Pkn: 21-0003518-09
Avnr: 798-10
Het hof heeft gezien de op 28 juli 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschriften van:
[naam verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats en adres]
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw,
hierna te noemen verzoeker,
ingediend door mr. [naam raadsvrouw], advocaat te [plaatsnaam], respectievelijk strekkende tot toekenning van;
- een vergoeding ex artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering voor de door verzoeker in het belang van het onderzoek gemaakte kosten, namelijk de kosten voor het opstellen van een rapport door [naam psychiater/psychoanalyticus], psychiater/psychoanalyticus, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift;
- een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, eveneens vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 21 april 2011 de advocaat-generaal en mr. [naam raadsvrouw] voornoemd. Verzoeker is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal, de brief van de raadsvrouw van 15 april 2011, de pleitnota van de raadsvrouw, met bijlagen, overgelegd ter zitting van 21 april 2011 en de brief van de raadsvrouw van 3 mei 2011.
1. Verzoeker is op 21 november 2006 als machinist van een trein betrokken geweest bij een treinongeval. Hij was toen in dienst van [naam werkgever], verder te noemen de werkgever. Verzoeker is vervolgd – kort samengevat – wegens door schuld veroorzaken van gevaar voor spoorwegverkeer (art. 165 Sr) subsidiair overtreding van artikel 65, tweede lid, jo. artikel 87 van de Spoorwegwet.
2. Bij in kracht van gewijsde gegaan arrest van het hof van 3 mei 2010 is verzoeker ten aanzien van het primair tenlastegelegde vrijgesproken en ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard wegens verjaring van het feit. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
4. De advocaat-generaal heeft ter zitting geconcludeerd tot toekenning van een vergoeding met dien verstande dat de gedeclareerde kosten voor de reistijd van de raadsman overeenkomstig het beleid van het hof gehalveerd dienen te worden en met inachtneming van de nadere mededelingen van de raadsvrouw over de BTW.
5. De raadsvrouw heeft gepersisteerd bij het verzoek onder overlegging van haar pleitnota.
6. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
7. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet meer is dan een uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman en zo ja, tot welk bedrag. Deze maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
8. Verzoeker is bijgestaan door mr. [naam raadsman] advocaat te [plaatsnaam], en na mei 2009 door mr. [naam raadsvrouw] voornoemd, beiden verbonden aan [naam advocatenkantoor]. Tevens zijn werkzaamheden verricht door mrs. [namen van vier advocaten], allen verbonden aan hetzelfde advocatenkantoor. Ter zake van deze rechtsbijstand is voor de eerste aanleg € 49.101,50 en voor het hoger beroep € 8.339,21 in rekening gebracht. Alle declaraties zijn gericht aan de werkgever van verzoeker. De werkgever van verzoeker heeft deze declaraties voldaan. Tussen verzoeker en zijn werkgever is per brief van 20 december 2006, voor zover relevant, de volgende afspraak vastgelegd:
(…) Zoals wij je al eerder mondeling hebben laten weten, is [naam werkgever] in beginsel bereid om de kosten van jouw advocaat op zich te nemen totdat de zaak in eerste instantie is beëindigd. Wij verbinden hier wel de volgende voorwaarden aan;
- Indien jouw zaak eindigt zonder dat aan jou enige straf of maatregel wordt opgelegd, en zonder dat je schuldig wordt verklaard aan de tenlastelegging, zul je de rechtbank, of in hoger beroep het Gerechtshof, verzoeken om vergoeding van alle kosten van jouw advocaat, overeenkomstig artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Uiteraard zullen we je hierbij begeleiden.
- Indien je nalaat gebruik te maken van deze mogelijkheid ben je verplicht om het totaal van de door ons aan jouw advocaat betaalde bedragen aan ons terug te betalen.
(…)
Zoals afgesproken krijg je in overleg met ons een andere advocaat toegewezen in het geval jij, wij en/of jou advocaat van oordeel bent/is dat het niet verantwoord is dat het kantoor van deze advocaat zowel voor jou als voor [naam werkgever] optreedt. (…)
Per brief van 12 november 2009 heeft de werkgever de afspraken bevestigd en daarin onder meer meegedeeld:
Hierbij bevestig ik dat [naam werkgever]. de declaraties van jouw raadsman zal blijven (…) betalen, totdat de zaak in hoger beroep is beëindigd. Mocht jouw arbeidsrelatie met [naam werkgever]. voor die tijd op jouw verzoek zijn beëindigd, dan eindigt deze afspraak per datum uitdiensttreding.
De betaling van de declaraties van jouw raadsman geschiedt ten titel van voorschot, onder de voorwaarde dat jij je verplicht tot terugbetaling van de in die declaraties vermelde bedragen (inclusief wettelijke rente) indien jij deze declaraties (of een gedeelte daarvan) kunt verhalen op een derde en je nalaat van deze mogelijkheid gebruik te maken.
De derde kan bijvoorbeeld de Staat der Nederlanden zijn, op wie jij – indien de strafzaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en je overigens niet schuldig bent verklaard – de aan rechtsbijstand bestede kosten kunt verhalen. Die mogelijkheid wordt voorzien in art. 591a van het Wetboek van Strafvordering, (…)
9. Bij de behandeling van het verzoek ter zitting van 21 april 2011 heeft het hof aan de raadsvouw gevraagd of de werkgever de BTW die in de declaraties is begrepen in vooraftrek heeft gebracht, omdat het daarmee gemoeide bedrag in het bevestigende geval geen kosten zijn en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komen. Per brief van 3 mei 2011 heeft de raadsvrouw het hof laten weten dat de werkgever de BTW heeft verrekend. Zij heeft daaraan toegevoegd dat deze verrekening gelet op de hiervoor genoemde afspraken ten onrechte is geweest en dat de werkgever haar heeft toegezegd een herstel aangifte te zullen doen.
10. De raadsvrouw heeft onder meer een beroep gedaan op Hoge Raad 1 mei 1973, NJ 1973, 355 en zich, zo begrijpt het hof haar betoog, op het standpunt gesteld dat de afspraak tussen verzoeker en zijn werkgever is te vergelijken met de in die beschikking aan de orde zijnde situatie waarin een rechtsbijstandverzekering was afgesloten. Het hof is van oordeel dat de afspraak tussen verzoeker en zijn werkgever over de kosten van rechtsbijstand een wezenlijk ander karakter heeft dan rechtsbijstand op grond van een verzekering of het lidmaatschap van een vakbond. Een verzekering voor rechtsbijstand ziet op een onzekere toekomstige gebeurtenis. Indien aan het lidmaatschap van een vakbond, een aanspraak op rechtsbijstand is verbonden, is dat lidmaatschap op dat punt met zo’n verzekering te vergelijken omdat die aanspraak ook pleegt te zien op een onzekere toekomstige gebeurtenis. De afspraak tussen verzoeker en zijn werkgever is echter gemaakt nadat de gebeurtenis zich heeft voorgedaan, nog daargelaten of er wel sprake is van een betaling bij wijze van voorschot door de werkgever. Er is daarom geen sprake van vergelijkbare gevallen.
11. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd komen de kosten van rechtsbijstand slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte komen of zijn gekomen. Noch de wetsgeschiedenis, noch de wetsystematiek staat aan dat beginsel in de weg. Als in casu sprake zou zijn van betaling bij wijze van voorschot door de werkgever van verzoeker mag verwacht worden dat aan verzoeker op zijn naam gestelde declaraties worden gezonden die dan expliciet als voorschot door de werkgever worden voldaan, waarbij geen sprake is van verrekening van de BTW. Dat is echter niet gebeurd. De declaraties van de raadslieden zijn gericht aan de werkgever van verzoeker en door deze betaald onder verrekening van de BTW. Dit wijst erop dat de werkgever deze kosten als eigen kosten heeft beschouwd. Daarin brengt geen verandering dat volgens mededeling van de raadsvrouw de werkgever die verrekening ongedaan zal maken, nu dit voornemen is ontstaan nadat het hof dienaangaande ter zitting van 21 april 2011 aan de raadsvrouw een vraag heeft gesteld en, naar het hof begrijpt, de werkgever zich heeft gerealiseerd dat die verrekening zich niet verstaat met de stelling dat bij wijze van voorschot is betaald. Verder wijst ook de afspraak tussen verzoeker en zijn werkgever niet op betaling bij wijze van voorschot. In de eerste plaats zijn de in de afspraak opgenomen voorwaarden overbodig als er sprake zou zijn van een voorschot. Bovendien komt die afspraak er op neer dat verzoeker, tenzij hij geen verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering indient (of eerder zelf ontslag neemt), de kosten van rechtsbijstand niet hoeft te dragen, want voor zover die kosten niet vergoed zouden worden op grond van die procedure, blijven die kosten immers voor rekening van de werkgever. In dit verband is van belang dat de afspraak niet inhoudt dat verzoeker de kosten van rechtsbijstand aan de werkgever moet terugbetalen als hij - zonder dat toepassing zou zijn geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - zou zijn veroordeeld. Naar het oordeel van het hof is in casu dan ook feitelijk geen sprake van betaling bij wijze van voorschot door de werkgever maar van een situatie waarin de kosten van rechtsbijstand door de werkgever worden gedragen en de werkgever door een afspraak met verzoeker heeft veilig willen stellen dat, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel of zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, wordt gepoogd (een deel van) die kosten te verhalen op de Staat der Nederlanden.
12. Voor zover het voor zijn rekening nemen van de kosten van rechtsbijstand door de werkgever is ingegeven door goed werkgeverschap, ziet het hof daarin geen aanleiding om af te wijken van de regel dat de kosten ten laste van de gewezen verdachte moeten komen of moeten zijn gekomen. Een redelijke uitleg van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering geeft daartoe in casu evenmin aanleiding.
13. Nu de kosten van rechtsbijstand niet ten laste van verzoeker komen, heeft verzoeker geen kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering gemaakt. Het hof ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om aan verzoeker ter zake van de kosten van rechtsbijstand enige vergoeding toe te kennen.
14. Ingevolge artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering wordt aan de gewezen verdachte, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding toegekend voor de kosten, welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, voor zover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend of door de intrekking van dagvaardingen of rechtsmiddelen door het openbaar ministerie nutteloos is geworden.
15. Als onderdeel van de verdediging in de strafzaak heeft dr. [naam], psychiater/psychoanalyticus verzoeker onderzocht en over hem gerapporteerd. Dr. [naam psychiater/psychoanalyticus] heeft voor zijn werkzaamheden in totaal € 2.039,= aan de raadsvrouw van verzoeker in rekening gebracht. Deze heeft de kosten als onderdeel van de kosten van rechtsbijstand gedeclareerd aan de werkgever van verzoeker. Met het opmaken van het rapport zijn in totaal ruim veertien uren gemoeid geweest. Deze rapportage is in de strafzaak overgelegd.
16. Het hof is van oordeel dat de rapportage van [naam psychiater/psychoanalyticus] het belang van het onderzoek heeft gediend. De kosten van het onderzoek zijn echter, zoals hier is overwogen, niet ten laste van verzoeker gekomen. Het verzoek tot vergoeding van die kosten zal daarom worden afgewezen.
17. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding zal in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 591 en het verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering samen, nu deze ook in één verzoekschrift kunnen worden ingediend en plegen te worden ingediend, worden toegewezen € 540,= (inclusief BTW).
- kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 540,=(zegge: vijfhonderd en veertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer 59.61.77.577 van de Stichting Beheer Derdengelden van het kantoor [naam advocatenkantoor].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2011.