ECLI:NL:GHARN:2011:BR5306

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Avnr 285-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 mei 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die een vergoeding van kosten van rechtsbijstand vroeg op basis van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Verzoekster en zes medeverdachten, waaronder medeverdachte Van P., waren in eerste aanleg bijgestaan door een raadsman. Van P. werd in hoger beroep veroordeeld, terwijl verzoekster en de andere medeverdachten in eerste aanleg vrijgesproken werden. De raadsman heeft verschillende declaraties verzonden aan Van P. en verzoekster stelt dat haar kosten van rechtsbijstand door Van P. zijn voorgeschoten. Het hof oordeelt echter dat niet is komen vast te staan dat er een afspraak was tussen verzoekster en Van P. over het voorschieten van de kosten. Hierdoor heeft verzoekster geen kosten van de raadsman gemaakt in de zin van artikel 591a W.v.Sv. Het verzoek om vergoeding is afgewezen. Het hof heeft ook overwogen dat de kosten van rechtsbijstand alleen vergoed kunnen worden als deze ten laste van verzoekster komen. Aangezien de declaraties aan Van P. waren gericht en door hem of aan hem verbonden vennootschappen zijn betaald, concludeert het hof dat deze kosten als eigen kosten door Van P. zijn beschouwd. Het hof kent verzoekster wel een vergoeding toe van € 540 voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift, maar wijst het overige verzoek af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Pkn. 21-004536-06
Avnr: 285-10
Het hof heeft gezien het op 17 maart 2010 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift van:
[naamverzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [wwonplats en adres]
domicilie kiezende ten kantore van haar raadsman,
hierna te noemen verzoekster,
ingediend door mr. [naam raadsman], advocaat te [plaats], strekkende tot toekenning van een vergoeding ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering in de kosten van de raadsman, vermeerderd met de kosten voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 25 oktober 2010 en 21 april 2011 de advocaat-generaal en namens verzoekster mr. [naam advocaat] voornoemd. Verzoekster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Het hof heeft kennis genomen van de overige zich in het procesdossier bevindende stukken, waaronder de conclusie van de advocaat-generaal, de brief van 5 november 2010 met bijlagen van de raadsman.
Het hof heeft bij tussenbeschikking van 6 december 2010 de behandeling van het verzoekschrift heropend omdat het hof nadere informatie behoefde met betrekking tot de vraag voor wiens rekening de kosten voor rechtsbijstand komen of zijn gekomen, nu in het bijzonder de bijlagen bij de brief van 5 november 2010 de vraag oproepen of de kosten van rechtsbijstand zijn voldaan door verzoekster dan wel door [naam] B.V.
OVERWEGINGEN
1. Bij onherroepelijk geworden arrest van 16 december 2009 is verzoekster vrijgesproken van het haar onder 1 en 2, tenlastegelegde. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
2. Het inleidend verzoekschrift strekt tot toekenning van een vergoeding in de kosten van de raadsman tot een bedrag van € 4.768,73 voor de rechtsbijstand in eerste aanleg en tot een bedrag van € 18.366,46 voor de rechtsbijstand in hoger beroep, vermeerderd met de forfaitaire vergoeding voor het indienen en behandelen van het verzoekschrift.
3. Het verzoekschrift is tijdig ingediend en is in zoverre ontvankelijk.
4. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toekenning van een vergoeding in de kosten van de raadsman, met dien verstande dat hij zich niet kan vinden in de benadering van verzoekster dat de kosten van rechtsbijstand van de verschillende verdachten die alle aan haar medeverdachte [naam medeverdachte] zijn gedeclareerd, wat betreft de eerste aanleg voor 1/6 en in hoger beroep voor de helft aan verzoekster worden toegerekend, omdat de zaken van de verschillende medeverdachten niet identiek waren en medeverdachte [naam medeverdachte] wel is veroordeeld. De advocaat-generaal heeft zich ten aanzien van het toe te kennen bedrag gerefereerd aan het oordeel van het hof
5. De raadsman heeft gepersisteerd bij het verzoek. De raadsman heeft gesteld dat, indien mocht blijken dat de BTW door de hierna te noemen vennootschap en maatschappen is verrekend, die BTW in mindering kan worden gebracht op de gevraagde vergoeding. De raadsman heeft het hof toegezegd het hof zo spoedig mogelijk te informeren indien hem het tegenovergestelde mocht blijken. Het hof heeft van de raadsman geen bericht ontvangen.
6. Verzoekster is vervolgd ter zake van – kort samengevat – 1) tezamen en in vereniging leiding geven aan het opzettelijk onjuist of onvolledig doen van een op grond van de Douanewet vereiste aangifte, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd en 2 en 3) tezamen en in vereniging leiding geven aan het overgeven of voor raadpleging beschikking stellen van valse of vervalste gegevensdragers, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd. Medeverdachte [naam medeverdachte] is directeur van de beide rechtspersonen die in de tenlastelegging worden genoemd.
7. Verzoekster en zes medeverdachten, onder wie [naam medeverdachte] voornoemd, zijn in eerste aanleg bijgestaan door mr. [naam advocaat]. De vier medeverdachten van [naam medeverdachte] en verzoekster zijn in eerste aanleg vrijgesproken. Mr. [naam advocaat] heeft verzoekster en medeverdachte [naam medeverdachte] ook in hoger beroep bijgestaan. Medeverdachte [naam medeverdachte] is in hoger beroep veroordeeld ter zake van: Ingevolge wettelijke bepalingen verplicht zijn tot het overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen van bepaalde gegevensdragers, opzettelijk valse of vervalste gegevensdragers overgeven of voor raadpleging beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig rechten bij invoer worden geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd. Tegen dit arrest heeft hij beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft daarop nog niet beslist.
8. Mr. [naam raadsman] heeft ter zake van voornoemde rechtsbijstand verschillende declaraties verzonden;
- d.d. 14 maart 2006 ad € 5.950,= aan medeverdachte [naam medeverdachte] (voorschot);
- d.d. 10 juli 2006 ad € 17.487,05 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 14 november 2006 ad € 5.175,31 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 31 december 2006 ad € 2.204,95 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 18 april 2007 ad € 1.071,= aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 31 december 2007 ad € 6.443,85 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 13 februari 2008 ad € 11.114,60 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 3 april 2008 ad € 1.297,10 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 3 juli 2008 ad € 1.707,65 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 10 juli 2009 ad € 880,60 aan medeverdachte [naam medeverdachte];
- d.d. 19 oktober 2009 ad € 8.925,= aan medeverdachte [naam medeverdachte] (voorschot) en
- d.d. 31 december 2009 ad € 3.088,16 aan medeverdachte [naam medeverdachte].
9. Verzoekster stelt dat haar kosten van rechtsbijstand door haar medeverdachte [naam medeverdachte] zijn voorgeschoten.
10. De declaratie d.d. 14 maart 2006 is betaald via een privé bankrekening op naam van [naam medeverdachte], de declaratie van 10 juli 2006 is betaald via een bankrekening op naam van de maatschap AC [naam medeverdachte], de declaratie d.d. 14 november 2006 is betaald via een bankrekening op naam van de maatschap Gebr. [naam medeverdachte], de declaraties d.d. 31 december 2006 en 18 april 2007 zijn betaald via een privé bankrekening van [naam medeverdachte], de declaraties d.d. 31 december 2007, 3 april 2008 en 19 oktober 2009 via een bankrekening op naam van [naam] B.V. en de declaratie d.d. 10 juli 2007 via een bankrekening op naam van [naam medeverdachte]. Omtrent de declaraties d.d. 13 februari 2008, 3 juli 2008 en 31 december 2009 heeft verzoekster geen informatie verschaft. [naam medeverdachte voornoemd is enig bestuurder van de enige aandeelhouder van [naam] B.V. Nu het hof niet meer van de raadsman heeft vernomen gaat het hof ervan uit dat de door de in de declaraties begrepen BTW door de hiervoor genoemde vennootschap en maatschappen in vooraftrek is gebracht.
11. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
12. Voor een vergoeding in de kosten van de rechtsbijstand is alleen dan plaats indien deze kosten ten laste van verzoekster komen of zijn gekomen. De declaraties van de raadsman zijn gericht aan [naam medeverdachte] en door deze of door aan hem verbonden vennootschap en maatschappen betaald, in ieder geval wat betreft de vennootschap en de maatschappen onder verrekening van de BTW. Dit wijst erop dat [naam medeverdachte] deze kosten als eigen kosten heeft beschouwd. Verzoekster stelt dat haar kosten van rechtsbijstand door [naam medeverdachte] zijn voorgeschoten. Aan het hof is geen schriftelijk stuk overgelegd waaruit deze afspraak blijkt. Verwacht mag worden dat een dergelijke afspraak die voor verzoekster verstrekkende financiële gevolgen kan hebben, tijdig schriftelijk wordt vastgelegd. Dit is kennelijk niet het geval geweest. Daarom is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat tussen verzoekster en [naam medeverdachte] is afgesproken dat haar kosten van rechtsbijstand door [naam medeverdachte] als voorschot zouden worden betaald. Overigens mag bij een dergelijke afspraak verwacht worden dat verzoekster rechtstreeks op haar naam gestelde declaraties ontvangt die dan bij wijze van voorschot door [naam medeverdachte] worden voldaan waarbij geen sprake is van verrekening van de BTW. Ook dit is niet het geval geweest. Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat niet is komen van te staan dat de kosten van rechtsbijstand ten laste van verzoekster komen. Verzoekster heeft derhalve geen kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering gemaakt. Het hof ziet daarom, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen gronden van billijkheid om aan verzoekster ter zake van de kosten van rechtsbijstand enige vergoeding toe te kennen.
13. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan, in het onderhavige geval als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van dit verzoekschrift worden toegewezen € 540,= (exclusief BTW).
BESCHIKKENDE
Het hof:
- kent aan verzoeker toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 540,= (zegge: vijfhonderd en veertig euro) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op rekeningnummer [naam advocatenkantoor].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter, in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2011.