ECLI:NL:GHARN:2011:BR1689

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
30 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.076.163/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie en hoofdverblijfplaats van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 30 juni 2011, gaat het om een hoger beroep inzake de wijziging van de kinderalimentatie en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind], geboren in 2005, na de echtscheiding van partijen. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. I.H. Grandjean, verzoekt de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 12 augustus 2010 te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw is vastgesteld en de man verplicht werd tot betaling van € 372,-- per maand aan kinderalimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. L.N. de Jong, heeft voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld en verzoekt om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 395,-- per maand.

De rechtbank had eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij de vrouw zou zijn, omdat zij de meeste zorg- en opvoedingstaken op zich nam. De man betwist dit en stelt dat [kind] bij hem zou moeten wonen, gezien de nabijheid van haar school en zwemlessen. Het hof overweegt dat de vrouw, sinds het uiteengaan, de meeste zorg voor [kind] heeft gedragen en dat de huidige situatie in overeenstemming moet zijn met de feitelijke situatie. Het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank dat de hoofdverblijfplaats bij de vrouw blijft.

Wat betreft de kinderalimentatie oordeelt het hof dat de man door de economische recessie zijn werkuren heeft moeten verminderen, wat heeft geleid tot een inkomensdaling. Het hof stelt vast dat de man recht had op een deeltijd WW-uitkering, die hij niet heeft aangevraagd. Het inkomensverlies is voor een deel herstelbaar. Het hof komt tot de conclusie dat de man vanaf 13 september 2010 in staat is om een bijdrage van € 369,-- per maand te betalen voor de kosten van verzorging en opvoeding van [kind]. De eerdere beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de alimentatie wordt aangepast.

Uitspraak

Beschikking d.d. 30 juni 2011
Zaaknummer 200.076.163/01
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.H. Grandjean, kantoorhoudende te Wijhe,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het voorwaardelijk incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.N. de Jong, kantoorhoudende te Kampen.
Het geding in eerste aanleg
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 12 augustus 2010 heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008, met daarin opgenomen een tussen de man en de vrouw gesloten convenant d.d. 29 november 2007, met betrekking tot de hoofdverblijfplaats gewijzigd en bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [kind] (hierna te noemen: [kind]), geboren [in 2005], bij de vrouw is. De rechtbank heeft de beschikking van 16 januari 2008 tevens met betrekking tot de kinderbijdrage gewijzigd en bepaald dat de man met ingang van 7 juli 2009 een bedrag van € 372,-- per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind].
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 29 oktober 2010, heeft de man verzocht de beschikking van 12 augustus 2010 te vernietigen en opnieuw beslissende
de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek(en) tot wijziging van de hoofdverblijfplaats en de kinderalimentatie, althans haar verzoek(en) af te wijzen, althans de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008 met het daarin opgenomen tussen partijen gesloten convenant van 29 november 2007 met betrekking tot de hoofdverblijfplaats in stand te laten, althans de (zelfstandige) verzoeken van de man toe te wijzen en te bepalen dat de door hem te betalen kinderalimentatie € 256,-- per maand bedraagt tot 1 september 2010 en vanaf 13 september 2010 € 51,-- per maand (afhankelijk van de hoofdverblijfplaats), althans een zodanige beschikking te geven als het hof in goede justitie juist acht, kosten rechtens.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 27 december 2010, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans de verzoeken van de man af te wijzen.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift voorwaardelijk incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht, voor het geval het hof in de stellingen van de man aanleiding mocht zien zijn verplichting tot betaling van kinderalimentatie opnieuw vast te stellen, bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank van 12 augustus 2010 te vernietigen voor zover de beschikking de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie betreft en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de man met ingang van 7 juli 2009 een bedrag van € 372,-- per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], zulks tot aan de datum van de uitspraak van het hof en voorts te bepalen dat de man met ingang van de datum van uitspraak van het hof een bedrag van € 395,-- per maand telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind], althans een hoger bedrag dan € 372,-- per maand.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 februari 2011, heeft de man het verzoek in het voorwaardelijk incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van
22 november 2010 met een bijlage van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), een brief van 1 december 2010 met een bijlage van mr. Grandjean en een brief van 10 maart 2011 met een bijlage van mr. De Jong.
Ter zitting van 7 juni 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw, beiden bijgestaan door hun advocaat. Namens de raad was mevrouw L. Jager aanwezig. Door mr. De Jong zijn pleitaantekeningen overgelegd. De door mr. Grandjean overgelegde pleitaantekeningen overschreden de in het procesreglement genoemde omvang en zijn derhalve geweigerd.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 12 juli 2002 in de gemeente Ommen met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk [kind] is geboren. Partijen zijn gezamenlijk met het gezag over [kind] belast.
2. Partijen hebben op 29 november 2007 een echtscheidingsconvenant ondertekend, waarin zij onder meer hebben vastgelegd dat de kinderen de woonplaats van de man volgen en dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie van € 328,-- per maand verstrekt voor [kind].
3. Bij beschikking van 16 januari 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de regeling, zoals door partijen overeengekomen in het convenant van 29 november 2007, deel uitmaakt van de beschikking. Het huwelijk tussen partijen is op 22 januari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
4. Bij inleidend verzoekschrift van 6 juli 2009, ingediend op de griffie van de rechtbank op 7 juli 2009, heeft de vrouw de rechtbank (onder meer) verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar is en dat de man ter zake van kinderalimentatie een bedrag van € 420,-- (bruto) per maand, althans een hoger bedrag dan € 328,-- (bruto) per maand aan haar dient te voldoen.
5. De man heeft zich tegen het inleidende verzoek van de vrouw verweerd en heeft daarbij tevens een zelfstandig verzoek gedaan. De vrouw heeft zich tegen het zelfstandige verzoek van de man verweerd.
6. Bij de beschikking waarvan beroep van 12 augustus 2010 heeft de rechtbank, na tussenbeschikking van 29 oktober 2009 en 8 maart 2010, beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Tegen deze beslissing is het hoger beroep van de man gericht.
De geschilpunten
7. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
? de hoofdverblijfplaats van [kind];
? de kinderalimentatie en wel op de volgende punten:
- de ingangsdatum;
- de behoefte van [kind];
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de omgangskosten;
- de ziektekosten;
- de draagkracht van de vrouw en wel op het punt van de woonlasten;
- de draagkrachtvergelijking.
De overwegingen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [kind]
8. Partijen verschillen van mening over de hoofdverblijfplaats van [kind]. Volgens de man dient haar hoofdverblijf bij hem te worden bepaald, aangezien hij nog steeds in de woning verblijft waar [kind] vanaf haar geboorte heeft gewoond en haar school nabij die woning is gelegen, terwijl [kind] voorts in de woonplaats van de man zwemlessen volgt. De vrouw wijst er echter op dat zij sinds het uiteengaan van partijen het grootste deel van de zorg- en opvoedingstaken heeft verricht. Doordat zij alleen werkt tijdens schooluren, is zij vrij wanneer [kind] ook vrij is. [kind] verblijft dan ook het meest bij haar. Gelet daarop is de vrouw van mening dat het hoofdverblijf van [kind] bij haar moet worden bepaald.
9. De man is van mening dat de raad onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre beide ouders [kind] een consequente, stabiele en veilige leefomgeving kunnen bieden en wat de belasting van het heen en weer reizen tussen de woonplaatsen van partijen op [kind] is. Naar de mening van de man is een aanvullend onderzoek door de raad dan ook geïndiceerd. Net als de raad en de vrouw ziet het hof geen aanleiding om een nader raadsonderzoek, zoals door de man verzocht, te gelasten. Het hof acht zich op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting voldoende voorgelicht. Het verzoek van de man dient derhalve in zoverre te worden afgewezen.
10. Ten aanzien van het hoofdverblijf van [kind] overweegt het hof het volgende. Uit het rapport van de raad van 19 mei 2010 blijkt dat beide ouders voldoende capaciteiten hebben om [kind] een veilige leefomgeving te bieden. Op grond van het tussen partijen overeengekomen ouderschapsplan verblijft [kind] het merendeel van de tijd bij de moeder. Ook het grootste deel van de verzorging van [kind] ligt conform het ouderschapsplan bij de moeder. Gelet daarop is het hof met de moeder van oordeel dat de juridische situatie in overeenstemming dient te worden gebracht met de feitelijke situatie. De rechtbank heeft dan ook terecht het hoofdverblijf van [kind] bij de moeder bepaald.
De overwegingen ten aanzien van de kinderalimentatie
De ingangsdatum
11. De vrouw stelt dat een eventuele wijziging van de onderhoudsverplichting van de man niet met terugwerkende kracht, zoals door hem verzocht, maar met ingang van de datum van de beschikking van het hof dient plaats te vinden. Zij wijst er daartoe op dat zij de door de man betaalde onderhoudsbijdragen heeft aangewend voor het levensonderhoud van [kind].
12. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. In zaken waarin wijziging wordt verzocht van een vastgestelde alimentatie¬bijdrage is het gebruikelijk dat deze wijziging ingaat op de datum waarop het inleidend verzoek ter griffie van de rechtbank is ingediend. In de onderhavige zaak is dit op 7 juli 2009 geschied. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Dat de vrouw de betaalde onderhoudsbijdragen reeds heeft aangewend ten behoeve van [kind] is niet zo'n bijzondere omstandigheid. Het hof is met de man van oordeel dat de vrouw er rekening mee had moeten houden dat de door de rechtbank vastgestelde bijdrage vanwege het ingestelde hoger beroep nog niet definitief is en derhalve door het hof kan worden gewijzigd. Nu ook overigens niet is gebleken van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan van het uitgangspunt moet worden afgeweken, zal het hof de grieven van partijen beoordelen vanaf de datum van indiening van het inleidend verzoek, zijnde 7 juli 2009.
De behoefte van [kind]
13. Tussen partijen is in geschil op welk bedrag de behoefte van [kind] dient te worden vastgesteld. Het hof zal de behoefte van [kind] conform de Tremanormen vaststellen. Op grond van die normen dient de behoefte te worden bepaald aan de hand van het gezinsinkomen van partijen voorafgaande aan het uiteengaan.
14. Volgens de man was het netto gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk € 3.043,-- per maand, zodat de behoefte van [kind] op een bedrag van ongeveer € 450,-- per maand dient te worden bepaald. De vrouw wijst erop dat partijen, toen zij uit elkaar gingen, een draagkrachtberekening hebben gemaakt aan de hand waarvan de behoefte van [kind] is bepaald op een bedrag van € 545,-- per maand. Zij is van mening dat de behoefte thans niet op een ander bedrag kan worden vastgesteld.
15. Het hof is van oordeel dat bij de vaststelling van de behoefte van [kind] moet worden uitgegaan van de draagkrachtberekening van Alimentatiehaven die in 2007 bij het uiteengaan van partijen is opgesteld. Weliswaar heeft de man gesteld dat hij een lager inkomen had dan uit die berekening volgt, maar daarvan is niet gebleken. De man heeft immers geen andere cijfers met betrekking tot 2007 overgelegd, dan waarvan in de berekening van Alimentatiehaven is uitgegaan. Wel heeft hij een nieuwe berekening gemaakt waaruit een lager inkomen blijkt, maar van de zijde van de man is ter zitting erkend dat het salaris dat uit de specificaties blijkt, in de berekening is opgenomen als een maandsalaris, terwijl die specificaties periodes van vier weken betreffen.
16. Op grond van het inkomen dat uit de berekening van Alimentatiehaven blijkt, zijnde € 3.572,-- netto per maand, dient de behoefte van [kind] overeenkomstig die berekening te worden bepaald op een bedrag van € 545,-- per maand.
De draagkracht van de man
* Het inkomen
17. De grief van de man met betrekking tot het door de rechtbank gehanteerde inkomen ziet op de periode vanaf de datum waarop het dienstverband van de man is teruggebracht van 38 naar 30 uren per week, derhalve vanaf 13 september 2010. Tegen de vaststelling van het inkomen van de man tot 13 september 2010 heeft hij geen grieven gericht. Het incidenteel appel van de vrouw - en de ten behoeve van dat incidenteel appel geformuleerde grief tegen de hoogte van het inkomen van de man - is voorwaardelijk ingesteld. Nu deze grief van de man er niet toe leidt dat zijn draagkracht voor de periode vóór 13 september 2010 opnieuw moet worden berekend, zal het hof de grief van de vrouw met betrekking tot het inkomen van de man meenemen in de beoordeling van dat inkomen voor de periode vanaf
13 september 2010.
18. Het hof stelt vast dat uit de door de man overgelegde brief van 1 september 2010 van zijn werkgever blijkt dat het dienstverband van de man met ingang van week 37, zijnde met ingang van 13 september 2010, is teruggebracht van 38 uren per week naar 30 uren per week. Tussen partijen is niet in geschil dat deze vermindering van uren een inkomensdaling heeft meegebracht.
19. De vrouw stelt zich echter op het standpunt dat met deze inkomensdaling geen rekening dient te worden gehouden, maar dat bij de bepaling van de draagkracht van de man moet worden uitgegaan van de verdiencapaciteit van de man. Zij voert daartoe aan dat de man ervoor had kunnen kiezen zijn dienstverband van 38 uren per week te behouden en dat bovendien niet is gebleken dat er sprake is van een structurele inkomensdaling. Ter zitting van het hof heeft de man verklaard dat zijn werkgever door de economische recessie minder werk had en dat hij daarom genoodzaakt was om minder uren te gaan werken. Het hof acht deze stelling aannemelijk. Nu uit de door de man overgelegde salarisspecificatie van de weken 1 tot en met 4 in 2011 volgt dat hij thans nog steeds 30 uren per week werkt, is het hof van oordeel dat de inkomensdaling structureel is.
20. Het hof acht het echter een feit van algemene bekendheid dat in een geval als het onderhavige, waarbij het aantal werkuren per week door de economische recessie noodgedwongen beperkt moet worden, de werknemer in aanmerking komt voor een deeltijd WW-uitkering. Hoewel de man een dergelijke uitkering niet heeft aangevraagd en derhalve ook niet ontvangt, is het hof op basis van hetgeen de man heeft verklaard van oordeel dat hij daar wel aanspraak op had kunnen maken. Gelet daarop is het inkomensverlies deels, namelijk gedurende de eerste twee maanden tot 75% en daarna tot 70%, voor herstel vatbaar. Doelmatigheidshalve bepaalt het hof het deel van het inkomensverlies dat voor herstel vatbaar is voor de gehele periode vanaf 13 september 2010 op 70%.
21. Voor de bepaling van het inkomensverlies dient te worden vastgesteld wat het huidige inkomen van de man is, waarna dit dient te worden vergeleken met het inkomen van de man in de periode voorafgaande aan 13 september 2010. Nu uit de jaaropgave over 2008 is gebleken dat het inkomen van de man destijds hoger was dan waarvan de rechtbank in de draagkrachtberekening is uitgegaan, terwijl de man voorts geen meer recente inkomensgegevens - waaronder met name een jaaropgave over 2009 - heeft overgelegd, is het hof van oordeel dat het inkomen van de man voorafgaande aan de inkomensdaling overeenkomstig hetgeen de vrouw in haar incidenteel appel heeft gesteld aan de hand van de jaaropgave 2008 dient te worden bepaald op een bedrag van € 43.578,-- bruto per jaar. De juistheid van de stelling van de man dat in de jaaropgave 2008 incidentele posten zijn verwerkt, die geen structureel bestanddeel van zijn inkomen uitmaken, is niet gebleken, zodat het hof daarin geen aanleiding ziet om van een ander jaarinkomen uit te gaan dan het inkomen zoals dat op die jaaropgave is vermeld.
22. Het huidige inkomen van de man bepaalt het hof aan de hand van de door de man overgelegde salarisspecificatie van de eerste vier weken van 2011. Indien dat inkomen wordt geëxtrapoleerd naar een inkomen over een heel jaar, volgt daaruit een bruto-inkomen van € 32.065,-- per jaar. Gelet daarop bedraagt het inkomensverlies (€ 43.578,-- minus € 32.065,-- =) € 11.513,-- bruto per jaar.
23. Zoals reeds hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat als gevolg van de deeltijd WW-uitkering 70% van dat inkomensverlies, zijnde afgerond € 8.059,-- bruto per jaar, voor herstel vatbaar is. Voor de berekening van de draagkracht van de man vanaf 13 september 2010 dient zijn inkomen dan ook te worden bepaald op een bedrag van (€ 32.065,-- + € 8.059,-- =) € 40.124,-- bruto per jaar.
* De omgangskosten
24. De man stelt dat de rechtbank ten onrechte de omgangskosten heeft geschat op € 50,-- per maand. Volgens de man bedragen de omgangskosten € 100,-- per maand, gelet op de feitelijke verblijfsduur van [kind] bij hem, waarbij rekening is gehouden met doordeweekse dagen, weekenden en vakanties.
25. Het hof is met de vrouw van oordeel dat uit de zorgregeling volgt dat [kind] gemiddeld tien dagen per maand bij de man verblijft. Overeenkomstig hetgeen gebruikelijk is dienen de verblijfskosten op een bedrag van € 5,-- per dag te worden bepaald. Gelet daarop heeft de rechtbank de omgangskosten terecht op een bedrag van (10 x € 5,-- =) € 50,-- per maand bepaald.
* De ziektekosten
26. In haar voorwaardelijk incidenteel appel stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte bij het berekenen van de draagkracht van de man een bedrag van € 14,-- per maand ter zake van verplicht eigen risico heeft gehanteerd. Volgens haar is niet gebleken dat het eigen risico is gerealiseerd.
27. Het hof stelt vast dat de man stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij een deel van zijn ziektekosten zelf heeft moeten voldoen. Een aantal van die stukken heeft echter betrekking op [kind]. De voor haar gemaakte kosten worden niet meegenomen in de beoordeling van de vraag of de man zijn eigen risico heeft gerealiseerd. De overige stukken kunnen niet tot de conclusie leiden dat de man ieder jaar zijn volledige eigen risico realiseert. Daarom zal het hof de kosten voor het eigen risico naar redelijkheid en billijkheid bepalen op de helft van het volledige eigen risico, zijnde € 7,-- per maand. Gelet op de omstandigheid dat het incidenteel appel van de vrouw een voorwaardelijk karakter heeft en de grieven van de man er toe leiden dat niet eerder dan vanaf 13 september 2010, een nieuwe draagkrachtberekening dient te worden gemaakt, zal het hof vanaf die datum rekening houden met een lager bedrag voor de post verplicht eigen risico.
* De draagkrachtberekening
28. Gelet op het voorgaande en gelet op de overige niet-betwiste bedragen zoals die zijn opgenomen in de aan de bestreden beschikking gehechte draagkrachtberekening, wordt de draagkracht van de man aan de hand van de tarieven van juli 2010 voor de periode vanaf 13 september 2010 als volgt berekend.
Bruto jaarinkomen inclusief deeltijd WW-uitkering € 40.124
Eigenwoningforfait € 2.013
Rente en kosten van (hypothecaire) schulden € 10.982 -
Belastbare inkomsten uit eigen woning € 8.969 -
Belastbaar inkomen uit werk en woning € 31.155
- € 6.094 schijf 33,45%
- € 5.427 schijf 41,95%
Inkomensheffing box 1 € 11.521
Totale inkomsten € 40.124
Inkomensheffing box 1 € 11.521
Heffingskorting en standaard heffingskorting € 3.476 -
Verschuldigde inkomensheffing € 8.045 -
Besteedbaar inkomen per jaar € 32.079
Besteedbaar inkomen per maand € 2.673
Bijstandsnorm inclusief vakantiegeld € 913
Hypotheekrente € 915
Forfait overige eigenaarslasten € 95 +
Af: 'gemiddelde basishuur' € 207 -
Woonlasten € 803 +
Nominale premie basisverzekering ZVW € 120
Verplicht eigen risico € 7 +
Door werkgever ingehouden bijdrage ZVW € 174 +
Af: in bijstandsnorm begrepen deel ZVW € 44 -
Ziektekosten € 257 +
Kosten kinderopvang € 48 +
Kosten omgangsregeling € 50 +
Draagkrachtloos inkomen € 2.071 -
Draagkrachtruimte € 602
29. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve € 421,-- per maand, beschikbaar voor alimentatie ten behoeve van [kind]. De man is derhalve, gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het voordeel buitengewone uitgaven kinderen, vanaf 13 september 2010 in staat een bijdrage van € 462,-- per maand te voldoen.
De draagkracht van de vrouw
30. De man stelt dat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw, gelet op het forse verschil in hoogte van inkomen tussen de vrouw en haar nieuwe partner, met maximaal een derde deel van de woonlasten rekening dient te worden gehouden. Het hof volgt de man niet in deze stelling. De vrouw en haar partner kunnen ieder in hun eigen levensonderhoud voorzien. In een dergelijk geval is het uitgangspunt dat met de helft van de woonlasten rekening wordt gehouden. Een verschil in hoogte van het inkomen tussen de vrouw en haar partner maakt dit in beginsel niet anders. Het hof ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak af te wijken van hetgeen gebruikelijk is. Derhalve acht het hof de hoogte van de door de rechtbank gehanteerde woonlasten juist.
31. Ten aanzien van de hoogte van het inkomen van de vrouw overweegt het hof dat de man onvoldoende heeft weersproken dat het salaris van de vrouw niet is gewijzigd.
32. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de rechtbank de draagkracht van de vrouw op juiste wijze heeft berekend. Het hof gaat derhalve van die berekening uit, zodat de vrouw een bedrag van € 220,-- per maand beschikbaar heeft voor [kind].
De draagkrachtvergelijking
33. Onderhoudsplichtigen dienen in beginsel naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van hun kinderen. De kosten van [kind] bedragen € 545,- per maand.
34. Nu het hof voor de periode van 7 juli 2009 tot 13 september 2010 tot dezelfde draagkrachtberekeningen en derhalve tot dezelfde draagkrachtvergelijking komt als de rechtbank, is het hof van oordeel dat het aandeel van de man in de kosten verzorging en opvoeding van [kind] over die periode overeenkomstig de bestreden beschikking op een bedrag van € 372,-- per maand dient te worden bepaald.
35. In de periode vanaf 13 september 2010 is de totale draagkracht van partijen
(€ 462,-- + € 220,-- =) € 682,-- per maand. Het aandeel van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] dient derhalve te worden bepaald op een bedrag van (€ 462,-- / € 682,--) x € 545,-- = afgerond € 369,-- per maand. Het aandeel van de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] in diezelfde periode bedraagt (€ 220,-- / € 682,--) x € 545,-- = afgerond € 176,-- per maand. Nu de man in staat moet worden geacht de bijdrage van € 369,-- per maand te voldoen, zal het hof de door hem te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van [kind] op dat bedrag bepalen.
Slotsom
36. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] voor de periode na 13 september 2010 is bepaald op een bedrag van € 372,-- per maand;
en in zoverre opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 16 januari 2008, met daarin opgenomen het tussen partijen gesloten convenant van 29 november 2007, en bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], [in 2005], met ingang van 13 september 2010 op € 369,-- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G.M. van der Meer en H.J. de Ruijter en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juni 2011 in bijzijn van de griffier.