ECLI:NL:GHARN:2011:BU7104

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
6 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.091.380/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verval van instantie en onttrekking advocaat in civiele procedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 6 december 2011, staat de vraag centraal of het recht van de appellant om proceshandelingen te verrichten vervalt na de onttrekking van zijn advocaat. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, had geen nieuwe advocaat aangesteld na de onttrekking van mr. R. Zwiers. De geïntimeerde, Liander N.V., heeft arrest gevraagd op basis van artikel 6.4 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (LPR). Dit artikel stelt dat indien een partij na onttrekking van de advocaat geen nieuwe advocaat aanstelt, het recht om proceshandelingen te verrichten vervalt.

Het hof overweegt dat verval van instantie kan worden gevorderd indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat langer dan twaalf maanden niet is verricht. De wederpartij moet een roldatum bepalen waarop verval kan worden gevorderd. In deze zaak was er nog geen gelegenheid voor de appellant om grieven te formuleren, waardoor het hof besloot de zaak aan te houden voor 53 weken. Dit geeft de appellant de kans om een nieuwe advocaat te stellen en grieven in te dienen tegen het bestreden vonnis.

Het hof benadrukt dat de appellant tijdig op de hoogte moet worden gesteld van het voornemen tot het vorderen van verval van instantie. Indien de appellant geen advocaat heeft aangesteld tegen de nieuwe roldatum, kan Liander verval van instantie vorderen. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling op 11 december 2012, waarbij de appellant de gelegenheid krijgt om een nieuwe advocaat te stellen en van grieven te dienen. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan tot dat moment.

Uitspraak

Arrest d.d. 6 december 2011
Zaaknummer 200.091.380/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: thans geen, voorheen mr. R. Zwiers, kantoorhoudende te Almere, die zich heeft onttrokken,
tegen
de naamloze vennootschap
Liander N.V.,
gevestigd te Arnhem,
geïntimeerde,
in eerste aanleg eiseres,
hierna te noemen: Liander,
advocaat: mr. J.G. Keizer, kantoorhoudende te Amsterdam.
De inhoud van het tussenarrest van 20 september 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Bij voormeld tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast, te houden op 10 november 2011. De comparitie heeft geen doorgang gevonden omdat de advocaat van [appellant] zich heeft onttrokken.
Vervolgens is voor het (opnieuw) stellen van een advocaat uitstel verleend aan [appellant].
Ter rolle van 22 november 2011 heeft zich voor [appellant] geen advocaat gesteld en heeft Liander arrest gevraagd, waartoe zij de gedingstukken heeft gefourneerd.
De verdere beoordeling
1.1 Liander heeft arrest gevraagd, kennelijk met het oog op art. 6.4 van het Landelijk procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven (Lpr). Die bepaling - gelezen in samenhang met art. 6.2 Lpr - komt erop neer dat, indien na onttrekking zich geen nieuwe advocaat stelt, het recht van die partij vervalt om de proceshandeling waarvoor zij staat, te verrichten. De wederpartij kan alsdan verzoeken arrest te wijzen.
1.2 Liander beoogt kennelijk verval van instantie te vorderen. Het hof overweegt dat krachtens het bepaalde in art. 251 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verval van instantie slechts kan worden gevorderd indien de proceshandeling waarvoor de zaak staat langer dan twaalf maanden niet is verricht en nadat de rechter, op verlangen van de wederpartij van de partij die de proceshandeling moet verrichten, een roldatum heeft bepaald waarop deze wederpartij verval van instantie kan vorderen, dan wel kan vragen om een laatste uitstel te verlenen aan de partij die de proceshandeling moet verrichten, of om vonnis te vragen. Verval van instantie kan op die door de rechter bepaalde roldatum slechts worden gevorderd indien het voornemen daartoe ten minste twee weken vóór die roldatum aan de nalatige partij is aangezegd. De rechter wijst de vordering tot verval van instantie vervolgens toe, tenzij de proceshandeling alsnog wordt verricht of de wederpartij van de partij die het verval vordert aannemelijk maakt dat voor de vertraging van het geding een reden bestaat die deze in redelijkheid kan rechtvaardigen. Van dat laatste zal in geval van het niet opnieuw stellen van een procesadvocaat niet snel sprake kunnen zijn.
1.3 In het onderhavige geval zijn nog geen grieven genomen en is [appellant] zelfs nog niet in de gelegenheid gesteld om deze proceshandeling te verrichten. Gelet op hetgeen hiervoor onder 1.2 is overwogen, had de zaak ter rolle van 22 november 2011 moeten worden aangehouden voor 53 weken voor het stellen van een nieuwe advocaat door [appellant] en het formuleren van grieven tegen het bestreden vonnis.
1.4 Indien niet voordien na peremptoir aanzegging akte niet dienen is verleend, hetwelk tot een niet-ontvankelijkheid van het appel zou kunnen leiden, kan Liander op de in het dictum genoemde roldatum verval van instantie vorderen. Alsdan dient vervolgens een laatste uitstel aan [appellant] te worden gegeven. Eerst op die laatste roldatum kan alsdan - indien zich voor [appellant] niet alsnog een advocaat heeft gesteld en de aanzegging (van het voornemen tot het vorderen van verval van instantie) als hiervoor bedoeld tijdig is gedaan - verval van instantie worden verleend. Het hof zal de zaak derhalve aanhouden voor 53 weken.
1.5 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 11 december 2012 teneinde [appellant] de gelegenheid te bieden een nieuwe advocaat te stellen en van grieven te dienen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter, J.H. Kuiper en M.C.D. Boon-Niks, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 6 december 2011 in bijzijn van de griffier.