ECLI:NL:GHARN:2011:BV9375

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002582-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijgedrag leidt tot zwaar lichamelijk letsel na verkeersongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, een beginnend bestuurder, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor roekeloos rijgedrag dat heeft geleid tot een verkeersongeval waarbij een voetganger zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en is tot een andere bewijsbeslissing gekomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag door met een snelheid van meer dan 80 km/u te rijden in een woonwijk, waar de maximumsnelheid 50 km/u was. Hij heeft bovendien gevaarlijke verkeersmanoeuvres uitgevoerd, waaronder het inhalen van een langzaam rijdende auto en het passeren van een middengeleider op de verkeerde weghelft. Dit gedrag leidde tot het verlies van de controle over zijn voertuig en resulteerde in een aanrijding met een voetganger die zich op een grasveld bevond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich in een emotionele toestand bevond, wat bijdroeg aan zijn roekeloze rijgedrag. De bewezenverklaring van de feiten leidde tot de conclusie dat de verdachte strafbaar was, en het hof heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren, met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden. Het hof heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en het feit dat hij nooit eerder was veroordeeld, maar heeft desondanks een stevige straf opgelegd vanwege de ernst van het bewezenverklaarde.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002582-11
Uitspraak d.d.: 18 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr P.R. de Korte, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 10 maart 2010 te [plaatsnaam], althans in het arrondissement Utrecht, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (als Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [naam weg 1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - te rijden met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een (veel) te hoge snelheid dan gezien de situatie ter plaatse verantwoord was en/of - ter hoogte van de kruising met [naam weg 2] een (in dezelfde richting rijdende (personen-)auto links in te halen en/of (daarbij) via de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer een middengeleider te passeren terwijl op die middengeleider verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was aangebracht, (welk bord bestuurders gebiedt dat bord voorbij te gaan aan de rechter zijde, zijnde de zijde die de pijl aangaf) en/of (vervolgens) - (in de daarop volgende bocht (naar links)) de controle over zijn, verdachte's, motorrijtuig te verliezen en (vervolgens) - (na overschrijding van een doorgetrokken streep en/of een verdrijvingsvlak) in aanrijding/botsing is gekomen met een voetganger, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te een gebroken heupkom en/of nekwervelbreuken) werd toegebracht of zodanig letsel, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair:
hij, op of omstreeks 11 maart 2010, te [plaatsnaam], althans in het arrondissement Utrecht, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, [naam weg 1], - te rijden met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een (veel) te hoge snelheid dan gezien de situatie ter plaatse verantwoord was en/of - ter hoogte van de kruising met [naam weg 2] een (in dezelfde richting rijdende (personen-)auto links in te halen en/of (daarbij) via de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer een middengeleider te passeren terwijl op die middengeleider verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was aangebracht, (welk bord bestuurders gebiedt dat bord voorbij te gaan aan de rechter zijde, zijnde de zijde die de pijl aangaf) en/of (vervolgens) - (in de daarop volgende bocht (naar links)) de controle over zijn, verdachte's, motorrijtuig te verliezen en (vervolgens) - (na overschrijding van een doorgetrokken streep en/of een verdrijvingsvlak) in aanrijding/botsing is gekomen met een voetganger, door welke gedraging(en) gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte voor het ongeval boos door problemen thuis en met zijn vriendin de weg op is gegaan. Op de openbare weg [naam weg 1], die in een woonwijk binnen de bebouwde kom is gelegen, ergerde hij zich aan een voor hem -naar zijn mening te langzaam- rijdende auto en die ergernis bracht hem ertoe de auto links te passeren over de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weghelft. Verdachte heeft daarbij links twee middengeleiders gepasseerd, waarvan de eerste middengeleider vooraf wordt gegaan door een verdrijvingsvlak en de tweede wordt gevolgd door een verdrijvingsvlak, terwijl de weg een bocht naar links maakt en daarbij van rechts gekruist wordt door een andere weg ([naam weg 2]) en van links door een fietspad (het hof leidt dat af uit foto 2, pagina 7 pv VOA). Verdachte heeft daarbij de snelheid van zijn auto verhoogd tot meer dan 80 km/u. De weghelften worden op die plaats behalve door de verdrijvingsvlakken en middengeleiders tevens gescheiden door een doorgetrokken streep, die slechts onderbroken wordt door het kruisingsvlak. [naam weg 1] maakt vervolgens een bocht naar rechts en wordt in die bocht van links gekruist door een weg ([naam weg 3]) en van rechts door een fietspad (het hof leidt dat af uit foto 1, pagina 6 pv VOA). Net als in de hiervoor genoemde bocht naar links bevinden zich ook in deze bocht naar rechts twee middengeleiders waarvan de eerste middengeleider vooraf wordt gegaan door een verdrijvingsvlak en de tweede wordt gevolgd door een verdrijvingsvlak en ook in die bocht worden de rijbanen gescheiden door een doorgetrokken streep die slechts onderbroken wordt door het kruisingsvlak. Verdachte heeft bij nadering van die bocht getracht zijn auto voor de eerste middengeleider naar de rechterrijbaan terug te sturen om zodoende die middengeleider rechts te kunnen passeren. Hij heeft daarbij geremd en uiteindelijk de controle over de door hem bestuurde auto verloren. De auto is vervolgens via het verdrijvingsvlak voor de eerste middengeleider van de weg geraakt en is tegen het slachtoffer opgereden die zich op een rechts naast die weg gelegen grasveld bevond.
Verdachte heeft uit boosheid en frustratie over zijn problemen thuis, zijn onvrede met zijn vriendin en irritatie met een voor hem rijdende langzaam rijdende auto bewust verschillende zeer gevaarlijke verkeersmanoeuvres uitgevoerd en heeft daarmee zichzelf in een situatie gebracht waarin hij de controle over zijn voertuig verloor en een ongeluk niet meer kon voorkomen. Verdachte heeft door middel van zijn wijze van rijden zijn emoties afgereageerd. Uit dit verkeersgedrag en de algemene ervaringsregel dat iedere automobilist (en dus ook verdachte) moet hebben geweten dat dit gedrag in de gegeven verkeerssituatie -twee bochten in een woonwijk binnen de bebouwde kom waarin de weg telkens wordt gekruist door een andere weg en een fietspad en waarbij uiteenlopende verkeersremmende/inhaalbeperkende maatregelen waren genomen - onaanvaardbare risico's met zich brengt, leidt het hof tevens af dat verdachte door dat gedrag toch te vertonen welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen temeer nu hij bekend was met de verkeerssituatie ter plekke en hij een beginnend bestuurder was. Naar het oordeel van het hof kan verdachtes rijgedrag als roekeloos worden aangemerkt.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 10 maart 2010 te [plaatsnaam], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder (als Beginnend Bestuurder) van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, [naam weg 1], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos te rijden met een snelheid van meer dan 80 kilometer per uur, althans met een (veel) hogere snelheid dan de ter plaatse maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en - ter hoogte van de kruising met [naam weg 2] een in dezelfde richting rijdende (personen-)auto links in te halen en daarbij via de rijstrook bestemd voor het tegemoetkomende verkeer een middengeleider te passeren terwijl op die middengeleider verkeersbord D2 van Bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 was aangebracht, welk bord bestuurders gebiedt dat bord voorbij te gaan aan de rechter zijde, zijnde de zijde die de pijl aangaf en vervolgens - in de daarop volgende bocht de controle over zijn, verdachte's, motorrijtuig te verliezen en vervolgens - na overschrijding van een verdrijvingsvlak in botsing is gekomen met een voetganger, waardoor die voetganger, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel (te een gebroken heupkom en nekwervelbreuken) werd toegebracht
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft uit boosheid en frustraties zeer onvoorzichtig rijgedrag vertoond en heeft daarmee welbewust onaanvaardbare risico's genomen. Hij heeft daarmee zijn verantwoordelijkheid als weggebruiker ernstig veronachtzaamd. Tengevolge van deze ernstige veronachtzaming heeft verdachte een ongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer heeft en zal hier lang en mogelijk haar hele leven de gevolgen van ondervinden. Verdachte heeft door te handelen als bewezenverklaard het slachtoffer veel leed aangedaan.
Daartegenover staat dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijk heeft gegeven van inzicht in de door hem gemaakte fout. Het hof leidt dit ook af uit het feit dat verdachte contact heeft gezocht met het slachtoffer en een gesprek met haar heeft gehad. Verdachte lijkt geen makkelijke prater, maar het hof is er van overtuigd dat zijn fout en daardoor veroorzaakte gevolgen ook hem hebben aangegrepen. Deze last van verdachte valt echter (uiteraard) in het niet bij het leed van het slachtoffer.
In het bijzonder het roekeloze karakter van verdachtes wijze van rijden maakt dat een forse strafoplegging is geïndiceerd. Vanwege het door het hof bewezenverklaarde gedrag treft verdachte een zwaarder verwijt dan voor hetgeen door de rechtbank bewezen is verklaard. Die omstandigheid rechtvaardigt in beginsel de door het LOVS in de oriëntatiepunten straftoemeting voorgestelde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en ontzegging van de rijbevoegdheid van aanmerkelijke duur. Niettemin komen de in de oriëntatiepunten voorgestelde concrete perioden van gevangenisstraf en rij-ontzegging (4 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en 2 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid) in de gegeven omstandigheden van dit geval het hof te hoog voor.
In de (schuldbewuste) houding van verdachte, het door hem gelegde contact met het slachtoffer, zijn leeftijd, alsmede het feit dat verdachte nooit eerder is veroordeeld en hij een voor een 20-jarige jongeman normaal leven leidt, ziet het hof bovendien aanleiding om de op zichzelf bij dit feit passende onvoorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in andere strafmodaliteiten, te weten een werkstraf voor de duur van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Voor wat betreft de rij-ontzegging ziet het hof in de ernst van het bewezenverklaarde geen ruimte om tegemoet te komen aan het verzoek van de verdediging de rij-ontzegging geheel voorwaardelijk op te leggen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van de Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 18 november 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.