ECLI:NL:GHARN:2011:BV9364

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
9 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004451-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor een verkeersongeval dat plaatsvond op 19 oktober 2009 in de gemeente [plaatsnaam]. De verdachte, bestuurder van een personenauto, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen. Het Gerechtshof Arnhem heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en komt tot een andere bewijsbeslissing en strafoplegging. De verdachte heeft tijdens het rijden, terwijl het donker was en de rijbaan smal, te hard gereden en de controle over zijn voertuig verloren, waardoor hij in botsing kwam met een tegemoetkomende scooter. De bestuurster van de scooter heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waaronder een longkneuzing en meerdere breuken.

Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van overmacht. De verdachte was bekend met de gevaarlijke omstandigheden van de weg en had zijn rijgedrag moeten aanpassen. Het hof oordeelt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld, wat leidt tot schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.

De strafoplegging bestaat uit een taakstraf van 100 uren en een rijontzegging van 6 maanden. Het hof weegt de ernst van het letsel van het slachtoffer en de omstandigheden van de verdachte mee in de beslissing. De uitspraak is gedaan op 9 december 2011, na onderzoek op de terechtzitting van 25 november 2011.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004451-10
Uitspraak d.d.: 9 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 3 december 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr C.A. Boeve, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 19 oktober 2009 in de gemeente [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zijnde een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [naam weg], althans enige weg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, immers heeft hij, verdachte, roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, met de door hem bestuurde auto, terwijl het donker was en/of geen straatverlichting aanwezig was en/of de rijbaan smal was, althans 4,85 meter breed was, en/of de rijbaan niet was opgedeeld in rijstroken, en/of hij, verdachte een bocht was genaderd, harder gereden dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur ter plaatse, althans te hard gereden voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of (hard) geremd en/of heeft hij, verdachte, (daarbij) de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren, immers heeft hij, verdachte (daarbij) onvoldoende rechts gehouden en/of heeft en/of is hij, verdachte, geheel of gedeeltelijk op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gereden en/of gegleden, terwijl uit de voor hem, verdachte, tegengestelde richting een scooter/bromfiets bestuurd door [slachtoffer] was genaderd, waarbij en/of waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter/bromfiets is aangereden en/of aangegleden en/of gebotst, waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een longkneuzing en/of een hersenschudding en/of meerdere, althans één breuk(en) in het (linker) bovenbeen en/of tintelingen en/of krachtsvermindering in de (linker) arm en/of geheugenverlies heeft bekomen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 19 oktober 2009 in de gemeente [plaatsnaam] als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee heeft gereden op de weg, althans enige weg, waarbij hij, verdachte, met de door hem bestuurde auto, terwijl het donker was en/of geen straatverlichting aanwezig was en/of de rijbaan smal was, althans 4,85 meter breed was, en/of de rijbaan niet was opgedeeld in rijstroken, en/of hij, verdachte een bocht was genaderd, harder heeft gereden dan de wettelijke toegestane snelheid van 60 kilometer per uur ter plaatse, althans te hard heeft gereden voor een veilig verkeer ter plaatse, en/of (hard) heeft geremd en/of (daarbij) de controle over de door hem bestuurde personenauto heeft verloren, immers heeft hij, verdachte (daarbij) onvoldoende rechts gehouden en/of heeft en/of is hij, verdachte, geheel of gedeeltelijk op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gereden en/of gegleden, terwijl uit de voor hem, verdachte, tegengestelde richting een scooter/bromfiets bestuurd door [slachtoffer] was genaderd, waarbij en/of waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter/bromfiets is aangereden en/of aangegleden en/of gebotst, waarbij voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of schade heeft geleden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, met de door hem bestuurde auto, terwijl het ter plaatse donker was, de rijbaan waarop hij reed smal was en hij een bocht naderde, te hard heeft gereden voor een veilig verkeer ter plaatse, en de controle over zijn voertuig heeft verloren en gedeeltelijk op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer is gegleden. Verdachte is daardoor op een tegemoetkomende scooter gebotst die weliswaar niet uiterst rechts, maar, anders dan verdachte, wel op haar eigen weghelft reed. De bestuurster van die scooter heeft door het ongeval zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Anders dan de rechtbank acht het hof, gelet op de mate waarin de snelheidsberekening in het pv VOA afhangt van aannames, de tenlastegelegde snelheid van 60 km/h niet bewezen.
Verdachte heeft over de toedracht van het ongeval verklaard dat hij, op het moment dat hij na de drempel die ligt voor de bocht, onverwacht is ingehaald door een met hoge snelheid rijdende andere auto en dat die auto plotseling is gaan remmen, waarbij deze auto een beetje schuin op de weg kwam te staan. Omdat verdachte naar eigen zeggen vier of, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, vijf meter achter deze andere auto reed, heeft verdachte in reactie daarop voor de bocht ook zelf hard moeten remmen en is zijn auto de andere weghelft opgegleden. Ter terechtzitting heeft verdachte aan deze verklaring nog toegevoegd dat de auto voor hem door het remmen met de achterzijde enigszins schuin naar links op de weghelft is uitgebroken.
Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de auto die verdachte zou hebben ingehaald, de oorzaak is geweest dat verdachte op de weghelft voor het tegemoetkomend verkeer is terecht gekomen en in botsing is gekomen met de op die weghelft tegemoetkomende scooter. De stelling van verdachte dat de andere auto in de bocht plotseling is gaan remmen en daarbij met de achterzijde schuin naar links is uitgebroken staat op zichzelf en wordt met name niet ondersteund door de verklaringen van de getuige [getuige] of door sporen op het wegdek. Die sporen wijzen op een krachtige remmanoeuvre niet voor maar vanaf de plaats van de botsing in de bocht. [getuige] spreekt over het remmen van de andere auto vlak voor de drempel die na de bocht is gelegen, en heeft het niet over uitbreken. Bovendien zou, indien verdachte daadwerkelijk zo kort achter deze auto heeft gereden en die auto bij het harde remmen daadwerkelijk met de achterzijde schuin naar links is uitgebroken, veeleer te verwachten zijn geweest dat de tegemoetkomende scooter tegen die andere auto was aangereden of die andere auto ten minste had ontweken. Het eerste is niet gebeurd en het tweede is niet gebleken, met name niet uit de verklaringen van de getuige [getuige] of uit de plaats op de andere weghelft waar bestuurster van de scooter reed op het moment van de botsing met de auto van verdachte, namelijk links op haar weghelft.
Het vorenstaande brengt het hof tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is geweest van een overmachtssituatie zoals door de raadsman is betoogd.
Verdachte heeft, zonder aannemelijk geworden noodzaak, gereden met een zodanige snelheid en voor en in de bocht naar rechts zijn auto onvoldoende onder controle gehouden waardoor hij niet op de voor hem bestemde rechter weghelft is gebleven en tegen de tegemoetkomende, op de andere weghelft rijdende, scooter is gebotst. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat verdachte ter plaatse bekend was en in het bijzonder wetenschap droeg van het gevaarlijke karakter van de weg waarop hij reed en de veelvuldige aanwezigheid van andere (zwakke) verkeersdeelnemers op die weg.
Vervolgens is het de vraag of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht. Die zorgplicht houdt in dat een bestuurder zijn rijgedrag dient aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse. In casu betekent dit dat verdachte, gegeven de smalle en gevaarlijke weg, de aankomende bocht, de daarna gelegen drempel, de duisternis en de mogelijke aanwezigheid van andere (zwakkere, al dan niet tegemoetkomende) verkeersdeelnemers, zijn snelheid zodanig had moeten reguleren en zijn auto zodanig onder controle had moeten houden dat hij tijdig en afdoende kon anticiperen op de verkeerssituatie die zich ontrolde. Verdachte heeft dit nagelaten.
Anders dan door de raadsman is bepleit, acht het hof geen termen aanwezig om aan de bestuurster van de scooter enig verwijt voor het ontstaan van de botsing toe te schrijven. Het hof stelt vast dat niet is gebleken van enige regelovertreding door de bestuurster van de scooter, nu zij anders dan verdachte, op grond van de sporen op het wegdek moet worden aangenomen dat zij wel op haar eigen weghelft reed. Verdachte valt dan ook van de hiervoor omschreven wijze van rijden in de gegeven omstandigheden een zodanig verwijt te maken dat gesproken kan worden van aanmerkelijk verwijtbare onvoorzichtigheid.
De slotsom luidt dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994. Het hof wijkt hiermee af van het door de raadsman bepleite standpunt (vrijspraak), maar tevens van de door de rechtbank bewezen geachte schuldgraad (zeer onvoorzichtig). Dat laatste vindt zijn reden in de vrijspraak van de tenlastegelegde snelheid van 60 km/h.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair:
hij op 19 oktober 2009 in de gemeente [plaatsnaam] als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, zijnde een personenauto, daarmede rijdende over de weg, de [naam weg] zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
immers heeft hij, verdachte,
aanmerkelijk, onvoorzichtig,
met de door hem bestuurde auto, terwijl het donker was en de rijbaan smal was en de rijbaan niet was opgedeeld in rijstroken, en hij, verdachte een bocht was genaderd, te hard gereden voor een veilig verkeer ter plaatse, enheeft hij, verdachte, daarbij de controle over de door hem bestuurde personenauto verloren, immers heeft hij, verdachte daarbij onvoldoende rechts gehouden en heeft en is hij, verdachte, gedeeltelijk op de weghelft voor tegemoetkomend verkeer gegleden, terwijl uit de voor hem, verdachte, tegengestelde richting een scooter bestuurd door [slachtoffer] was genaderd,
waardoor hij, verdachte, met de door hem bestuurde personenauto tegen de door voornoemde [slachtoffer] bestuurde scooter is gebotst,
waardoor voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een longkneuzing en een hersenschudding en meerdere breuken in het linkerbovenbeen en tintelingen en krachtsvermindering in de linkerarm en geheugenverlies heeft bekomen
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn. Het door de raadsman van de verdachte gevoerde overmachtsverweer wordt verworpen op de in de bewijsoverweging weergegeven gronden.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft door zijn aanmerkelijk onvoorzichtige rijgedrag een botsing veroorzaakt waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het slachtoffer zal daarvan mogelijk niet volledig herstellen. Ter terechtzitting heeft zij verklaard dat ze thans, twee jaar na het ongeval, thuis zit en dat zij vanwege haar lichamelijke handicaps als gevolg van het ongeval niet met de door haar gewenste opleiding heeft kunnen beginnen. Het leven van het slachtoffer is daarmee naar het zich thans laat aanzien voorgoed veranderd. De vergelding van het bij het slachtoffer veroorzaakte leed en de normbevestiging - verdachte heeft zich immers aanmerkelijk onvoorzichtig gedragen - vormen de grondslag voor de strafoplegging samen met de schuld die verdachte aan het ongeval heeft. In het voordeel van verdachte laat het hof meewegen dat hij zich weliswaar niet juridisch verantwoordelijk voelt, maar wel inziet dat zonder hem het ongeval nooit gebeurd was. Omdat het hof tot een lagere schuldgraad komt dan de door de rechtbank bewezen geachte schuldgraad is een lagere straf aangewezen dan door de rechtbank is opgelegd. Het hof ziet aanleiding om af te wijken van de terzake dit type bewezenverklaring gebruikelijke 3 weken gevangenisstraf en een rijontzegging voor de duur van 6 maanden . Evenals de rechtbank zal het hof geen gevangenisstraf opleggen, maar een naar het oordeel van het hof daarmee min of meer gelijkwaardige taakstraf van de duur van 100 uren. Hetgeen door en namens de verdachte tegen het opleggen van een onvoorwaardelijke rijontzegging is aangevoerd, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Verdachte heeft slechts gesteld dat hij vermoedt dat hij zal worden ontslagen vanwege een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, maar hij heeft deze variant niet met zijn werkgever besproken. In ieder geval acht het hof de enkele kans dat verdachte zal worden ontslagen wanneer hem een onvoorwaardelijke rijontzegging zou worden opgelegd onvoldoende reden om daarvan af te zien. Voor zover verdachte heeft aangevoerd dat hij vanwege zijn afgelegen woonsituatie afhankelijk is van zijn rijbewijs, is het hof van oordeel dat dit onvoldoende opweegt tegen het belang dat de samenleving heeft bij de oplegging van een ontzegging van de rijbevoegdheid bij dergelijke verkeersdelicten waarbij slachtoffers zijn te betreuren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 9 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.