1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Dit verdere verloop blijkt uit:
- het tussenarrest van 6 juli 2010,
- het deskundigenbericht van 20 september 2010,
- de memorie na deskundigenbericht van Direktbank,
- de antwoordmemorie na deskundigenbericht van [appellant].
1.2 Partijen hebben de stukken wederom voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en het hof heeft arrest bepaald.
2 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 In de antwoordmemorie verzoekt [appellant] het hof de memorie na deskundigenbericht van Direktbank buiten beschouwing te laten. Hij voert daartoe aan dat Direktbank naar aanleiding van het conceptdeskundigenbericht geen opmerkingen had en het haar daarom niet meer vrijstaat in de memorie na deskundigenbericht argumenten aan te voeren en opmerkingen te maken. Het hof volgt het standpunt van [appellant] niet. Het feit dat Direktbank jegens de deskundige heeft afgezien van een reactie op de het conceptdeskundigenbericht, ontneemt haar niet het recht een standpunt in te nemen over de gevolgen die de conclusies van de deskundige volgens haar voor deze procedure moeten hebben.
2.2 In het laatste tussenarrest heeft het hof onder 4.8 overwogen dat het aankomt op de echtheid van de handtekeningen en Direktbank opgedragen te bewijzen dat de handtekeningen onder de akten (en de betalingsregeling van 22 april 2006) van [appellant] zijn. Verder heeft het hof overwogen dat [appellant] zich tijdens het pleidooi bereid had verklaard medewerking te verlenen aan het onderzoek van de deskundige en dat [appellant], voor zover dat in zijn vermogen lag, zijn medewerking aan het produceren van relevante stukken uit de jaren 1999-2001 en 2006 zou dienen te verlenen.
2.3 De deskundige heeft van Direktbank ontvangen de originele akten, een brief van [appellant] gedateerd 21 februari 2001 en een kopie van een rijbewijs van [appellant] dat blijkens het rijbewijs op 29 augustus 1994 is uitgegeven. Bij brief van 26 juli 2010 heeft de deskundige de raadsman van [appellant] verzocht 10 originele schijfproeven te laten produceren en op te sturen alsmede 10 bij eerdere gelegenheid vervaardigde originele handtekeningen, bij voorkeur afkomstig uit de periode 1995 tot en met 2010. In haar brief heeft de deskundige een veertiental in aanmerking komende bescheiden genoemd. Zij heeft ter zake van een paspoort of rijbewijs opgemerkt dat duidelijke kopieën van geldige documenten voor het onder-zoek beschikbaar kunnen worden gesteld. De raadsman van [appellant] heeft bij brief van 29 augustus 2010 10 schijfproeven aan de deskundige doen toekomen alsmede een kopie van een deel van een paspoort van [appellant] dat blijkens dat paspoort is uitgegeven op 4 september 2006. In dezelfde brief schrijft de raadsman dat hij geen 10 originele handtekeningen van [appellant] uit de periode 1995-2010 kan verschaffen omdat [appellant] die niet bezit.
2.4 In haar rapport wijst de deskundige er allereerst op dat onvoldoende vergelijkings-handschriften zijn overgelegd. Daardoor kon geen optimaal onderzoek worden verricht en zijn conclusies als waarschijnlijk en vermoedelijk gegeven. Vergelijking van de betwiste handtekeningen onder de akten en de betalingsregeling met de drie vergelijkingshandtekeningen onder de beide identiteitsbewijzen en de brief van 21 februari 2010 leidt de deskundige tot de conclusie dat er goede overeenkomsten zijn vast te stellen tussen de handtekeningen op de akten en de brief van [appellant] van 21 februari 2001 en dat er sporen van overeen-komsten zijn aan te wijzen met de handtekeningen op de beide identiteitsbewijzen. Wat de betwiste handtekeningen onder de akten betreft, komt de deskundige tot de conclusie dat de-ze handtekeningen waarschijnlijk door [appellant] zijn gezet. De handtekening onder de afbetalingsregeling is volgens haar vermoedelijk door [appellant] geplaatst. Over de schrijfproeven die [appellant] ten behoeve van de deskundige heeft gemaakt, merkt de deskundige op dat deze een ietwat verdraaide indruk maken.
2.5 Gelet op de uitleg van de deskundige bij de door haar gehanteerde waarschijnlijkheidsoordelen, is de uitspraak dat de betwiste handtekeningen onder de akten waarschijnlijk door [appellant] zijn gezet, de laagste graad van waarschijnlijkheid in positieve zin. Volledig bewijs voor de echtheid van de de handtekeningen onder de akten zoals aan Direktbank op-gedragen, levert het deskundigenrapport daarom niet voldoende. Direktbank heeft er echter op gewezen dat de oorzaak van het feit dat de deskundige niet tot een hogere graad van waarschijnlijkheiduitspraak heeft kunnen komen, te wijten is aan [appellant] en dat het hof daaraan gevolgen zou moeten verbinden (artikel 198 lid 3 Rv).
2.6 Het betoog van Direktbank slaagt. Het hof stelt voorop dat de deskundige zelf aangeeft dat onvoldoende vergelijkingshandschrift van [appellant] is overgelegd', dat op grond daarvan geen optimaal onderzoek kon worden verricht, en dat daarom conclusies als 'waarschijn-lijk' en 'vermoedelijk' zijn gegeven. Tijdens het pleidooi is aan de orde geweest dat de deskundige zou moeten kunnen beschikken over historische handtekeningen van [appellant]. [appellant] heeft zijn medewerking toegezegd. Voorts heeft de rechtbank de aan de deskundige te stellen vragen voorgelegd aan partijen. Daarin stond eveneens de medewerkingsplicht van [appellant] om, voor zover mogelijk, historische handtekeningen te produceren. [appellant] heeft bij het pleidooi noch naar aanleiding van de aan de deskundige te stellen vragen meegedeeld dat hij niet beschikte over voorbeelden van zijn handtekeningen uit de verzochte periode. In de brief van 29 augustus 2010 van de raadsman van [appellant] aan de deskundige is zonder enige uitleg medegedeeld dat [appellant] geen handtekeningen bezit uit de periode 1995-2010. In de opmerkingen naar aanleiding van het conceptrapport en evenmin in de antwoordmemorie na deskundigenbericht heeft [appellant] nader toegelicht waarom hij niet in staat zou zijn de verzochte medewerking te verlenen. Niet waarschijnlijk is dat [appellant] geen enkel stuk bezit of tot zijn beschikking kan krijgen waarop een handtekening uit de periode 1995-2010 staat. Niet alleen zal [appellant] in die periode koop- of huurcontracten, bancaire overeenkomsten en bewijzen, abonnementovereenkomsten, officiële brieven et cetera hebben ondertekend maar tevens zal hij in die periode als internationaal vrachtwagenchauffeur regelmatig vrachtbrieven hebben ondertekend. Daar komt bij dat [appellant] al geruime tijd er rekening mee heeft moeten houden dat hij op enig moment stukken met historische handtekeningen in het geding diende te brengen. Het hof leidt hieruit af dat [appellant] op dit punt niet zozeer onmachtig maar onwillig is de verzochte historische handtekeningen over te leggen.
2.7 Verder merkt Direktbank terecht op dat de wel overgelegde kopie van het paspoort, uitgegeven op 4 september 2006, allesbehalve duidelijk is. Ook hier valt zonder uitleg niet in te zien waarom niet een betere kopie kon worden overgelegd waarop de handtekening van [appellant] beter te zien zou zijn, temeer daar de deskundige daar in haar brief van 26 juli 2010 expliciet om had gevraagd. Tot slot wijst het hof op de opmerking van de deskundige dat de door [appellant] vervaardigde schijfproeven een ietwat verdraaide indruk maken waar-uit het hof afleidt dat [appellant] de schijfproeven niet vlot en ongekunsteld heeft afgelegd.
2.8 Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat [appellant] niet aan zijn verplichting mee te werken aan het onderzoek door de deskundige heeft voldaan. Artikel 198 lid 3 Rv bepaalt dat de rechter daaruit de gevolgtrekking kan maken die hij geraden acht. In dit geval oordeelt het hof dat de consequentie van de opstelling van [appellant] moet zijn dat de bewijsnood waarin Direktbank door toedoen van [appellant] verkeert, voor rekening van [appellant] moet komen. Het hof acht Direktbank daarom alsnog geslaagd in haar bewijslevering. Daaruit volgt dat [appellant] geacht wordt de in het geding zijnde akten te hebben ondertekend. Daarmee staat vast dat [appellant] met Direktbank de kredietovereenkomsten is overeenge-komen (tegenbewijs tegen de inhoud van de akten heeft hij niet aangeboden) en dat [appellant] mede aansprakelijk is voor de ontstane schuld.
Slotsom
2.9 De slotsom is dat het hoger beroep faalt en het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Daarin zijn begrepen de kosten voor de deskundige. Zoals reeds in rov. 4.9 van het tussenarrest van 6 juli 2010 is opgemerkt, is het afhankelijk van de uitkomst van de procedure wie uiteindelijk de kosten van de deskundige draagt. Omdat [appellant] de procedure verliest, dient hij op de voet van artikel 237 lid 1 Rv ook in de kosten van de deskun-dige te worden veroordeeld.