ECLI:NL:GHARN:2011:BQ9695

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.013.438/01 200.013.436/01 en 200.012.181/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ongerechtvaardigde afname van elektriciteit in hennepkwekerij

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 28 juni 2011, staat de aansprakelijkheid van verschillende partijen voor schade door ongerechtvaardigde afname van elektriciteit in een hennepkwekerij centraal. De appellante, Enexis B.V. (voorheen Essent Netwerk B.V.), heeft in hoger beroep de gedeeltelijke vernietiging van een eerdere uitspraak aangevochten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de betrokkenen, waaronder [X], [Y] en [Z], aansprakelijk waren voor de schade die Essent had geleden door de illegale afname van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat [Z] en [Y] jegens Essent aansprakelijk zijn, terwijl [X] de gelegenheid heeft gekregen om tegenbewijs te leveren. Het hof heeft overwogen dat de verklaringen van [X] niet voldoende steun vonden in andere getuigenverklaringen en dat er reden was om te twijfelen aan zijn geloofwaardigheid. De betrokkenen hebben verklaard dat zij samenwerkten in de exploitatie van de hennepkwekerij, waarbij [X] en [Z] regelmatig materialen en apparatuur kochten bij een growshop. Het hof heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 21.792,08 per betrokken partij, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de ontdekking van de hennepkwekerij op 21 februari 2005. De vorderingen van Essent zijn toegewezen, met uitzondering van de gevorderde incassokosten, die zijn afgewezen. Het hof heeft de hoofdelijke aansprakelijkheid van de drie gedaagden bevestigd en de eerdere vonnissen vernietigd waar nodig.

Uitspraak

Arrest d.d. 28 juni 2011
Zaaknummers 200.013.438/01, 200.013.436/01 en 200.012.181/01
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de hoofdzaken van:
Zaaknummer 200.013.438/01
Enexis B.V., voorheen handelend onder de naam Essent Netwerk B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Essent,
advocaat: mr. R.P. Doting, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[X],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [X],
advocaat: mr. E.M. Muller, kantoorhoudende te Deventer,
Zaaknummer 200.013.436/01
Enexis B.V., voorheen handelend onder de naam Essent Netwerk B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Essent,
advocaat: mr. R.P. Doting, kantoorhoudende te Groningen,
tegen
[Y],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [Y],
toevoeging,
advocaat: mr. S.S.M. Oomen, kantoorhoudende te Apeldoorn,
Zaaknummer 200.012.181/01
[Z],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
appellant in de hoofdzaak, tevens verweerder in het incident,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [Z],
advocaat: dr. mr. H.H. van Steijn, kantoorhoudende te Apeldoorn,
tegen
Enexis B.V., voorheen handelend onder de naam Essent Netwerk B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
geïntimeerde in de hoofdzaak, tevens eiseres in het incident,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Essent,
advocaat: mr. R.P. Doting, kantoorhoudende te Groningen.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 29 maart 2011 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop in alle zaken
Na het genoemde tussenarrest heeft [Z] een akte uitlating producties genomen. [X] heeft een akte overlegging productie genomen.Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
In alle drie de zaken: de aansprakelijkheid
1. Het hof heeft in het arrest van 6 juli 2010 als vaststaand aangenomen dat [Z] en [Y] jegens Essent aansprakelijk zijn voor de door Essent geleden schade. Het hof heeft [X] in de gelegenheid gesteld tot het leveren van tegenbewijs van het voorshands als vaststaand aangenomen feit dat hij tezamen met [Y] en [Z] betrokken is geweest bij de exploitatie van de hennepkwekerij. Het hof heeft overwogen dat, voor het geval [X] niet mocht slagen in het hem opgedragen tegenbewijs, ook hij aansprakelijk is voor de door Essent geleden schade.
In de zaak Essent tegen [X]
2. Uitsluitend [X] is als getuige gehoord. Het hof zal zijn verklaring en de door hem in het geding gebrachte schriftelijke bewijsmiddelen hierna thematisch bespreken, aan de hand van hetgeen in het arrest van 6 juli 2010 al is overwogen.
Bekendheid met de kwekerij
3. [Z] heeft tegenover de politie verklaard dat hij het wel eens over (een vermoeden van) een hennepkwekerij in de woning met [X] heeft gehad. [X] heeft zelf tijdens de politieverhoren erkend dat hij op een gegeven moment wel enig idee had van een eventuele hennepplantage in de woning aan de [straat] en dat [Y] daarvan zeker afwist.
4. Als getuige heeft [X] hierover het volgende verklaard.
"Mijn broer woont dicht bij het pand aan de [straat]. Toen daar een brand was ontstaan, ben ik hiervan door mijn broer op de hoogte gesteld. Pas op dat moment werd mij duidelijk dat daar een hennepkwekerij had gezeten. Mr. Struijk houdt mij voor wat ik heb verklaard op pagina 186 onderaan en 187 bovenaan in het proces-verbaal dat als productie 29 bij de memorie van grieven is gevoegd. Het klopt dat ik eerder al het vermoeden had dat in dat pand een hennepplantage zat, maar meer dan een vermoeden was het niet. Als ik vervolgens tegen de politie zeg dat ik met zekerheid weet dat [Y] daarvan af wist, dan is dat een conclusie die ik op dat moment trek op basis van vermoedens die ik al had en kennis die ik later heb opgedaan. Ik heb u eerder tijdens dit verhoor al gezegd dat ik wist dat [Y] huurder was van het bewuste pand en dat ik ook wist dat [Y] plantages had, maar niet dat hij een plantage in dat pand had. Ik moet wel zeggen dat ik mij indertijd, bij het afleggen van die verklaringen, niet heb gerealiseerd dat elk woord zo gewogen zou worden; het was de eerste keer dat ik met iets dergelijks in aanraking kwam, en ik heb gewoon open willen vertellen wat ik wist."
Samenwerking tussen [Z] en [X]
5. Tijdens een telefoongesprek tussen [Z] en [X] is het volgende gezegd:
[Z]: nou ja, daarom ga ik ook zeggen dat ik het aan iemand anders heb verhuurd…
[X]: “Dat jij het aan iemand anders hebt verhuurd? [Z]: Ja, ik zeg gewoon dat ik naar de buurman ben gegaan en met hem ben overeengekomen dat iemand anders het huurde.
6. Tijdens telefoongesprekken tussen [Z] en zijn vriendin [de vriendin van Z] is na de brand in de woning en de ontdekking van de hennepkwekerij het volgende gezegd:
[de vriendin van Z] zegt: “Ja, eigenlijk had jij er al een heel tijd geleden uit moeten stappen.” [Z] antwoord: “Ja, ja zeker.”
[de vriendin van Z] vraagt zich af wat [X] gaat doen.
[Z] zegt vervolgens dat [X] er nog niet bij hoort.
(…) en, later die dag:
[Z] belt z’n vriendin en zegt dat [X] had gebeld en dat er brand was geweest. [de vriendin van Z]: “Oh wat erg, [Y] heeft jullie dus genaaid.
[Z]: “Ja, dat weten we niet.”
[de vriendin van Z]: “Dus [Y] heeft jullie genaaid.
[Z]: Ja, daar zijn we dan ook over de piss van. (…)”
7. Als getuige heeft [X] hierover het volgende verklaard.
"U zegt dat u uit dit relaas de indruk krijgt dat [de vriendin van Z] en [Z] het over mij en [Z] hebben waar door [de vriendin van Z] wordt gezegd dat 'jullie' worden genaaid. Ik weet niet wie ze bedoelen, maar ik kan het niet zijn. Het kan ook gaan om [A] of [Y]. Het klopt wel dat ik [Z] kort na de brand heb gebeld. Hij was toen nog een goede vriend van mij, en ik hoorde van mijn broer dat het pand dat hij had gehuurd was afgebrand en dat daar een hennepplantage in had gezeten. Mijn broer had dat van de brandweer gehoord."
Electriciteit en betaalde rekeningen
8. [X] heeft erkend dat hij de kosten van het keuren van de meterkast voor [Z] heeft betaald. Volgens [Z] betaalde [X] de elektriciteitsrekeningen en kreeg hij hiervoor geld van [Y]. [Z] en [X] zouden de afspraak hebben gemaakt dat toen [Y] in de woning kwam, [Z] gewoon de huur zou blijven betalen en [X] de elektriciteitsrekeningen. Naar zeggen van [Z] haalde [X] de elektriciteitsrekeningen op uit de woning. Hij zegt zeker te weten dat [X] de elektriciteitsrekeningen heeft betaald.
9. Een telefoongesprek tussen [Z] en [X] verliep als volgt:
[Z] vertelt over het getuigenverhoor. [Z] vertelt dat hij door de politie stevig aan de tand werd gevoeld. [Z] vertelt dat de politie begon over elektriciteitsrekeningen. [Z] zegt: dat hij daar niet aan gedacht heeft. Dat het nog op zijn naam kon staan.
[X]: hadden we toch moeten doen. Ik zei toen ook al dat we het op een andere naam moesten zetten. Maar dat is nooit doorgezet.
10. Uit het proces-verbaal van politie blijkt dat in de woning van [X] een brief van Essent van december 2004 is aangetroffen, gericht aan [Z], [adres] te [plaats].
11. Als getuige heeft [X] hierover het volgende verklaard,
"[Z] was op een gegeven moment op vakantie en had gevraagd of ik hem wilde helpen als er iemand zou komen voor de keuring van de meterkast. Het kwam erop neer dat hij mij vroeg of ik de deur wilde opendoen. Dat is gebeurd: die meneer is geweest en heeft een rekening achtergelaten. Dat geld heb ik overgemaakt aan [het installatiebureau]. Aan Essent heb ik niets betaald. Ik hoor de advocaat van Essent zeggen dat hij hier nog nader onderzoek naar zal doen en met name zal nazoeken of de elektriciteitsrekeningen zijn betaald door stortingen of overboekingen, en in het laatste geval: vanaf welke rekening.
Volgens mij heeft [Z] een kast van Essent laten vervangen. Ik ben daar niet bij betrokken geweest. Mevrouw [B] verklaart dat ook (productie 3 bij de akte van 24 augustus 2010)."
12. In de toelichting bij de akte overlegging schriftelijk bewijs beroept [X] zich erop dat uit de financiële administratie niet van grote betalingen door [X] blijkt.
Contacten tussen [X] en [Y] (de growshop) en aanschaf van materialen (TL-armaturen)
13. [Y] heeft verklaard dat [X] en [Z] vrijwel elke week bij hem in de growshop in [plaats] kwamen en dat [X] altijd degene was die hem belde. [X] heeft zelf ook erkend dat hij wel eens met iemand van een growshop heeft gebeld en dat hij daar wel eens met [Z] is geweest. [Y] heeft tegenover de politie verder verklaard dat hij [X] en [Z] in de growshop heeft geïnformeerd over de opzet van een hennepkwekerij. [X] en [Z] zouden vervolgens 52 lampen, afzuigers, filters, lampen, potten, aarde, irrigatiesysteem e.d., alsmede 5 kweekkasten à € 2.000,- per stuk bij [Y] hebben besteld. Zij hebben die goederen samen opgehaald en vervolgens cash € 22.000,- aan [Y] betaald, aldus nog steeds [Y]. De afrekening geschiedde volgens hem door [X]. Voorts heeft [Y] verklaard dat [X] en [Z] enorme aantallen TL-armaturen, ongeveer 200, hebben gekocht, en dat hij heeft gezien dat ze deze buizen met z'n tweeën de woning binnendroegen.
14. [Z] heeft tegenover de politie onder meer verklaard dat hij, toen hij uit de woning wegging, werd benaderd door [Y], die de woning wilde huren. [Y] vroeg hem of hij TL-armaturen wilde kopen en gaf daarvoor geld. [Z] heeft toen TL-armaturen gekocht en deze bij [Y] in zijn growshop te [plaats] afgeleverd. [X] heeft tegenover de politie bevestigd dat hij ongeveer 100 TL-buizen en een schakelklok heeft aangeschaft.
15. Als getuige heeft [X] hierover het volgende verklaard.
"Het klopt dat ik een keer of 6 bij de growshop ben geweest, soms alleen, soms met [Z]. De eerste keer was ik daar omdat [Z] een borg had vooruitbetaald die de nieuwe huurder van het pand verschuldigd was. [Z] vroeg of ik met hem mee wilde gaan. [Z] kreeg die keer het geld niet, en later ben ik nog een paar keer gegaan om het alsnog te proberen. Eén keer heb ik iets bij die growshop gekocht.
Op vragen die u stelt over de armaturen met Tl-buizen kan ik het volgende verklaren: Wat ik hierover bij de politie heb verklaard, is niet helemaal waar. De reden is dat ik de naam va[Y] in dit verband niet wilde noemen. Hij was iemand waar ik op dat moment wel enige angst voor kende, en ik ging ervan uit dat wat ik over hem zou zeggen ook bij hem terecht zou komen. Het is als volgt gegaan: in de growshop raakte ik aan de praat met een medewerker (niet [Y] zelf). Het gesprek ging over verlichting. U moet weten dat de handel mij in het bloed zit; ik importeerde in die tijd bijvoorbeeld teakhouten tuinmeubels. Tijdens dit gesprek heb ik toegezegd om een aantal armaturen te leveren. Ik wilde dat rechtstreeks via de importeur doen. Dat bleek niet mogelijk te zijn. Daarom heb ik deze spullen uiteindelijk bij de Gamma gekocht. Ik had immers een afspraak, en die wilde ik nakomen. Op deze manier kon ik er alleen niets aan verdienen. Ik wil er wel op wijzen dat die armaturen niet voor hennepkwekerij bedoeld waren. [Z], die ook over armaturen heeft verklaard, legt dat verband evenmin; het zijn gewoon spullen die door de growshop zijn besteld en aan de growshop zijn geleverd. Volgens mij zijn ze ook niet bruikbaar voor de hennepkwekerij. De politie heeft ze bovendien niet in het pand aangetroffen. Dit speelde aan het einde van de zomer 2004, toen [Z] net uit de woning aan de [straat] weg was."
16. In de akte overlegging schriftelijk bewijs beroept [X] zich erop dat de politie geen TL-armaturen (en geen schakelklok) heeft aangetroffen. Over de doo[Y] afgelegde, belastende verklaringen heeft [X] als getuige het volgende verklaard.
"Je zou hier een mooi boek van kunnen maken, maar er is weinig van waar. Na mijn aanhouding heeft hij twee weken gehad om zijn eigen verhaal kloppend te maken, en daarin heeft hij mij kennelijk willen betrekken. Het had ook in alle kranten gestaan, onder meer dat twee vliegers waren aangehouden. Uit het dossier blijkt trouwens dat ik niet degene was die vaak met hem belde, maar [Z]. U constateert dat hij verklaart dat ik het over boten had als ik de plantage bedoelde, en u vraagt in dat verband een toelichting op mijn verklaring (bijlage 22 B bij de conclusie van repliek). In die verklaring heb ik het over boten en auto's. U moet zich voorstellen dat de sfeer bijna gezellig was. Er is inderdaad over boten gesproken. Het bleek zo te zijn dat we allebei dezelfde haven aan het Veluwermeer kenden. Ik heb daar altijd gewindsurft en in een Catamaran gezeild. Op dit moment heb ik een klein speedbootje dat in [plaats] ligt. Verder hebben we het gehad over klussen en het opknappen van boten, wat ook mijn interesse heeft".
Beoordeling van de contra-enquête
17. Het hof constateert dat de verklaring van [X] niet wordt ondersteund door enig ander getuigenbewijs, zoals door verklaringen van de vriendin van [Z] ([de vriendin van Z]) of de broer van [X]. Het hof acht de enkele verklaring van [X] onvoldoende sterk om twijfel te kunnen zaaien over de samenwerking die uit de diverse bewijsmiddelen blijkt tussen hemzelf, [Z] en [Y]. Op relevante onderdelen is er reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. Met name uit het telefoongesprek tussen [Z] en zijn vriendin lijkt ([X]) [X] te worden bedoeld waar zij opmerkt "[Y] heeft jullie dus genaaid". Dat zij daarbij doelt op de brand in de onderhavige hennepkwekerij, is niet in geschil. Ook aan de verklaring die [X] geeft voor de (vaststaande) koop van armaturen hecht het hof geen geloof; niet alleen omdat deze zijn ingekocht ten behoeve van een growshop, maar ook omdat over de bestemming van die armaturen met name door [Y] verklaringen zijn afgelegd die het verwijt aan [X] in hoge mate ondersteunen. Dat uit het proces-verbaal van de politie niet blijkt dat dergelijke armaturen zijn aangetroffen, doet aan het voorgaande onvoldoende af, omdat het proces-verbaal van de politie wel vermeldt dat voorafgaand aan de brand alle bruikbare apparatuur is verwijderd.
18. Het ligt voor de hand dat betalingen die zijn gedaan in verband met de inrichting van de hennepkwekerij, niet uit enige administratie blijken. Dat [X] de elektriciteitsrekeningen in het geheel niet zou hebben betaald, is onverenigbaar met de daaromtrent door Essent nog overgelegde productie waarin diverse stortingen door [X] op het postkantoor zijn opgesomd. In het licht van die productie heeft [X] zijn betoog dat hij geen elektriciteitsrekeningen heeft betaald onvoldoende kracht kunnen bijzetten.
19. De verklaring van [X] of de door hem overgelegde akte heeft ook voor het overige geen betrouwbare, verifieerbare gegevens opgeleverd die gerede tijfel zouden kunnen zaaien over zijn aandeel in de exploitatie van de hennepplantage. Wat de belastende verklaringen van [Y] en [Z] betreft, verdient nog overweging dat niet valt in te zien welk belang deze personen er bij zouden hebben [X] valselijk te beschuldigen. Zij hebben hun eigen rol daarmee immers niet gebagatelliseerd. Het oordeel moet daarom luiden dat het aan [X] opgedragen tegenbewijs niet is geleverd.
20. Een en ander betekent dat de grieven I, II en III van Essent doel treffen.
In de zaak [Z] tegen Essent: de schade
21. In het arrest van 6 juli 2010 heeft het hof de beslissing omtrent de omvang van de schadevergoedingsplicht aangehouden. Grief II van [Z] heeft daarop betrekking, en is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de omvang van de schade onvoldoende is betwist. De grief komt erop neer dat de productietijd van 265 dagen, het gebruik van lampen van 600 Watt en het aantal van 50 lampen waarmee wordt gerekend, niet is onderbouwd en onbewezen is gebleven. Ook de prijsstructuur waarvan Essent uitgaat, heeft [Z] bestreden. Voorts wordt betoogd dat over de diefstal van stroom geen BTW en energiebelasting verschuldigd is.
22. Naar aanleiding van deze grief heeft Essent haar eis verminderd voor zover het de daarin betrokken BTW over de illegale afname betreft, en wel tot een hoofdsom van € 21.792,08. In zoverre is het belang aan de grief ontvallen. Het hof neemt overeenkomstig de door Essent gegeven toelichting aan dat wel BTW verschuldigd is over de Netwerkkosten en systeemdiensten.
23. Bij de verdere beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat aan het bewijs van de omvang van de te begroten schade uit de aard der zaak geen al te hoge eisen kunnen worden gesteld. Het komt voor risico van [Z] dat daarover geen precieze gegevens voorhanden zijn. Voor zover de betwisting van de schade betrekking heeft op veronderstellingen die in de risicosfeer van [Z] liggen, rust op hem een verzwaarde stelplicht in het kader van het weerspreken van de feiten en omstandigheden die Essent aan haar vordering ten grondslag legt.
24. Essent heeft ter toelichting op haar berekeningen opgemerkt dat zij is uitgegaan van de aangetroffen apparatuur, de forse hoeveelheid hennepresten (die duiden op eerdere oogsten), de ingangsdatum van het huurcontract (1 juni 2004), en de verklaring van [Y] dat hij vóór de zomer van 2004 de eerste apparatuur en plantjes heeft geleverd. De berekeningen zijn verder gebaseerd op de voor hennep gebruikelijke kweekmethoden en de gemiddelde gebruiksduur en het gemiddelde gebruik van de noodzakelijke apparatuur. Bovendien heeft Essent erop gewezen dat de politierechter bij de veroordeling van [Y] is uitgegaan van een aanzienlijk langere periode.
25. Het had op de weg van [Z] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit een kortere duur dan de deugdelijk beredeneerde duur van de ingebruikstelling van de kwekerij waar Essent van is uitgegaan. Een dergelijke onderbouwing ontbreekt. In zoverre faalt de grief.
26. Hetzelfde geldt voor de sterkte van de gebruikte lampen, nu vast staat dat op enig moment lampen van 600 Watt zijn gebruikt, zoals aan de berekening ten grondslag is gelegd. Niet aannemelijk is geworden dat - en zo ja, wanneer - die door lichtere lampen zijn vervangen. Ook in zoverre strandt de grief.
27. Essent heeft haar berekeningen deugdelijk onderbouwd. Het hof verwijst meer specifiek naar de berekening in productie 40 bij de memorie van antwoord, in verband met de toelichting onder 33 en 34 van de conclusie van repliek. Essent gaat daarbij uit van een prijs per kWh die lager ligt dan de door EnergieNed berekende indicatieve kosten per kWh. In het verweer worden geen feiten of omstandigheden gesteld die het hof aanleiding geven tot een andere, (meer) aannemelijke prijs als grondslag voor de te hanteren berekening. In het bijzonder acht het hof de conclusie onjuist dat het gehanteerde tarief hoger is dan het tarief dat de leverancier hanteerde. Essent heeft overtuigend onderbouwd dat [Z] eraan voorbij ziet dat in het gehanteerde tarief de door de landelijke beheerder in rekening gebrachte systeemkosten zijn verdisconteerd.
28. Het hof stelt vast dat Essent op grond van artikel 36b lid 1 onder f, juncto 36c lid 3 juncto lid 4 Wet Belastingen op Milieugrondslag energieheffing verschuldigd is geweest. Gegeven die verplichting is voor de beoordeling van de schade niet van belang of afdracht (al) heeft plaatsgehad.
29. De conclusie luidt dat de grief op alle nog relevante onderdelen faalt.
In de zaak Essent tegen [Y]: grief IX
30. De vierde grief van Essent, genummerd IX, heeft naast de al besproken grieven geen zelfstandige betekenis en kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
In de zaak Essent tegen [Y]: de schade
31. In zijn arrest van 6 juli 2010 heeft het hof de beslissing omtrent de omvang van de schadevergoedingsplicht aangehouden. Hetgeen hiervoor in de zaak tussen [Z] en Essent omtrent de hoogte van de schade is overwogen, moet geacht worden op deze plaats te zijn herhaald. [Y] heeft behoudens het hierna volgende inzake de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten niets aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. [Y] heeft betwist dat de wettelijke rente met ingang van 21 februari 2005 kan worden gevorderd, en dat buitengerechtelijke incassokosten zijn gemaakt. Het hof is van oordeel dat de wettelijke rente kan worden gevorderd vanaf genoemde datum, omdat toen de hennepkwekerij werd ontdekt en wettelijke rente in dit geval op grond van artikel 6:83 aanhef en onder b BW (ten minste) vanaf die datum verschuldigd is, aangezien de tekortkoming van [Y] reeds voor die datum heeft plaatsgevonden.
32. Een vordering tot voldoening van buitengerechtelijke kosten kan niet worden toegewezen voor zover het gaat om kosten ter voorbereiding van de dagvaarding en ter instructie van de zaak. Essent heeft er mee volstaan aan te voeren dat zij kosten heeft gemaakt door de oprichting en instandhouding van een interne fraudeafdeling. Omdat het enkele bestaan van een dergelijke afdeling geen recht geeft op vergoeding van kosten, moet worden geconcludeerd dat Essent op dit punt niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt daarom afgewezen.
In de zaak Essent tegen [X]: grief V
33. De vierde grief van Essent, genummerd V, heeft naast de al besproken grieven geen zelfstandige betekenis en kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
In de zaak Essent tegen [X]: de schade
34. In het arrest van 6 juli 2010 heeft het hof de beslissing omtrent de omvang van de schadevergoedingsplicht aangehouden. [X] heeft de schadeberekeningen van Essent bij gebrek aan wetenschap bestreden. Dit verweer strandt op hetgeen het hof dienaangaande in de zaak van [Z] heeft overwogen onder 21 tot en met 29 omtrent de geleden schade. Het hof verwijst hier naar die overwegingen, die geacht moeten worden op deze plaats te zijn herhaald. [X] heeft inzake de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten niets aangevoerd dat tot een ander oordeel kan leiden. Eveneens op gelijke gronden als hiervoor zijn gegeven in de zaak tussen Essent en [Y] worden de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Conclusie in de zaken tegen [Z], [Y] en [X]
35. Met uitzondering van de gevorderde incassokosten zullen de gewijzigde vorderingen worden toegewezen, onder vernietiging van het bestreden vonnis van 23 april 2008, voor zover daarin andere beslissingen zijn genomen. Het hof tekent daarbij aan dat sprake is van hoofdelijke aansprakelijkheid van de drie oorspronkelijk gedaagde partijen.
36. [Z] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, de kosten van het incident inbegrepen (tariefgroep III, 1,5 punten). [Y] en [X] zullen in beide instanties in de proceskosten worden verwezen, de kosten van het incident in dit hoger beroep inbegrepen (tariefgroep III, in het geval van [Y] in eerste aanleg 2 punten en in hoger beroep 1,5 punten; in het geval van [X] in eerste aanleg 2,5 punten en in hoger beroep 3 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
In de hoofdzaken
In de zaak [Z] tegen Essent (200.012.181.01)
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover [Z] daarin onder 5.4 van het dictum is veroordeeld tot betaling van € 24.995,97, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag van volledige betaling, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Z] tot betaling van € 21.792,08, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag van volledige betaling;
bekrachtigt genoemd vonnis voor het overige;
veroordeelt [Z] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Essent op € 750,= aan verschotten en € 1.737,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de daarin vervatte vernietiging en veroordelingenvernietiging en veroordelingen.
In de zaak [Y] tegen Essent (200.013.436)
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [Y] tot betaling van € 21.792,08, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [Y] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Essent:
in eerste aanleg op € 688,32 aan verschotten en € 1.158,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat,
in hoger beroep op € 901,80 aan verschotten en € 1.737,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst de vordering voor het overige af;
In de zaak [X] tegen Essent (200.013.438)
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [X] tot betaling van € 21.792,08, vermeerderd met de wettelijke rente over het nog niet betaalde deel van dit bedrag vanaf 21 februari 2005 tot aan de dag van volledige betaling;
veroordeelt [X] in de kosten van het geding in beide instanties en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Essent:
in eerste aanleg op € 688,32 aan verschotten en € 1.447,50 aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
in hoger beroep op € 901,80 aan verschotten en € 3.464,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
wijst de vordering voor het overige af;
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, L. Janse en G van Rijssen, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 28 juni 2011 in bijzijn van de griffier.