O] de informatie uit haar e-mail openbaar zou maken middels een aangiftebrief die hij behalve aan het OM ook aan diverse media zond.
4.4
[F 1] voert in de toelichting op de grief verder aan dat [G] c.s. vertrouwelijke informatie aan [O] heeft verstrekt, informatie waarover zij uitsluitend beschikte uit hoofde van haar voormalige functie van bedrijfs
counselorbij [L], en dat de verstrekte informatie niet relevant was voor het geschil tussen [G] c.s. en [L] over achterstallig honorarium.
4.5
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het verzenden van de onder 3.11 gedeeltelijk geciteerde e-mail door [G] aan [O], zonder bijkomende omstandigheden, die niet, althans onvoldoende, zijn gesteld, niet onrechtmatig is.
4.6
Dat [G] de informatie ontleende aan haar voormalig medewerkerschap bij [L] en die informatie viel onder een geheimhoudingsverplichting van [G] jegens [L], behoefde haar er niet van te weerhouden deze informatie te delen met de advocaat die, althans wiens kantoor, haar bijstond in een geschil met [L] in verband met dat voormalige medewerkerschap.
4.7
Het moge zo zijn dat [G] wist dat de informatie in de e-mail niet zozeer relevant was voor “haar zaak” tegen [L], maar veeleer voor het optreden van [O] als belangenbehartiger van gedupeerde beleggers in vastgoedbeleggingen tegen [F 1] Dat neemt niet weg dat [G] ten tijde van het sturen van de e-mail wel cliënt was van [O], althans diens kantoor, ter zake van een geschil waarin zij was verwikkeld met één van de [P]-vennootschappen en dat zij er uit dien hoofde in beginsel op mocht vertrouwen dat [O] als advocaat prudent met de ontvangen informatie zou omgaan en zich zou houden aan zijn geheimhoudingsverplichting, zijn verplichting haar als cliënt geen schade te berokkenen en zijn verplichting haar te waarschuwen voor c.q. zich te onthouden van het meewerken aan het verrichten van onrechtmatige handelingen jegens [F 1]
4.8
Bijzondere omstandigheden die meebrengen dat [G] c.s. reden had om daar niet op te vertrouwen, zijn niet, althans onvoldoende, gesteld. Dat [O] bekend stond als advocaat die regelmatig optrad tegen vastgoedbeleggingsmaatschappijen en dat hij zich in de media diverse malen negatief (en zelfs: onrechtmatig) had uitgelaten jegens onder andere [F 1], is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten of en in hoeverre [G] c.s. daarvan op de hoogte was. Evenmin is daarvoor voldoende dat [G] c.s. wist dat [O] met de verstrekte informatie niet zou stilzitten en dat zij in haar
e-mail ook tot activiteit oproepende uitspraken heeft opgenomen. Niet blijkt immers dat [G] c.s. wist op welke wijze [O] tot “actie” zou overgaan met de informatie in de e-mail.
4.9
In het bijzonder is, tegenover de betwisting daarvan door [G] c.s., niet gesteld of gebleken dat [G] c.s. wist of kon verwachten dat [O] bepaalde informatie uit haar e-mail “één op één”, zonder controle van de juistheid en zonder waardering van de merites daarvan, zou opnemen in een strafrechtelijke aangifte jegens [F 1] die hij tevens aan diverse media verstrekte. Dit geldt bijvoorbeeld met betrekking tot de informatie over een strafrechtelijk verleden en betrokkenheid bij fraude van bepaalde hooggeplaatste medewerkers van [F 1] en voor hetgeen is vermeld in de aangifte onder het kopje “passendheidstoets” (zie hiervoor onder 3.12).
4.1
Dat [G] c.s. de e-mail heeft geanonimiseerd zegt evenmin dat zij wist of ervan uitging dat [O] de e-mail als zodanig aan derden zou openbaren. In dat geval had zij hem evengoed kunnen verzoeken bij openbaarmaking haar naam te verwijderen. De anonimisering kan zij ook hebben toegepast met het oog op de algemene ervaringsregel dat e-mails, ook zonder opzet, soms terecht komen bij anderen dan de geadresseerde(n) ervan.
4.11
Grief VII faalt op grond van het onder 4.3 tot en met 4.10 overwogene.
4.12
De overige grieven van [F 1] betreffen beslissingen in het bestreden vonnis over de tegen andere partijen dan [G] c.s. ingestelde vorderingen en behoeven derhalve geen behandeling.

5.Slotsom

5.1
Appellante sub 3, [C] B.V., zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar hoger beroep.
5.2
Grief VII faalt, zodat het bestreden vonnis, voor zover gewezen tussen de partijen bij dit hoger beroep, moet worden bekrachtigd.
5.3
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [F 1] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [G] c.s. zullen worden vastgesteld op:
  • griffierecht € 4.713,00
  • salaris advocaat volgens het liquidatietarief: €  894,00 (1 punt x tarief II).
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten toewijzen zoals hierna vermeld.

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verklaart [C] B.V. niet-ontvankelijk in haar hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011;
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 februari 2011, voor zover gewezen tussen appellanten 1, 2, 4 en 5 en [G] c.s.;
veroordeelt [F 1] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [G] c.s. vastgesteld op € 4.713,00 voor verschotten en op € 894,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
verklaart dit arrest (voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft) uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. Katz-Soeterboek, B.J. Lenselink en H.M. Wattendorff en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2012.