ECLI:NL:GHARN:2011:BV9369

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
18 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004244-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwerping niet-ontvankelijkheidsverweer en veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 18 november 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 9 mei 2009. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van een ongeval waarbij een voetgangster zwaar lichamelijk letsel opliep. Tijdens de zitting werd door de raadsman een verweer gevoerd tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie, gebaseerd op een brief van de officier van justitie waarin aan de verdachte was medegedeeld dat zijn rijbewijs zou worden teruggegeven en dat zijn strafzaak binnenkort door de kantonrechter zou worden behandeld. Het hof verwierp dit verweer, oordelend dat de brief niet als een sepotbeslissing kon worden opgevat en dat de verdachte niet redelijkerwijs mocht verwachten dat hij niet vervolgd zou worden voor de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

Het hof heeft vervolgens de tenlastelegging beoordeeld, waarin de verdachte werd verweten met een te hoge snelheid en onoplettendheid een verkeerssituatie te hebben veroorzaakt die leidde tot het ongeval. Het hof oordeelde dat de verdachte, als beginnend bestuurder, een bijzondere zorgplicht had om aandacht te besteden aan het verkeer en tijdig te reageren. De verdachte had deze zorgplicht veronachtzaamd door meer op zijn omgeving te letten dan op het verkeer, wat resulteerde in het ongeval. Het hof achtte de gedragingen van de verdachte wettig en overtuigend bewezen en verklaarde hem schuldig aan de overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De strafoplegging bestond uit een werkstraf van 80 uren, met een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden. Het hof oordeelde dat de straf in overeenstemming was met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De beslissing van het hof was gebaseerd op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004244-10
Uitspraak d.d.: 18 november 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.D.A.J. Majoie, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bij pleidooi zijn preliminair gedaan verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor zover het de strafvervolging ter zake van overtreding van artikel 6 WVW 1994 herhaald. De raadsman heeft daartoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat in een aan verdachte namens de officier van justitie verzonden brief van 1 juli 2009 verdachte is medegedeeld dat tot teruggave van zijn rijbewijs is besloten en voorts dat diens strafzaak binnenkort door de kantonrechter zal worden behandeld. Omdat het een brief betreft van de officier van justitie is de raadsman van mening dat verdachte hieraan redelijkerwijs de verwachting heeft kunnen en mogen ontlenen dat hij niet ter zake overtreding van artikel 6 WVW 1994, maar hooguit ter zake van overtreding van artikel 5 WVW 1994 zal worden vervolgd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat de verdediging zich terecht beroept op het door het openbaar ministerie gewekt vertrouwen en gevorderd dat het openbaar ministerie in zijn strafvervolging tegen verdachte voor zover ingesteld op grond van het misdrijf van artikel 6 WVW 1994, niet ontvankelijk wordt verklaard.
Het hof heeft het preliminair verweer ter terechtzitting verworpen en ziet, met betrekking tot het bij pleidooi herhaalde identieke verweer, geen aanleiding van die beslissing en die motivering af te wijken. Naar het oordeel van het hof heeft de brief van 1 juli 2009 niet het karakter van een sepotbeslissing, maar geheel is toegesneden op de beslissing tot teruggave van het rijbewijs en de verdere afhandeling daarvan. De enkele mededeling dat de strafzaak binnenkort door de kantonrechter zal worden behandeld, kan naar het oordeel van het hof formeel noch materieel worden uitgelegd als een sepotbeslissing. Verdachte heeft hieruit dan ook niet redelijkerwijs de verwachting kunnen en mogen ontlenen dat hij niet ter zake overtreding van artikel 6 WVW 1994, maar hooguit ter zake overtreding van artikel 5 WVW 1994 zal worden vervolgd. Het verweer wordt verworpen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 09 mei 2009, te gemeente [plaatsnaam],
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [naam weg 1], in de richting van de kruising of splitsing van die weg met de [naam weg 2],
zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam
met een - gezien de omstandigheden ter plaatse - (veel) te hoge, althans aanzienlijke snelheid en/of met piepende en/of slippende banden een (kort) voor genoemde kruising of splitsing in die [naam weg 1] liggende bocht is ingereden en/of doorgereden (heeft genomen)
en/of (vervolgens), gekomen bij genoemde kruising of splitsing, met een - gezien de omstandigheden en/of de verkeerssituatie ter plaatse - (veel) te hoge, althans aanzienlijke snelheid en/of met piepende en/of slippende banden naar rechts heeft gestuurd en/of rechts af is geslagen (de [naam weg 2] in)
en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem en/of schuin links voor hem gelegen gedeelte van de [naam weg 2] en/of het - gezien zijn rijrichting - aan de linkerzijde van de [naam weg 2] gelegen trottoir en/of zich aldaar bevindend (voetgangers)verkeer heeft gelet en/of is blijven letten
en/of (daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast en/of (daarbij)(pas) in die bocht van versnelling is veranderd en/of (daarbij) in die bocht krachtig is gaan remmen
en/of (daarbij) dat motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle heeft gehad
en/of (daarbij) met dat motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of is gaan glijden
en/of (daarbij) op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van die [naam weg 2] is terecht gekomen
en/of (daarbij) het links naast die [naam weg 2] gelegen trottoir is opgereden of op gegleden en/of (daarbij) in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens de rijbaan van die weg (de [naam weg 2]) niet is blijven volgen/gebruiken
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanraking is gekomen met een op dat trottoir lopende voetgangster en/of een rollator (waarvan die voetgangster gebruik maakte) en/of een verkeersbord
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 09 mei 2009 te gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de [naam weg 1], in de richting van de kruising of splitsing van die weg met de [naam weg 2],
gekomen bij genoemde kruising of splitsing, met een - gezien de omstandigheden en/of de verkeerssituatie ter plaatse - (veel) te hoge, althans aanzienlijke snelheid en/of met piepende en/of slippende banden naar rechts heeft gestuurd en/of rechts af is geslagen (de [naam weg 2] in)
en/of (daarbij) zijn snelheid niet, althans in onvoldoende mate en/of te laat heeft verminderd en/of aangepast
en/of (daarbij) dat motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle heeft gehad
en/of (daarbij) met dat motorrijtuig (personenauto) in een slip is geraakt en/of is gaan glijden
en/of (daarbij) het links naast die [naam weg 2] gelegen trottoir is opgereden of op gegleden en/of (daarbij) in strijd met artikel 10 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens de rijbaan van die weg (de [naam weg 2]) niet is blijven volgen/gebruiken
en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanraking is gekomen met een op dat trottoir lopende voetgangster en/of een rollator (waarvan die voetgangster gebruik maakte) en/of een verkeersbord,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte toen hij rijdende op de [naam weg 1] rechtsaf de [naam weg 2] wilde inrijden:
- niet althans onvoldoende heeft gelet op het aan de van hem uit gezien aan de overzijde op de hoek van de [naam weg 1] en de [naam weg 2] gelegen trottoir en het zich aldaar bevindende (voetgangers)verkeer,
- de bocht te laat heeft ingestuurd en
- de controle over zijn auto heeft verloren.
Tengevolge hiervan is verdachte via de voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weghelft van de [naam weg 2] op het aan de overzijde op de hoek van de [naam weg 1] en de [naam weg 2] gelegen trottoir opgereden en gebotst met een daar op dat trottoir met behulp van een rollator lopende voetgangster. De voetgangster ([slachtoffer]) heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Een automobilist heeft onder meer de bijzondere zorgplicht zijn aandacht op het verkeer te richten, tijdig een bocht in te sturen en de controle over zijn voertuig te behouden. Naar het oordeel van het hof brengt het zijn van beginnend bestuurder een extra zorgplicht in het verkeer met zich omdat een beginnend bestuurder nog de ervaring mist om adequaat te kunnen reageren in lastige verkeersituaties. De bijzondere zorgplicht houdt onder meer in dat de beginnende bestuurder te allen tijde moet voorkomen zich door eigen toedoen in lastige verkeersituatie te brengen. Verdachte heeft die voorzorg nagelaten en ook de overige zorgplichten, gelet op de bewezenverklaarde gedragingen, ernstig veronachtzaamd. Verdachte lette vlak voor het ongeval meer op de omgeving dan op het verkeer omdat hij zijn broertje zocht die samen met zijn voetbalteam ergens in de buurt in een rondrijdende vrachtauto werd gehuldigd. Zo kwam het ook dat hij te laat besloot rechtsaf te slaan. Hierdoor is verdachte uiteindelijk op het trottoir terecht gekomen en is hij in botsing gekomen met het slachtoffer, die hij tevoren zelfs niet had waargenomen. Het hof acht op grond hiervan, evenals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat verdachtes handelen als zeer onvoorzichtig en onachtzaam moet worden aangemerkt en dat hij schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 tengevolge waarvan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Op grond van het voorgaande dient het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het primair tenlastegelegde te worden verworpen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 09 mei 2009, te gemeente [plaatsnaam],
als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de [naam weg 1], in de richting van de kruising of splitsing van die weg met de [naam weg 2],
zeer onoplettend en onvoorzichtig
gekomen bij genoemde kruising of splitsing naar rechts heeft gestuurd en rechts af is geslagen (de [naam weg 2] in)
en daarbij niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem en het - gezien zijn rijrichting - aan de linkerzijde van de [naam weg 2] gelegen trottoir en zich aldaar bevindend (voetgangers)verkeer heeft gelet
en daarbij dat motorrijtuig (personenauto) niet voortdurend onder controle heeft gehad
en daarbij op het voor het tegemoetkomende verkeer bestemde weggedeelte van die [naam weg 2] is terecht gekomen
en daarbij het links naast die [naam weg 2] gelegen trottoir is opgereden
en vervolgens is gebotst tegen een op dat trottoir lopende voetgangster en een rollator (waarvan die voetgangster gebruik maakte) en een verkeersbord
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder zich in een situatie gebracht waarin hij uiteindelijk de controle over zijn auto is verloren en tegen een op het trottoir lopende voetgangster is gebotst. De oorzaak daarvan lag in het feit dat verdachte meer bezig was met de omgeving dan met het verkeer en dat hij een bocht te laat is ingestuurd. De voetgangster heeft door de botsing zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Verdachte heeft door te handelen als bewezenverklaard het slachtoffer veel leed aangedaan. Daartegenover staat dat verdachte ter terechtzitting in hoger beroep blijk heeft gegeven van inzicht in de door hem gemaakte fout en daar spijt over betuigd. Verdachte lijkt geen makkelijke prater, maar het hof is er van overtuigd dat zijn fout en daardoor veroorzaakte gevolgen ook hem hebben aangegrepen. Deze last van verdachte valt echter (uiteraard) in het niet bij het leed van het slachtoffer. Al met al is het hof van oordeel dat, in het licht van de door het LOVS in de oriëntatiepunten straftoemeting voorgestelde straf van 2 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf en 1 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid en in aanmerking genomen verdachtes houding ter terechtzitting in hoger beroep, diens blanco strafblad en de gedateerdheid van het feit, volstaan kan worden met de straf zoals die door de rechtbank is opgelegd. Het hof ziet, gelet op de inhoud van de verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer, geen aanleiding de aan dat verweer door de raadsman ten grondslag gelegde omstandigheden in de straf te verdisconteren, zoals door de raadsman is verzocht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van de Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr P.R. Wery, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 18 november 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.