ECLI:NL:GHARN:2011:BU7567

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.096.467/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van minderjarige na zelfmoordpoging in Egypte

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [kind], die door haar vader naar Egypte was overgebracht en daar een zelfmoordpoging heeft gedaan. De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad verleende op 6 september 2011 een machtiging aan Bureau Jeugdzorg Flevoland (BJZ) om [kind] uit huis te plaatsen in een crisisvoorziening, met ingang van 11 september 2011. De vader heeft tegen deze beschikking hoger beroep aangetekend, waarbij hij verzocht om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (de raad) af te wijzen.

Tijdens de zitting op 22 november 2011 zijn de vader, de moeder en de vertegenwoordiger van de raad verschenen. De vader heeft aangegeven dat [kind] zich in Egypte ernstig geïsoleerd en depressief voelde, wat leidde tot haar zelfmoordpogingen. Het hof heeft kennisgenomen van de zorgen die er waren over de veiligheid en het welzijn van [kind]. De raad heeft onderzoek gedaan naar de noodzaak van de uithuisplaatsing en heeft geconcludeerd dat er ernstige zorgen waren over [kind]'s situatie.

Het hof heeft vastgesteld dat [kind] in de opvang geen zorgelijk gedrag vertoont, maar dat haar vertrouwen in haar ouders, met name in haar vader, ernstig is beschadigd. De angst van [kind] om terug te keren naar Egypte en de onduidelijkheid over haar situatie zijn belangrijke factoren in deze zaak. Het hof is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [kind] noodzakelijk was om haar veiligheid te waarborgen en heeft de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd.

Uitspraak

Beschikking d.d. 23 november 2011
Zaaknummer 200.096.467
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.B. Stenger, kantoorhoudende te Amsterdam,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Friesland en Flevoland,
kantoorhoudende te Lelystad,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbenden:
1. [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
2. Bureau Jeugdzorg Flevoland,
kantoorhoudende te Lelystad,
hierna te noemen: BJZ.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 6 september 2011 heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad, aan BJZ een machtiging verleend om de minderjarige [kind], geboren [in 1994], met ingang van 11 september 2011 en voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, uit huis te plaatsen in een crisisvoorziening.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 1 november 2011, heeft de vader verzocht de beschikking van 6 september 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende het verzoek van de raad alsnog af te wijzen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad geen verweerschrift ingediend. De raad heeft ter zitting verweer gevoerd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een brief van de raad van 14 november 2011 met als bijlage een raadsrapport van 10 november 2011, en een brief van
14 november 2011 van BJZ.
Van [kind] is op 11 november 2011 een brief binnengekomen bij de griffie van het hof.
Ter zitting van 22 november 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vader en mr. A.C. van der Hulst, zijnde een kantoorgenoot van mr. Stenger, de moeder, en W. Kelderhuis namens de raad. BJZ heeft het hof bij brief van 14 november 2011 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
Het verhandelde ter zitting is vertaald door [naam], beëdigd tolk/vertaler in de Arabische taal.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Uit het inmiddels (in 2005) ontbonden huwelijk tussen de ouders is [kind] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over haar uit.
2. [kind] staat in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven op het adres van de moeder. [kind] heeft twee broers, te weten de thans meerderjarige [broer 1], geboren [in 1992] en de nog minderjarige [broer 2], geboren [in 1998]. Zij staan ook ingeschreven op het adres van de moeder.
3. De raad heeft bij verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 25 augustus 2011, verzocht om [kind] voorlopig en voor de duur van ten hoogste drie maanden onder toezicht te stellen en tevens een (spoed-)machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [kind] in een crisisvoorziening voor de duur van drie maanden.
4. Bij beschikking van 25 augustus 2011 heeft de kinderrechter [kind] voorlopig, voor de duur van drie maanden, onder toezicht gesteld, is een machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] afgegeven ingaande 25 augustus 2011 tot 11 september 2011 en is de beslissing voor het overige aangehouden.
5. [kind] verblijft sinds 25 augustus 2011 in een crisisvoorziening op een geheime locatie.
6. Vervolgens is bij de bestreden beschikking een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] in een crisisvoorzienig voor de resterende duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, derhalve tot 25 november 2011.
7. De vader is tegen die beschikking in hoger beroep gekomen. De ouders hebben zich niet verzet tegen de voorlopige ondertoezichtstelling.
De machtiging tot uithuisplaatsing
8. Naar aanleiding van de voorlopige ondertoezichtstelling en de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [kind] heeft de raad onderzoek gedaan naar de noodzaak van (het handhaven van) deze maatregelen. Uit dat onderzoek is zakelijk weergegeven het volgende gebleken.
9. [kind] is een meisje dat vanwege haar gedrag door haar ouders in december 2008 naar Egypte, het geboorteland van haar vader, is gestuurd. Zij heeft daar bij familie van de vader verbleven. Tijdens een vakantie dit jaar bij haar vader in Nederland heeft [kind] zich tot hulpverleners gericht omdat zij niet naar Egypte terug wilde keren. Zij heeft te kennen gegeven dat zij zich daar ernstig geïsoleerd en depressief heeft gevoeld, niet at, een verstoord dag- en nachtritme had en zelfmoordpogingen heeft gedaan waarbij zij in één geval, na het slikken van pillen, in het ziekenhuis is beland. [kind] heeft naar de hulpverlening nadrukkelijk aangegeven ernstig te lijden onder de vrees om weer tegen haar zin terug te moeten naar Egypte. Zij wilde ook niet terug naar haar vader uit angst voor zijn reactie. Daarop is zij voorlopig onder toezicht gesteld en met een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing in een opvang geplaatst.
10. Het hof is van oordeel dat uit de stukken en de behandeling ter zitting van het hof is gebleken dat er ten tijde van de beslissing om over te gaan tot de uithuisplaatsing van [kind] veel onduidelijkheid bestond over haar situatie maar dat er - gelet op de omstandigheden zoals hiervoor onder 9 zijn weergegeven en de angst die bij [kind] werd waargenomen - wel ernstige zorgen waren over haar veiligheid en haar welzijn . Het hof is daarom met de kinderrechter van oordeel dat de ingezette maatregel gerechtvaardigd was.
11. Uit de voormelde raadsrapportage is voorts gebleken dat [kind] in de opvang geen zorgelijk gedrag laat zien. Haar gedrag is opvallend aangepast, sociaal en goed. Zij kan zich echter ook verlegen en sociaal angstig tonen en heeft kenmerken overeenkomend met een posttraumatische stressstoornis. Het vertrouwen van [kind] in haar ouders, en met name in haar vader, is door haar ervaringen ernstig beschadigd. Zij vreest voor agressie van haar vader en het risico om opnieuw naar Egypte te worden gestuurd. Het is voor [kind] van belang dat de verhouding met haar ouders wordt genormaliseerd. Tot op heden is dit nog niet het geval en is haar angst nog steeds aanwezig.
12. Het hof is van oordeel dat [kind] een ernstige en reële dreiging ervaart om opnieuw naar Egypte te worden gebracht waarbij het gevaar dreigt dat zijzelf of anderen haar veiligheid in gevaar brengt of brengen. Dit in combinatie met de ernstige vertrouwensbreuk tussen haar en haar ouders brengt mee dat het hof het voor [kind] te belastend acht om zich op dit moment in de thuissituatie bij de ouders, dan wel alleen bij de moeder, adequaat te kunnen ontwikkelen. De ouders zijn op dit moment niet in staat om [kind] een opvoedingsklimaat te bieden waarin zij zich voldoende veilig voelt en waarin de continuïteit van en de veiligheid in haar dagelijkse verzorging en opvoeding voldoende zijn gewaarborgd. Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat uithuisplaatsing van [kind] voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling noodzakelijk is en is geweest.
13. Het hof acht het van belang dat beide ouders de gevoelens van onveiligheid bij [kind] gaan onderkennen en erkennen en daar adequaat op reageren teneinde het onderlinge vertrouwen te herstellen.
De slotsom
14. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden bekrachtigd.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, G.M. van der Meer en M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 23 november 2011 in bijzijn van de griffier.