Parketnummer: 21-001698-11
Uitspraak d.d.: 9 december 2011
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1991],
wonende te [woonplaats], [adres].
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 november 2011 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr J.J.D. van Doleweerd, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het deels tot een andere bewezenverklaring komt en een beslissing op het beslag zal geven. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair:
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te [plaatsnaam], opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/is verdachte opzettelijk met het door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) komende vanaf [naam weg 1], ter hoogte van de kruising met [naam weg 2], [naam weg 3] en [naam weg 4], - gebruik gemaakt van de rijstrook bestemd voor het linksaf slaande verkeer en/of van de busbaan, terwijl hij zijn weg rechtdoor vervolgde en/of (daarbij) - niet gestopt voor het rode licht uitstralende verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en/of - gereden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of - het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was waardoor hij is gereden/gebotst tegen [slachtoffer] die, (terwijl het voor die [slachtoffer] bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde), op zijn fiets vanaf [naam weg 2] genoemde kruising overstak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 21 oktober 2010 te [plaatsnaam], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee komende vanaf [naam weg 1], ter hoogte van de kruising met [naam weg 2], [naam weg 3] en [naam weg 4], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - met het door hem bestuurde motorrijtuig niet te stoppen voor het rood licht uitstralende verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en/of - gebruik te maken van de rijstrook bestemd voor het linksaf slaande verkeer en/of van de busbaan, terwijl hij zijn weg rechtdoor vervolgde en/of - te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur, althans met een, gezien de situatie ter plaatse, te hoge snelheid en/of - het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was waardoor hij is gereden/gebotst tegen [slachtoffer] die, (terwijl het voor die [slachtoffer] bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde), op zijn fiets vanaf [naam weg 2] genoemde kruising overstak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en/of geen voorrang heeft verleend en/of gevaarlijk heeft ingehaald;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting, evenals de advocaat-generaal, niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. Meer in het bijzonder kan volgens het hof niet bewezen worden dat verdachte door te handelen zoals hij heeft gedaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen, of de bewezen geachte feitelijke gedragingen schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren en of die schuld bestaat in roekeloosheid.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een hogere snelheid dan ter plaatse was toegestaan, bij nadering van een groot kruispunt en vlak voor een rij verkeerslichten, voor het verkeerslicht wachtende auto's is gaan inhalen door op de verkeersstrook voor het linksafslaande verkeer en/of de busbaan te gaan rijden terwijl hij rechtdoor zijn weg wilde vervolgen. Verdachte is vervolgens rechtdoor de kruising opgereden terwijl de voor hem bestemde verkeerslichten voor rechtdoorgaand verkeer rood licht uitstraalden. Op het kruispunt heeft verdachte vervolgens zijn voertuig niet tijdig tot stilstand kunnen brengen en is hij aan de overzijde van de kruising tegen een van rechts komende, overstekende fietser aangereden. De fietser is door de gevolgen van de aanrijding overleden.
De raadsman heeft betoogd dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat de van rechts komende fietser door groen licht is gereden en dat de partiële vrijspraak op dat punt door de rechtbank in stand zou moeten worden gelaten. Het oordeel van het hof is een andere. Uit het dossier volgt dat het verkeerslicht voor de fietser groen zou zijn geweest wanneer de fietser een aanvraag zou hebben gedaan. Die aanvraag kan zijn gedaan door de drukknop bij het verkeerslicht in te drukken of door de detectielus te activeren. Uit aanvullend onderzoek blijkt dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid de detectielus is geactiveerd ongeacht of het slachtoffer bij het verkeerslicht heeft stilgestaan of langs heeft gereden. Een andersluidende conclusie wordt op grond van de getuigenverklaringen op geen enkele manier aannemelijk, terwijl het feit dat de fietser zich op het kruispunt bevond - mede in aanmerking genomen het gevaar dat die fietser dan op dat grote kruispunt zou kunnen lopen - eerder wijst op een groen dan op een rood verkeerslicht. De enkele door de verdediging geschetste mogelijkheid dat de fietser ook door rood licht zou hebben gereden, acht het hof onvoldoende reden om niet te komen tot een bewezenverklaring op dit punt.
Het hof merkt het hiervoor omschreven rijgedrag van verdachte reeds op zichzelf aan als zeer onvoorzichtig, hetgeen schuld oplevert aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Verdachte heeft als automobilist de bijzondere zorgplicht bij het naderen van een kruispunt, zeker bij een groot kruispunt als in casu dat is voorzien van verschillende rijstroken voor rechtdoorgaand, voor afslaand verkeer en voor bussen, oversteekplaatsen voor voetgangers en voor fietsers en een daarop afgestemde verkeerslichtinstallatie, zijn snelheid zodanig aan te passen dat hij tijdig kan stoppen en kan anticiperen op andermans rijgedrag. Hij behoort verder correct voor te sorteren en voor rood licht te stoppen. Die voorzorgen heeft verdachte zeer veronachtzaamd. De stelling van verdachte dat hij heeft moeten uitwijken voor een voor de verkeerslichten stilstaande auto, nog daargelaten of dit waar is, doet hieraan niet af. Verdachte had op voor de verkeerslichten (remmende of) stilstaande auto's voorbereid moeten zijn en zijn snelheid zo moeten aanpassen dat hij zijn auto tijdig achter deze auto's tot stilstand had kunnen brengen.
Met betrekking tot de tenlastegelegde roekeloosheid overweegt het hof in het bijzonder dat verdachte, net als ieder andere verkeersdeelnemer moet hebben geweten dat het hiervoor omschreven rijgedrag in de gegeven verkeerssituatie onaanvaardbare risico's met zich brengt. Door zich niettemin aan dergelijk rijgedrag schuldig te maken heeft verdachte naar het oordeel van het hof welbewust onaanvaardbare risico's genomen. Verdachtes rijgedrag kan dan ook naar het oordeel van het hof als roekeloos worden aangemerkt.
Van de tenlastegelegde strafverzwarende omstandigheden acht het hof niet bewezen dat sprake is geweest van een ernstige overschrijding van de maximumsnelheid. Hoewel verdachte een kruispunt naderde en de maximumsnelheid met minimaal 10 km/h is overschreden, acht het hof dat op zichzelf niet aan te merken als een ernstige overschrijding. Anders dan de raadsman acht het hof daarentegen wel bewezen dat verdachte gevaarlijk heeft ingehaald en geen voorrang heeft verleend en dat daardoor het ongeval mede is veroorzaakt. Wat betreft het niet verlenen van voorrang is dat evident: verdachte is door rood gereden, is de kruising op en over gereden en heeft de van rechts komende fietser, die ook nog eens groen licht had, geen voorrang verleend. In die zin heeft het ongeval mede zijn oorzaak gevonden in het niet verlenen van voorrang. Het gevaarlijk inhalen heeft hierin bestaan dat verdachte kort voor de verkeerslichten is gaan inhalen, terwijl de voor zijn rijrichting bestemde verkeerlichten toen reeds (bijna) op rood stonden. Hij heeft dit gedaan door te rijden op een niet voor hem bestemde busbaan en/of niet voor zijn rijrichting bestemde rijstrook voor links afslaand verkeer en met een hogere snelheid dan ter plekke was toegestaan. Het hof acht dat reeds op zichzelf gevaarlijk. Door aldus te handelen heeft verdachte bovendien zijn mogelijkheden om tijdig te kunnen anticiperen op wat komen gaat ernstig en in onaanvaardbare mate beperkt. Daarenboven heeft hij door zijn handelwijze, een manier van rijden waarop zij niet bedacht behoeven te zijn, andere verkeersdeelnemers (zoals het slachtoffer) voor een verrassing geplaatst. In die zin heeft het ongeval tevens mede zijn oorzaak gevonden in het gevaarlijk inhalen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2010 te [plaatsnaam], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee komende vanaf [naam weg 1], ter hoogte van de kruising met [naam weg 2], [naam weg 3] en [naam weg 4], zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos
- met het door hem bestuurde motorrijtuig niet te stoppen voor het rood licht uitstralende verkeerslicht bestemd voor het rechtdoorgaande verkeer en
- gebruik te maken van de rijstrook bestemd voor het linksaf slaande verkeer en/of van de busbaan, terwijl hij zijn weg rechtdoor vervolgde en
- te rijden met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximum snelheid van 50 kilometer per uur en
- het door hem bestuurde motorrijtuig niet tot stilstand te kunnen brengen binnen de afstand waarover de weg te overzien en vrij was waardoor hij is gebotst tegen [slachtoffer] die, terwijl het voor die [slachtoffer] bestemde verkeerslicht groen licht uitstraalde, op zijn fiets vanaf [naam weg 2] genoemde kruising overstak, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden, terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend en gevaarlijk heeft ingehaald.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend en gevaarlijk heeft ingehaald.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan roekeloos rijgedrag en dusdoende welbewust onaanvaardbare risico's heeft genomen die tot gevolg hebben gehad dat hij een ongeval heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan een ander, de heer [slachtoffer], is komen te overlijden. Verdachte heeft dusdoende niet alleen het overlijden van een ander veroorzaakt maar bovendien de nabestaanden groot leed berokkend. Dit valt met geen enkele straf te herstellen, zo is ook gebleken uit de verklaringen die de weduwe en een van de zoons van het slachtoffer ter terechtzitting hebben afgelegd in het kader van de uitoefening van het spreekrecht. Verdachte heeft, na aanvankelijk een weinig begripvolle houding te hebben ingenomen, bij de behandeling in eerste aanleg en in hoger beroep blijk gegeven van enig inzicht in de door hem gemaakte fouten en te kennen gegeven zich bewust te zijn van het leed dat hij met zijn handelen bij de nabestaanden heeft veroorzaakt. Dat die ommezwaai voor de nabestaanden te laat komt en voor hen weinig bevredigend is, kan het hof begrijpen. Temeer daar verdachte zegt zich niet veel meer te kunnen herinneren.
Het een en ander maakt een forse strafoplegging geïndiceerd. Zonder strafverzwarende omstandigheden stelt het LOVS in de oriëntatiepunten straftoemeting voor een feit als hier bewezen is verklaard een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor van 8 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid van 3 jaar. Gegeven de bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheden acht het hof in deze zaak de door de rechtbank opgelegde straf in de vorm van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 3 jaar ontzegging van de rijbevoegdheid geëigend. In de jeugdige leeftijd van verdachte en met het oog op zijn toekomst ziet het hof echter, evenals de rechtbank, aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
Anders dan de rechtbank zal het hof daarnaast als bijkomende straf de verbeurdverklaring uitspreken van de inbeslaggenomen en nog niet teruggeven auto ([merk auto]). Het subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is met behulp daarvan begaan en behoort hem - zo leidt het hof af uit de ter zake gevoerde beklagprocedure - toe. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24, 33 en 33a van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
[merk auto].
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr E.A.K.G. Ruys en mr M. Barels, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R. Robroek, griffier,
en op 9 december 2011 ter openbare terechtzitting uitgesproken.