ECLI:NL:GHARN:2011:BT6594

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.368/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontruiming van gehuurde woning na vernietiging kort geding vonnis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een verhuurder en een huurder. De huurder, aangeduid als [appellant], had vanaf juni 2004 een woning gehuurd, maar werd in maart 2008 door de verhuurder, [geïntimeerde], de toegang tot de woning ontzegd na de vervanging van de sloten. De huurder vorderde in kort geding toegang tot de woning, maar de voorzieningenrechter wees deze vordering af en gaf de verhuurder toestemming om de woning te ontruimen. Dit kort geding vonnis werd later door het hof vernietigd, waardoor de ontruiming onrechtmatig werd verklaard.

De huurder had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter, die op 12 mei 2009 had geoordeeld dat de huurovereenkomst ontbonden moest worden en de huurder een bedrag van € 2.400,-- aan achterstallige huur moest betalen. In hoger beroep heeft het hof de vordering van de verhuurder tot ontbinding van de huurovereenkomst afgewezen en de vordering van de huurder tot schadevergoeding van € 2.500,-- toegewezen, als compensatie voor de gedwongen verhuizing en het ontnomen huurgenot.

Het hof oordeelde dat de verhuurder onrechtmatig had gehandeld door de huurder de toegang tot de woning te ontzeggen en dat de huurder recht had op schadevergoeding. De kosten van de procedure werden toegewezen aan de huurder, terwijl de verhuurder in de kosten van de procedure in eerste aanleg werd veroordeeld. Het hof bevestigde de ontbinding van de huurovereenkomst per 12 mei 2009, maar vernietigde het eerdere vonnis voor het overige, waarbij de vordering van de verhuurder werd afgewezen.

Uitspraak

Arrest d.d. 4 oktober 2011
Zaaknummer 200.041.368/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: verweerder in conventie en eiser in reconventie,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. F.G.D. Pykstra, kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser in conventie en verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 12 mei 2009 door de sector kanton, locatie Zwolle van de rechtbank Zwolle-Lelystad (verder: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 12 augustus 2009 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 1 september 2009.
Bij de memorie van grieven zijn twee producties overgelegd. De conclusie van deze memorie luidt:
"In de samenhang tussen de grieven moet geconcludeerd worden, dat het vonnis waarvan beroep niet in stand kan blijven.
In conventie dient primair de vordering van [geïntimeerde] tot ontbinding van de huurovereenkomst te worden afgewezen, onder vaststelling dat de gronden die [geïntimeerde] voor zijn vordering heeft aangevoerd niet valide zijn. Op grond van het voormelde dienen ook de overige vorderingen aan hem ontzegd te worden.
In reconventie dienen hetgeen [appellant] heeft gevorderd alsnog te worden toegewezen.
[geïntimeerde] dient te worden veroordeeld in de kosten van beide instanties."
Vervolgens heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Als gesteld en erkend, dan wel niet voldoende gemotiveerd betwist, alsmede op grond van de niet bestreden inhoud der overgelegde bescheiden, staat voorshands het volgende genoegzaam tussen partijen vast:
- [appellant] huurde vanaf juni 2004 een gedeelte van het[adres 1]] te [plaats] als woning.
- Bedoeld pand was aanvankelijk eigendom van [X]. Deze heeft het pand verkocht aan [B.V. Y] Laatstgenoemde heeft het pand verkocht aan [geïntimeerde].
- [geïntimeerde] is op 26 februari 2008 eigenaar van het pand geworden. Kort nadien heeft hij de woning voorzien van andere sloten, waardoor het [appellant] onmogelijk werd gemaakt de woning te betreden. Aan verzoeken van [appellant] om hem weer toegang tot de woning te verschaffen heeft [geïntimeerde] geen gehoor gegeven.
- Bij exploot d.d. 25 maart 2008 heeft [appellant] [geïntimeerde] in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Lelystad. [appellant] vorderde veroordeling van [geïntimeerde] om hem op straffe van een dwangsom binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis onbelemmerde toegang te verschaffen tot het gehuurde.
- [geïntimeerde] heeft vervolgens in reconventie de ontruiming van het gehuurde gevorderd.
- Bij kort geding vonnis d.d. 9 april 2008 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [appellant] afgewezen en de door [geïntimeerde] gevorderde ontruiming toegewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
- Bij exploot d.d. 17 april 2008 heeft [geïntimeerde] voormeld vonnis aan [appellant] doen betekenen met bevel binnen 14 dagen tot ontruiming over te gaan. Ontruiming heeft binnen die termijn feitelijk ook plaats gevonden.
- [appellant] heeft hoger beroep tegen het vonnis d.d. 9 april 2008 ingesteld.
- Bij arrest d.d. 24 maart 2009 heeft het hof het bestreden vonnis in conventie bekrachtigd (geen grieven) en in reconventie vernietigd, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg en volledige compensatie van de kosten in hoger beroep.
- [appellant] heeft de huur over de maand maart 2008 niet betaald.
- [geïntimeerde] heeft [appellant] vervolgens bij exploot van 29 juli 2008 gedagvaard voor de kantonrechter en gevorderd de huurovereenkomst te ontbinden en [appellant] te veroordelen tot betaling van de achterstallige huurtermijnen (tot 1 juli 2008) c.a.
- [appellant] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie zijnerzijds ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, met veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een schadevergoeding ad € 10.000,--, althans een in redelijke justitie vast te stellen bedrag, ter zake van het hem sedert 1 maart 2008 ontnomen huurgenot en de door hem gemaakte kosten van verhuizing.
- Bij het vonnis waarvan beroep heeft de kantonrechter de door beide partijen gevorderde ontbinding per 12 mei 2009 toegewezen en [appellant] veroordeeld aan [geïntimeerde] een bedrag groot € 2.400,-- te betalen wegens achterstallige huurpenningen (april tot en met juli 2008 ad € 600,-- per maand) alsmede tot betaling van de huurpenningen ad € 600,-- per maand van 1 augustus 2008 tot 12 mei 2009, te vermeerderen met wettelijke rente. De vordering in reconventie is afgewezen. [appellant] is veroordeeld in de kosten van de procedure in conventie en in reconventie.
Met betrekking tot de grieven:
2. De grieven richten zich tegen de veroordeling in conventie en hetgeen de kantonrechter daaraan in de kern aan overwegingen ten grondslag heeft gelegd. In het verlengde daarvan maakt [appellant] alsnog aanspraak op toewijzing van het door hem in reconventie gevorderde.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
3. Nu het kort geding vonnis, met behulp waarvan [geïntimeerde] [appellant] heeft bevolen het gehuurde te ontruimen, door het hof is vernietigd, moet worden vastgesteld dat bedoeld bevel onrechtmatig is gegeven. Gevolg daarvan is dat [appellant] door toedoen van [geïntimeerde] vanaf de ontruiming feitelijk het huurgenot is onthouden. Dat staat aan toewijzing van de gevorderde huurpenningen in de weg. Nu hetgeen de kantonrechter in rechtsoverweging 8 van het vonnis d.d. 12 mei 2009 heeft overwogen en beslist in hoger beroep niet is bestreden, moet ervan worden uitgegaan dat [appellant] van begin maart 2008 tot aan het moment van ontruiming (begin april 2008) door toedoen van [geïntimeerde] (vervanging sloten) evenmin het genot van het gehuurde heeft gehad, zodat [geïntimeerde] ook over die periode geen aanspraak kan maken op huurpenningen. Een verhuurder die zijn huurder niet het huurgenot verstrekt maakt de huurovereenkomst immers tot een lege huls (zie artikel 7: 201 BW).
4. De kantonrechter heeft derhalve de door [geïntimeerde] gevorderde (achterstallige) huurpenningen ten onrechte toegewezen, zodat de grieven in zoverre doel treffen en die vordering van [geïntimeerde] alsnog dient te worden afgewezen.
5. Uit het voorgaande volgt evenzeer dat hetgeen [geïntimeerde] van zijn kant aan de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst ten grondslag heeft gelegd (de huurachterstand) die ontbinding niet rechtvaardigde.
Met betrekking tot de vordering in reconventie:
6. De kantonrechter heeft met betrekking tot de door [appellant] in eerste aanleg in reconventie gevorderde schadevergoeding overwogen dat [geïntimeerde] aan [appellant] alleen voor wat betreft de maand maart 2008 ten onrechte het huurgenot heeft onthouden. Vervolgens is de vordering in volle omvang afgewezen, ook voor wat betreft de maand maart 2008. Nu tegen die (ongemotiveerd) afgewezen schadevergoeding over de maand maart 2008 geeft grief is ontwikkeld, ligt de beslissing dienaangaande niet ter beoordeling aan het hof voor.
Voor wat betreft de gedwongen ontruiming en het dientengevolge daarna ontberen van het huurgenot, houdt hetgeen de kantonrechter ter motivering van de afwijzing van de vordering van [appellant] heeft overwogen (zie rechtsoverweging 15 van het beroepen vonnis) echter in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, geen stand. De reconventionele vordering dient in zoverre opnieuw te worden beoordeeld.
7. Nu de door [appellant] gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wel gerechtvaardigd wordt door de feitelijke omstandigheden (gedwongen ontruiming en onthouden van het huurgenot) dient het vonnis waarvan beroep op dat punt overigens te worden bevestigd.
8. [appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij gedwongen is te verhuizen (schade door hem begroot op € 2.500,--) en dat hem een smartengeld toekomt gelijk aan de huurpenningen over de periode dat hem het huurgenot is onthouden.
9. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vordering, daarbij aangevend dat de verhuiskostenvergoeding niet is gespecificeerd en dat [appellant] er voor het overige aan voorbij ziet dat hij ook geen huur heeft betaald.
10. [appellant] heeft in reactie daarop aangegeven dat het bedrag voor verhuiskosten een gebruikelijk, door woningbouwcorporaties gehanteerd bedrag is en voorts dat hij zich elders van huisvesting heeft moeten voorzien. Daarbij stelt hij dat het verblijf op een camping duur is, duurder dan gewone huur.
11. [geïntimeerde] heeft vervolgens volhard in zijn betwisting van de gevorderde schade.
12. Het hof is van oordeel dat een bedrag groot € 2.500,-- als vergoeding voor een gedwongen ontruiming en verhuizing alleszins reëel is, zodat het dat bedrag alsnog zal toewijzen.
13. Hetgeen [appellant] overigens heeft gevorderd is onvoldoende onderbouwd en komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking. [appellant] heeft zelfs nagelaten aan te geven waar hij - na de ontruiming - feitelijk heeft verbleven, laat staan dat hij ook maar enigszins heeft onderbouwd welke (meer)kosten dat ten gevolge heeft gehad.
Slotsom
14. Het vonnis waarvan beroep zal, behoudens de daarbij uitgesproken ontbinding van de huurovereenkomst, worden vernietigd. Opnieuw rechtdoende wordt de vordering van [geïntimeerde] alsnog afgewezen. De vordering van [appellant] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de vordering (in reconventie) is ingesteld. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure in eerste aanleg, voor wat betreft de vordering in conventie. Voor wat betreft de vordering in eerste aanleg in reconventie zal het hof ieder der partijen belasten met de eigen kosten. In hoger beroep zal het hof [geïntimeerde] als (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij, belasten met de kosten (salaris advocaat: 1 punt, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis d.d. 12 mei 2009 waarvan beroep voor zover daarbij de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot de woning te [plaats] aan de [adres 1] per 12 mei 2009 is ontbonden;
vernietigt het vonnis d.d. 12 mei 2009 waarvan beroep voor het overige;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de vordering van [geïntimeerde] tot veroordeling van [appellant] tot betaling van huurpenningen c.a. af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg in conventie, tot op heden begroot op nihil aan verschotten en op € 300,-- voor salaris gemachtigde;
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van een bedrag groot € 2.500,-- aan verhuis- c.q. inrichtingskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf
7 oktober 2008, tot de dag der voldoening;
belast ieder der partijen met de eigen kosten van de procedure in reconventie in eerste aanleg;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep tot op heden aan de zijde van [appellant] begroot op € 347,98 aan verschotten en € 894,-- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
bepaalt dat van voormelde bedragen aan de griffier dient te worden voldaan
€ 282,48 aan verschotten en € 1476,48 voor geliquideerd salaris voor de advocaat, die daarmee zal handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 243 Rv.;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mrs. K.E. Mollema, voorzitter en J.M. Rowel-van der Linde en M.C.D. Boon-Niks en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 4 oktober 2011 in bijzijn van de griffier.