GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.086.153
(zaaknummer rechtbank 205827 / FA RK 10-12439)
beschikking van de familiekamer van 15 november 2011
1. [verzoekster sub 1],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen "de moeder",
advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem,
2. [verzoekster sub 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen "de grootmoeder",
advocaat: mr. M.R. Roethof te Arnhem,
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen "de raad",
[verweerder sub 2],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen "de man",
advocaat: mr. E.R.T. Tromp te Nijmegen,
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de stichting.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 15 april 2011, is de moeder in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van de kinderrechter. De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en zodanig te beslissen als het hof juist acht. Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 26 mei 2011, verzoekt de grootmoeder het hof haar in de plaats te stellen van de moeder in het door de moeder ingestelde hoger beroep en voorts de bestreden beschikking te vernietigen en zodanig te beslissen als het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 20 juli 2011, heeft de raad de verzoeken bestreden. De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 juli 2011, heeft de man de verzoeken bestreden. De man verzoekt het hof de grootmoeder en de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in hun verzoeken in hoger beroep, dan wel die verzoeken af te wijzen.
2.4 De mondelinge behandeling heeft op 25 oktober 2011 plaatsgevonden. De grootmoeder en de moeder zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad is [...] verschenen. Voorts is de man verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en is [...] namens de stichting verschenen.
3.1 Op [geboortedatum] 2010 is uit de – inmiddels beëindigde – relatie van de moeder en de man geboren [het kind], verder te noemen [het kind].
3.2 De moeder is minderjarig. De moeder bereikt de leeftijd van achttien jaar op [geboortedatum] 2011. De man heeft op [geboortedatum] 2011 de leeftijd van achttien jaar bereikt en is thans dan ook meerderjarig.
3.3 Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 31 augustus 2011 heeft de man vervangende toestemming gekregen om [het kind] te erkennen. De man heeft [het kind] thans nog niet erkend.
3.4 Bij inleidend verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Arnhem op 29 oktober 2010, heeft de raad verzocht een voogd te benoemen over [het kind] en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.5 Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de stichting benoemd tot voogd over [het kind].
4. De motivering van de beslissing
4.1 Aan de rechtbank lagen twee verzoeken voor, te weten het verzoek van de raad tot benoeming van een voogd en een verzoek van de moeder tot meerderjarigverklaring. De rechtbank heeft beslist op het verzoek tot benoeming van de voogd. De rechtbank heeft in haar overwegingen aangekondigd het verzoek van de moeder af te wijzen (pagina 3 aan het einde van de tweede overweging), maar heeft nagelaten dat verzoek af te wijzen in haar beslissing. Naar het oordeel van het hof is sprake van een kennelijke fout die zich ingevolge artikel 31 Rv leent voor eenvoudig herstel, nu de rechtbank in het lichaam van de uitspraak overweegt dat het verzoek van moeder zal worden afgewezen, terwijl die afwijzing in het dictum niet is opgenomen. Niet gesteld of gebleken is dat bij de rechtbank een verzoek op grond van artikel 31 Rv is ingediend. Het hof leest gelet op het voorgaande in de bestreden beschikking in dat het verzoek van de moeder tot meerderjarigverklaring is afgewezen.
4.2 De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder is niet-ontvankelijk voor zover haar hoger beroep zich richt tegen de beslissing tot benoeming van een voogd. Immers de moeder was ten tijde van het indienen van haar hoger beroep minderjarig en aldus procesonbekwaam ingevolge artikel 1:234 lid 1 BW. Een minderjarige wordt in beginsel in rechte vertegenwoordigd door degene onder wiens gezag hij staat. Er zijn uitzonderingen op deze procesonbekwaamheid, echter die doen zich ten aanzien van de dit verzoek niet voor.
4.3 De grootmoeder is als wettelijk vertegenwoordiger van de moeder in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Haar beroepschrift is op 26 mei 2011 ingekomen ter griffie van het hof. Naar het oordeel van het hof is de grootmoeder eveneens niet-ontvankelijk in haar hoger beroep. Ingevolge artikel 358 lid 2 Rv is de termijn van beroep voor haar (als in de procedure verschenen belanghebbende) drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak. Op 26 mei 2011 was de appeltermijn reeds verstreken, zodat de grootmoeder haar hoger beroep niet tijdig heeft ingediend. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel nopen.
4.4 De moeder is voorts in hoger beroep gekomen van de afwijzing van haar verzoek tot meerderjarigverklaring ingevolge artikel 1:253ha BW. De moeder is ingevolge lid 5 van dit artikel als minderjarige vrouw bekwaam om in rechte op te treden en tegen een uitspraak beroep in te stellen, zodat het hof de moeder ontvangt in haar hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van bedoeld verzoek tot meerderjarigverklaring.
4.5 Aan het hof ligt voor de vraag of het in het belang van de moeder en haar kind wenselijk is dat de moeder meerderjarig wordt verklaard (artikel 1:253 ha lid 4 BW) en als gevolg daarvan ouderlijk gezag over [het kind] verkrijgt.
4.6 Het hof overweegt als volgt. Voldoende naar voren is gekomen dat de moeder de omgang van [het kind] met de man niet zonder meer zal toestaan. De moeder heeft ter terechtzitting enerzijds aangegeven het belang van contact tussen [het kind] en de man in te zien, maar anderzijds geeft zij expliciet te kennen dat zij dat contact niet zelf zal initiëren. Zo is zij het project inzake omgang en ouderschap bij Humanitas niet ingegaan omdat zij geen contact meer wilde met de man. Gebleken is dat de man sinds de tussenkomst van de stichting een begeleide omgangsregeling heeft met [het kind], hij ziet haar eenmaal per twee weken anderhalf uur. De voogd heeft verklaard dat de contacten tussen [het kind] en de man goed verlopen, dat [het kind] reageert op de man en haar herkent. De man, de stichting en de raadsvertegenwoordiger hebben aangegeven dat er vanwege de spanningen tussen de (familie van de) man en de (familie van de) moeder voorlopig geen zicht is op een verdeling door de ouders van de zorg- en opvoedingstaken van [het kind]. De raad heeft daarbij gemotiveerd aangevoerd dat [het kind] een mogelijkheid moet krijgen om een intensievere band op te bouwen met de man en dat zij tevens de ouders van de man dient te leren kennen. Uit het voorgaande is het hof voldoende gebleken dat de moeder, mede gezien de omstandigheden waarin zij zich bevindt, zonder hulp van een derde onvoldoende zal doen om contacten tussen [het kind] en de man te initiëren. Ingevolge artikel 1:247 lid 3 BW omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen. Met de raad acht het hof de aanwezigheid van een neutrale voogd van belang voor een adequate ontwikkeling van [het kind], mede nu de voogd moeilijk afspraken kan maken met de moeder en zij er weinig zicht op heeft in hoeverre moeders handelen wordt beïnvloed door de grootmoeder.
4.7 Gezien het vooroverwogene acht het hof de moeder thans niet in staat het gezag over [het kind] uit te oefenen. Inwilliging van het verzoek tot meerderjarigverklaring acht het hof dan ook niet wenselijk in het belang van de moeder en [het kind], zodat dat verzoek zal worden afgewezen.
4.8 Uit het voorgaande volgt dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011 voor zover daarbij een voogd is benoemd;
verklaart de grootmoeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Arnhem van 17 januari 2011, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L. van der Beek, M.H.H.A. Moes en J.W.P. Verheugt, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, en is op 15 november 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in tegenwoordigheid van de griffier.