GERECHTSHOF ARNHEM
sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.063.668
(zaaknummer rechtbank 617788)
arrest van de vijfde civiele kamer van 20 september 2011
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A],
handelende onder de naam [X],
alsmede handelende onder de naam [Y],
gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [A],
wonende te [woonplaats],
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat: mr. E.R. Looijen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Helhoek Beheer B.V.,
gevestigd te Oosterhout,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. M.D.N. van Duyl.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn arrest in het incident van 28 september 2010. Bij dat arrest heeft het hof de vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis van 8 maart 2010 afgewezen, de hoofdzaak verwezen naar de roldatum 9 november 2010 voor memorie van antwoord en iedere verdere beslissing aangehouden. Appellanten worden hierna afzonderlijk aangeduid als [bedrijf A] en [A], dan wel gezamenlijk als [appellanten] Geïntimeerde wordt aangeduid als Helhoek.
1.2 Vervolgens heeft Helhoek bij memorie van antwoord de grief bestreden, heeft zij bewijs aangeboden en vijf producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van [bedoeld zal zijn:] het hoger beroep.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist, staan in hoger beroep de navolgende feiten vast:
2.1 Tussen Helhoek en [bedrijf A] is een huurovereenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan Helhoek aan [bedrijf A] verhuurt de bedrijfsruimten bekend als hoofdgebouw, souterrain secties 1.07, 1.07a, 1.11, 1.13a en 1.13b met aanhorigheden, deel uitmakend van het [bedrijf B ], staande en gelegen te [adres], tegen een maandelijks bij vooruitbetaling te betalen huurprijs van € 2.588,11.
2.2 Er is een schriftelijke huurovereenkomst opgemaakt. Deze overeenkomst is niet ondertekend. In deze huurovereenkomst is in de aanhef opgenomen:
“DE ONDERGETEKENDEN: Helhoek Beheer BV, kantoorhoudende [adres], hierna te noemen “verhuurder”; en [A], handelend onder de naam: [bedrijf A] kantoorhoudende [adres], hierna te noemen “huurder”; (…)
KOMEN ALS VOLGT OVEREEN:
Artikel 1: HUURTIJD.
a. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de tijd van 2 jaar, ingaande op [datum] en eindigend op [datum]. (…)
Artikel 20: HOOFDELIJKHEID
a. Indien meerdere natuurlijke personen zich binnen deze overeenkomst als huurder hebben verbonden zijn deze steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel aansprakelijk voor alle uit deze huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen jegens verhuurder.
b. Indien een rechtspersoon zich als huurder heeft verbonden is/zijn de bestuurder(s) persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk voor alle uit deze huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen jegens verhuurder. (…)
2.3 Bij dagvaarding van 12 juli 2006 heeft Helhoek [bedrijf A] en [A] gedagvaard voor de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) en onder meer gevorderd dat zij hoofdelijk worden veroordeeld de achterstallige huurtermijnen en kosten te betalen op grond van de op 15 januari 2005 ingegane huurovereenkomst terzake de bedrijfsruimten bekend als sectie 1.07, 1.13a, 0.08k, 1.13b hoofdgebouw alsmede sectie 1.07a m2, deel uitmakend van het [bedrijf B ] met aanhorigheden, staande en gelegen te [adres].
2.4 In de procedure die is ingeleid door voornoemde dagvaarding van 12 juli 2006 zijn, bij eindvonnis van de kantonrechter van 9 juni 2008, [bedrijf A] en [A] hoofdelijk veroordeeld tot onder meer betaling van achterstallige huur en kosten. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld, zodat dit inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Helhoek heeft in eerste aanleg - kort gezegd - gevorderd dat de huurovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden, dat [appellanten] wordt veroordeeld om de gehuurde bedrijfsruimten te ontruimen en dat [appellanten] hoofdelijk wordt veroordeeld om achterstallige huur en (energie)kosten te voldoen en om tot aan de ontruiming € 2.588,11 per maand aan Helhoek te voldoen. Daarnaast heeft Helhoek gevorderd dat [appellanten] hoofdelijk wordt veroordeeld om een contractuele rente van 1,5% per maand aan Helhoek te betalen en buitengerechtelijke kosten ad € 800,-. De kantonrechter heeft bij het bestreden vonnis van 8 maart 2010 de vordering van Helhoek tot ontbinding en ontruiming van het gehuurde toegewezen en [appellanten] hoofdelijk veroordeeld aan Helhoek te voldoen de achterstallige huur en (energie)kosten, de buitengerechtelijke kosten en de huur vanaf februari 2010 tot aan de ontruiming, te vermeerderen met de contractuele rente van 1,5% per maand. Voorts is [appellanten] hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten. [appellanten] is daartegen in hoger beroep gekomen en heeft één grief tegen het bestreden vonnis aangevoerd.
3.2 De grief van [appellanten] richt zich alleen tegen het oordeel van de kantonrechter dat [A] naast [bedrijf A] hoofdelijk aansprakelijk is voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen Helhoek en [bedrijf A] Daarmee ligt alleen de hoofdelijke veroordeling van [A] in eerste aanleg ter beoordeling aan het hof voor. [appellanten] heeft aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat de hoofdelijke veroordeling van [A] bij het onder 2.2 genoemde vonnis van 9 juni 2008 tot betaling van geldbedragen op grond van de onderhavige huurovereenkomst, bindende kracht heeft in deze procedure, hetgeen meebrengt dat als vaststaand aangenomen moet worden dat zowel [bedrijf A] als [A] een betalingsverplichting hebben jegens Helhoek op grond van deze huurovereenkomst. Voorts heeft [appellanten] aangevoerd dat de kantonrechter in strijd met artikel 236 lid 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ambtshalve het gezag van gewijsde heeft toegepast.
3.3 Het hof stelt bij de beoordeling van de grief van [appellanten] voorop dat ingevolge het bepaalde in artikel 236 Rv beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Ingevolge artikel 236 lid 3 Rv mag het gezag van gewijsde niet ambtshalve worden toegepast. Voorts overweegt het hof dat een beroep op het gezag van gewijsde zo duidelijk behoort te geschieden dat de wederpartij zich daartegen aan de hand van de inhoud van de ingeroepen uitspraak kan verweren.
3.4 Helhoek heeft in de dagvaarding in eerste aanleg van 27 mei 2009 (vetgedrukt) vermeld: “Gedaagden zijn reeds eerder terzake huurachterstand door eiseres gedagvaard resulterend in een vonnis met zaaknummer 451935\ CV EXPL 06-5603\PH/163ph d.d. 9 juni 2008”. Helhoek heeft het betreffende vonnis als productie twee bij deze dagvaarding overgelegd. De enkele vermelding (en bijvoeging) van dit vonnis door Helhoek is naar het oordeel van het hof onvoldoende om daarin een - impliciet - beroep op het gezag van gewijsde van dit vonnis te zien met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van [A]. Helhoek heeft daarbij immers niet, althans niet voldoende duidelijk, aangegeven van welke rechtsbetrekking(en) in geschil het gezag van gewijsde werd ingeroepen. Voorts heeft Helhoek ook in hoger beroep niet aangegeven dat zij in eerste aanleg nog op een andere wijze een beroep op het gezag van gewijsde heeft gedaan. Uit de overgelegde stukken is daarvan ook niet gebleken.
3.5 De grief van [appellanten] slaagt derhalve. Nu met deze grief enkel de beslissing van de kantonrechter ten aanzien van de hoofdelijke veroordeling van [A] wordt bestreden, ligt op grond van de devolutieve werking van het hoger beroep alleen dit onderdeel van het geschil tussen partijen in hoger beroep voor. Gelet op de herstelfunctie van het hoger beroep kan Helhoek in hoger beroep haar stellingen aanvullen en dat heeft zij ook gedaan. Helhoek heeft in hoger beroep wel uitdrukkelijk een beroep gedaan op het gezag van gewijsde van het vonnis van 9 juni 2008 met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van [A] ter zake de nakoming van de verplichtingen uit de onderhavige huurovereenkomst.
3.6 Helhoek heeft bij inleidende dagvaarding van 12 juli 2006 [bedrijf A] en [A] gedagvaard voor de kantonrechter en onder meer gevorderd dat zij, huurders van de bedrijfsruimten bekend als sectie 1.07, 1.13a, 0.08k, 1.13b hoofdgebouw alsmede sectie 1.07a m2, deel uitmakend van het [bedrijf B ] met aanhorigheden, staande en gelegen te [adres], hoofdelijk worden veroordeeld de achterstallige huurtermijnen en kosten te betalen op grond van de op 15 januari 2005 ingegane huurovereenkomst. De hoofdelijke aansprakelijkheid van [A] ter zake de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst is daarmee onderwerp van geschil geweest in deze procedure. Bij het vonnis van 9 juni 2008 heeft de kantonrechter ook een beslissing gegeven ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid van [bedrijf A] en [A]; de kantonrechter heeft [bedrijf A] en [A] hoofdelijk veroordeeld - kort gezegd - tot betaling van achterstallige huurtermijnen en kosten aan Helhoek. Tussen partijen staat vast dat het vonnis van 9 juni 2008 waarin de kantonrechter deze beslissing heeft gegeven, in kracht van gewijsde is gegaan. Eveneens staat vast dat de onderhavige zaak dezelfde partijen en ook dezelfde huurovereenkomst betreft als die in het vonnis van 9 juni 2008 in geschil was. Daarmee heeft de kantonrechter bij het vonnis van
9 juni 2008 een beslissing gegeven ter zake dezelfde rechtsbetrekking die in de onderhavige zaak in geschil is. De beslissing van de kantonrechter met betrekking tot de hoofdelijke aansprakelijkheid van [A] voor de nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst tussen partijen heeft daarmee in de onderhavige zaak bindende kracht.
4.1 De grief van [appellanten] is weliswaar terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietigen van het vonnis, zodat dit zal worden bekrachtigd. Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal [appellanten] in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
4.2 In het tussenarrest van 28 september 2010 heeft het hof de beslissing ten aanzien van de kosten in het incident aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak. Nu de grief van [appellanten] niet kan leiden tot vernietigen van het bestreden vonnis, ziet het hof aanleiding [appellanten] ook in de kosten van Helhoek in het incident te veroordelen.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Arnhem, sector kanton, locatie Arnhem) van 8 maart 2010;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Helhoek begroot op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 263,- voor griffierecht en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het incident, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Helhoek begroot op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.B. Knottnerus, H.C. Frankena en H. Wammes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 september 2011.