ECLI:NL:GHARN:2011:BR0331

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
14 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.079.963/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en omgangsregeling na scheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 14 juni 2011 uitspraak gedaan in hoger beroep over de kinderalimentatie en de omgangsregeling van de minderjarige [kind 1], geboren in 1998, na de scheiding van de ouders. De vrouw, appellante in het principaal appel, verzocht om de vernietiging van de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 14 oktober 2010, die de kinderalimentatie op € 250,- per maand had vastgesteld. De man, geïntimeerde in het principaal appel, had in zijn verweerschrift een verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend, waarbij hij een lagere bijdrage van € 118,- per maand voorstelde.

Het hof heeft vastgesteld dat de man [kind 1] op 28 juli 1998 heeft erkend en dat de vrouw alleen belast is met het gezag. De omgangsregeling is eerder vastgesteld, maar partijen hebben geschilpunten over de hoogte van de kinderalimentatie en de omgang op speciale dagen zoals Koninginnedag en Oud en Nieuw. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, inclusief de financiële situatie van de man en de behoefte van [kind 1].

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de kinderalimentatie vastgesteld op € 118,- per maand, met ingang van 14 oktober 2010. Tevens is bepaald dat [kind 1] elke Koninginnedag bij de vrouw zal zijn en dat de omgang met de man op Oud en Nieuw om en om zal plaatsvinden. De beslissing is genomen in het belang van [kind 1] en houdt rekening met de wensen van het kind en de draagkracht van de man. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 14 juni 2011
Zaaknummer 200.079.963
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. B.H. Bongers,
kantoorhoudende te Zwolle,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellant in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R.J. de Vries,
kantoorhoudende te Coevorden.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 14 oktober 2010, waarvan de inhoud bij partijen bekend is.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 7 januari 2011, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 14 oktober 2010 te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie en de omgangsregeling betreft en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat de man met ingang van 14 oktober 2010 subsidiair 7 januari 2011
€ 450,- per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1] (hierna: [kind 1]), geboren [in 1998], en dat [kind 1] elke Koninginnedag en Oud en Nieuw bij haar zal doorbrengen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 9 februari 2011, heeft de man het verzoek bestreden. Tevens heeft de man bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 14 oktober 2010 te vernietigen voor zover het de kinderalimentatie betreft en in zoverre opnieuw beslissende te bepalen dat hij € 118,- per maand aan de vrouw dient te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1].
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 21 maart 2011, heeft de vrouw het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 14 april 2011 met bijlagen, van mr. De Vries en een brief van 26 april 2011 van de Raad voor de Kinderbescherming.
[kind 1] is op 2 mei 2011 gehoord door een raadsheer-commissaris. Ter zitting van
3 mei 2011 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen en hun advocaten.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. [kind 1] is geboren uit de affectieve relatie van partijen. De man heeft [kind 1] op
28 juli 1998 erkend. De vrouw is van rechtswege alleen belast met het gezag over hem. [kind 1] woont sinds het uiteengaan van partijen medio 2000 bij de vrouw.
2. Bij beschikking van 31 mei 2001 heeft de rechtbank een omgangsregeling tussen
[kind 1] en de man vastgesteld van eenmaal per veertien dagen van zaterdag
10:00 uur tot zondag 17:00 uur, de helft van de erkende feestdagen en één week in
de zomervakantie.
3. Op 20 mei 2010 heeft de vrouw zich tot de rechtbank gewend met het verzoek te
bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij haar zal zijn en dat de man
€ 450,- per maand kinderalimentatie ten behoeve van [kind 1] dient te betalen.
4. Bij verweerschrift van 15 juli 2010 heeft de man (zelfstandig) verzocht om de omgangsregeling uit te breiden.
5. Bij de beschikking waarvan beroep is de hoofdverblijfplaats van [kind 1] bij de vrouw bepaald, is een omgangsregeling tussen de man en [kind 1] vastgesteld en is de door de man ten behoeve van [kind 1] te betalen kinderalimentatie met ingang van 14 oktober 2010 bepaald op € 250,- per maand.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de omgangsregeling;
- de behoefte van [kind 1];
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- de nalatenschap;
- de inkomsten uit verhuur;
- de woonlasten;
- de premie oudedagsvoorziening;
- de spaarregeling voor [kind 1].
De omgangsregeling
7. Tussen partijen is niet langer in geschil dat voor wat betreft de omgang op Koninginnedag en met Oud en Nieuw de wens van [kind 1] gevolgd dient te worden. Dat betekent dat [kind 1] iedere Koninginnedag bij de vrouw zal zijn, zodat hij bij oma moederszijde naar de rommelmarkt kan, en dat hij Oud en Nieuw het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw zal vieren en zo verder.
De behoefte van [kind 1]
8. Partijen twisten over de hoogte van het gezinsinkomen ten tijde van hun uiteengaan.
9. Geabstraheerd van de fiscale voordelen is het huidig besteedbaar inkomen van de man zoals berekend door de rechtbank, en waar partijen geen grief tegen hebben gericht, € 1.610,- per maand.
10. Het hof gaat voor de behoeftebepaling van [kind 1] uit van dit inkomen, omdat dit hoger is dan het besteedbaar inkomen ten tijde van het samenzijn van partijen. [kind 1] profiteert mee van deze stijging in het inkomen van de man. Dat zou hij ook hebben gedaan als partijen samen waren gebleven.
11. De vrouw heeft haar stelling dat partijen tijdens hun samenzijn meer te besteden hadden dan € 1.600,- per maand, omdat de man toentertijd ook zwarte inkomsten had, tegenover de betwisting daarvan door de man, onvoldoende onderbouwd.
12. De man heeft niet gesteld dat ingeval wordt uitgegaan van een netto gezinsinkomen van € 1.600,- per maand, de door de rechtbank op € 250,- per maand gestelde behoefte van [kind 1] onjuist zou zijn. De behoefte van [kind 1] dient dan ook in redelijkheid te worden bepaald op € 250,- maand.
De nalatenschap
13. Wat de nalatenschap van de man zijn vader betreft houdt de grief van de vrouw enkel in dat de man wordt verweten dat hij deze nalatenschap nog niet te gelde heeft gemaakt en dat de man anders daarmee zijn woonlasten had kunnen verlagen.
14. Het hof is van oordeel dat de termijn sinds het verstrijken van het overlijden van de erflater nog niet zodanig lang is dat er rechtens vanuit moet worden gegaan dat de erfenis al wel te gelde is gemaakt, dan wel in redelijkheid reeds te gelde gemaakt had kunnen worden. Hieruit vloeit tevens voort dat de grief van de vrouw ten aanzien van de verlaging van de woonlasten van de man moet worden gepasseerd.
De inkomsten uit verhuur
15. De vrouw heeft de stelling dat de man inkomsten uit verhuur zou hebben van een huis in [Spanje], in het licht van het verweer van de man, onvoldoende
onderbouwd. Aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan.
De premie oudedagsvoorziening
16. Als gesteld en niet weersproken staat vast dat de man maandelijks een premie van € 104,- betaalt aan A&O Services voor een oudedagsvoorziening. Dit bedrag zal worden meegenomen in de draagkrachtberekening.
De spaarregeling voor [kind 1]
17. Als gesteld en evenmin weersproken staat vast dat de man € 68,- per maand spaart ten behoeve van [kind 1] bij Aegon. Dit bedrag zal worden opgenomen in de draagkrachtberekening.
De vaststelling van de alimentatie
18. Gelet op het vorenstaande en voorts uitgaande van de overige niet betwiste gegevens waaronder die in de beschikking waarvan beroep wordt de draagkracht van de man berekend als aangehecht.
19. Omdat iedereen die als verzekerde heeft te gelden voor de Zorgverzekeringswet en die een zogenaamd bijdrage-inkomen geniet daarover een inkomens-afhankelijke bijdrage verschuldigd is, zal het hof daarmee ook rekening houden. Voor de hoogte daarvan zal het hof aansluiting zoeken bij het door de man in zijn draagkrachtberekening van 18 januari 2011 opgenomen bedrag van € 45,- per maand, hetgeen zeker niet te hoog is.
20. Van de draagkrachtruimte is 70%, derhalve afgerond € 108,- per maand beschikbaar voor alimentatie. Gelet op het feit dat de man geen belasting hoeft te betalen komt hij niet in aanmerking voor fiscaal voordeel. Zodoende kan hij ten behoeve van [kind 1] maandelijks € 108,- voldoen. Aangezien de man zelf € 118,- per maand heeft aangeboden zal de kinderalimentatie worden vastgesteld op dat bedrag.
Slotsom
21. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het betreft het deel van de omgangsregeling dat op Koninginnedag en Oud en Nieuw ziet en de kinderalimentatie;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt dat de minderjarige [kind 1], geboren [in 1998], iedere Koninginnedag bij de vrouw is en Oud en Nieuw ieder jaar om en om bij de man, dan wel de vrouw;
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 1], geboren [in 1998], met ingang van 14 oktober 2010 op € 118,- per maand;
bepaalt dat deze bijdrage, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. B.J.J. Melssen, voorzitter, G.M. van der Meer en R. Feunekes, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 14 juni 2011 in het bijzijn van de griffier.